Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

BSM trimester 1

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2496 woorden
  • 26 november 2009
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Verschillende energiesystemen
Het lichaam beschikt over drie energiesystemen
• Fosfaatsysteem
Anaeroob energiesysteem, geen zuurstof nodig om de spieren van adenosine-tri-fosfaat (ATP) te voorzien. Zonder ATP kan de spier niet samentrekken. Een klein deel ligt in het celplasma van de spiervezel opgeslagen. (genoeg voor 1-2 s) De rest wordt gemaakt door Creatine-fosfaat (CP). Dit ligt ook al in het celplasma van de spiervezel. CP recyclet de afsplitsingproducten van ATP (ADP=adenosine-diphosphaat en P=phosphaat) tot nieuwe ATP. Elk ADP molecuul wordt meteen weer in en ATP molecuul veranderd. Het CP systeem is voor 2-10 s en is anaeroob, na de inspanning (voor aanvulling) is zuurstof nodig. ATP -> ADP + P ADP + P + CP -> ATP
• Melkzuursysteem

Na 2-10 sec. Treedt dit anaeroob systeem in werking. Er wordt beroep gedaan op het a-cyclische uithoudingsvermogen. (het vermogen langere tijd anaeroob arbeid te leveren).Uit koolhydraten (glycogeen) wordt ATP gemaakt. Hierbij wordt melkzuur (lactaat) gevormd, dit zorgt voor vermoeidheid in de spieren.
• Zuurstofsysteem
Het aeroob systeem heeft als brandstoffen koolhydraten (suiker), vetten en (iets minder) eiwitten. Via het spijsverteringsstelsel en het bloed bereiken ze de spiervezel. Nu heten de brandstoffen glucose (suiker) en vetzuren. M.b.v. zuurstof worden ze afgebroken tot koolzuur en water. De verbranding vindt plaats in de mitochondriën. Glycogeen ligt in de hoek van de mitochondriën opgestapeld, dit wordt verbrand.
Glucose
C6H12O6 + 6O2 -> 6H2O + 38ATP
Vetzuren
C16H32O6 + 23O2 -> 16CO2 + 16H2) + 130ATP
Vetzuren worden uit de vetvoorraden aangeleverd. Dit gebeurt via de bloedstroom en duurt dus langer.
Er wordt meer energie verkregen uit dezelfde hoeveelheid glucose en vetten. Bij langdurige sporten zijn de glycogeenvoorraden niet genoeg, de zuurstofverbranding neemt toe.
Glucose 5,1 Kcal = 6,34 ATP bij 1 Liter Zuurstof
Vetten 4,5 Kcal= 5,7 ATP bij 1 Liter Zuurstof





De mitochondriën kunnen alleen energie leveren als er naast brandstoffen ook zuurstof aanwezig is. Het bloed moet wel kans krijgen zuurstof aan de spiervezel af te geven. Dit gaat namelijk niet als de spier samentrekt. De druk op de bloedvaatjes rond de spiervezel is dan zo groot dat ze dicht geperst worden. Dit gebeurt ook bij statische spiersamentrekking (de hele tijd in dezelfde houding). Het gevolg van het tekortschieten van de energievoorziening is vermoeidheid. Spieren werken echter vaak dynamisch (in verschillende houdingen, spannen/ontspannen).

(a-)cyclisch uithoudingsvermogen

Bij Cyclisch uithoudingsvermogen kan iemand langdurig een beweging volhouden. De hartslag en spierdoorbloeding blijven gelijk. Hier is zuurstof voor nodig.
Bij a-cyclisch uithoudingsvermogen kan iemand steeds korte explosieve acties uitvoeren. Hier is geen zuurstof voor nodig, maar bij de aanvulling van de energie is wel zuurstof nodig.

Afwisseling energie systemen / welke nodig bij welke sport
Energiesysteem Anaeroob/Aeroob Tijdsduur (tot…)
ATP-voorraad Anaeroob 1-2 sec.
Fosfaatsysteem Anaeroob 10 sec.
Melkzuursysteem Anaeroob 2-3 minuten
Zuurstofsysteem Aeroob Langere tijdsduur

Welke sport Fosfaatsysteem Melkzuursysteem Zuurstofsysteem
Basketbal 85 15 -
Hockey 60 20 20
Voetbal 60 20 -
100 m 98 2 -
800 m 30 65 5
Marathon - 5 95

Conditionele grondeigenschappen
Om arbeid te verrichten heb je verschillende fysieke eigenschappen nodig:
• snelheid
• Uithoudingsvermogen
• Kracht
• Lenigheid
• Coördinatie

Uithoudingsvermogen
Kun je meten door: - VO2max - 12-minuten loop/shuttle run test.
- Meten van de hartslag

Snelheid
Dit is een verzamelnaam voor verschillende componenten:
- reactiesnelheid Het reageren op een veranderde situatie, wordt altijd gevolgd door een ander snelheidscomponent.
- startsnelheid Nodig om zo snel mogelijk te starten.
- Versnellingsvermogen Bij een langere inspanning nodig. (10×5 meter)

Kracht
Kracht is het gevolg van het aanspannen van de spieren. (uit stand springen)
Krachtuithoudingsvermogen is het continu kracht leveren.

Lenigheid
Je moet onnatuurlijke bewegingen kunnen maken. (sit-and-reach test)

Coördinatie
Techniek speelt een belangrijke rol. Coördinatie is de goede samenwerking tussen verschillende spieren. Dit wordt geregeld door de hersenen.

VO2Max
De VO2Max is de maximale hoeveelheid zuurstof die door iemand wordt verbruikt gedurende één minuut in relatie tot het lichaamsgewicht.
V=volume O2=zuurstof en Max=maximaal.

Het zuurstofverbruik heeft een rechtlijnig verband met energieverbruik. Bij het zuurstofverbruik meten wordt ook de maximale capaciteit om aërobische inspanningen te leveren gemeten. Hoe hoger de VO2Max, hoe beter je kunt duursporten.

Bij een stijgende inspanning stijgt de hoeveelheid zuurstof die wordt opgenomen evenredig met de stijging van de hartslag en wattage. Op een bepaald punt echter stijgt de lijn niet meer gelijkmatig, maar buigt hij af. De hoeveelheid zuurstof die wordt opgenomen door de spieren stijgt nog, maar minder snel dan voorheen. Dit punt komt overeen met de overslagpols die wordt bepaald bij een lactaattest en is de VO2Max.

Geschat VO2Max (ml/kg/min)=
56.363+(1.921×Par)-(o.381×leeftijd in jaren)-(0.754×BMI)+(10.987×Geslacht)
Geslacht: man=1 vrouw=o
BMI: gewicht / (lengte²) (kg/m)

Factoren die de VO2Max beïnvloeden
• erfelijkheid, 20-30%
• Leeftijd, na de 25 vermindert de VO2Max met 1% per jaar.
• Trainingsniveau, tot 20%
• Oefenmodaliteit
• Geslacht, bij vrouw 15-30% lager
• lichaamssamenstelling, VO2Max vermindert als vet toeneemt.

Uithoudingsvermogen
Je kunt dit op verschillende manieren bepalen:
• De VO2Max meten.
• De hartslag meten bij een langer durende prestatie. Dit is ook een maat voor de VO2Max. We meten echter niet direct de hoeveelheid zuurstof, een indirecte methode. Dit geeft een schatting.
• Een prestatie meten waarbij je gedurende langere tijd een bepaalde inspanning moet leveren. Ook dit is een indirecte meting.


Trainingsmethoden uithoudingsvermogen
Er zijn 4 verschillende trainingsmethode:
- duurtraining Er wordt gewerkt met een grote trainingsomvang en relatief lage intensiteit. (60-70% van maximale hartslag)
Verandering vetstofwisseling – geschikt voor ultralange afstanden.
- intervaltraining Afwisseling van inspanning en rust. De herstelperiode is niet lang genoeg voor volledig herstel.
Verbetering Anaerobe capaciteit – veel bij voetbal, tennis.




- herhalingstraining Intensiteit is hoog, lange afstanden lopen. Rustpauze tot bijna volledig herstel. (hartslag onder 100 slagen per minuut). Een laag aantal herhalingen mogelijk. Deze methode is handig voor sportonderdelen met hoge duurprestaties en genoeg snelheid.
- wedstrijdtraining De delen die in wedstrijden voorkomen worden getraind, de meest complexe methode.

Bloedsomloop
Je moet de kamers, boezems en waar naartoe kunnen tekenen. RB - RK- longen - LB – LK – rest lichaam – RB

Het hart <3
Twee spieren:
• atriumspier – linker- en rechteratrium (boezem).
• Ventrikelspier – linker- en rechterventrikel (kamer)

De linkerhelft ontvangt het bloed uit de longen en pompt het verder door het lichaam (naar de weefsels). De rechterhelft ontvangt het bloed uit de grote bloedsomloop en pompt dit bloed uit in de kleine bloedsomloop. (door de longen.)
Tijdens de hartcyclus vindt er contractie (systole) en relaxatie (dystole) plaats.

Hartminuutvolume tijdens lichamelijke belasting
Het hartminuutvolume (HMV) is de hoeveelheid bloed die het hart gewoonlijk het linkerventrikel uitpompt.
In rust verschilt het HMV van een getraind en ongetraind persoon bijna niet. 5-6 l/min.
De grote toename van het HMV tijdens lichamelijke belasting komt door:
1) Het slagvolume (SV) van het hart: het bloed dat het hart per slag uitpompt.
2) De slagfrequentie (HF) van het hart: het aantal keren dat het hart per minuut contraheert.
Het verband tussen HMV, SV en HF is: HMV (l/min)=SV (l/slag) × HF (slagen/min)

Tijdens langdurige inspanningen blijft het HMV gelijk. Het slagvolume neemt geleidelijk af en de slagfrequentie geleidelijk toe. Er is een efficiënte bloedsomloop als er een relatief lage hartfrequentie is en als er een relatief groot slagvolume is. Er wordt dan namelijk minder zuurstof verbruikt.

Bloeddruk
De drijvende kracht voor bloedstroom door het vaatstelsel. Bloed stroomt van een plaats met hoge(re) druk naar een plaats met lage(re) druk. De hoogste waarde voor de druk wordt systolische druk genoemd. De laagste waarde de diastolische druk. Als de linkerkamer zich samentrekt krijg je de systolische druk. Als de linkerkamer zich weer met bloed vult krijg je de diastolische druk. De arteriële druk is het gemiddelde tussen die twee.

Softbal
Een team bestaat uit 9 spelers. Uit tactische overwegingen kan een opstelling gewijzigd worden. Honkverdedigers staan nooit op het honk.


1. 1e honkman
2. 2e honkman
3. 3e honkman
4. Catcher (achtervanger)
5. Korte stop
6. Pitcher (opgooier)
7. Linker verrevelder
8. Midden verrevelder
9. Rechter verrevelder

De pitcher
• Brengt de bal in het spel
• Bij stootslagen of hoge ballen in infield, belangrijke taak.
• Kan 1e of 4e honk overnemen van honkmensen. (indien nodig)
• Kan honklopers uittikken.

De catcher
• Soort aanvoerder
• Bal bemachtigen en in het spel brengen (als bal geslagen is, het veld in)
• geeft aan waar de pitcher moet gooien.
• Hij is 4e honkman.

De korte stop

• Stopt de ballen tussen het tweede en derde honk.
• Tikt honkloper tussen het tweede en derde honk uit.
• Bal via verrevelder naar korte stop naar pitcher. (relay)
• Samen met 2e honkman verantwoordelijk voor 2e honk.

Honkman
• Verantwoordelijk voor honk
• Verwerkt geslagen ballen in zijn buurt.
• Uittikken van ingesloten honklopers.

Verrevelder
• Ballen in het outfield verwerken.
• Het speelveld groter of kleiner maken, ligt aan slagman.
• Dekt het honk bij een aangooi.

Opgooien
• Slag -> goed gegooid. Over de thuisplaat, en boven de knie maar onder de schouder van de slagman.
Ook als de slagman slaat bij een wijd gegooide bal.
Bij slag drie mag de slagman proberen het eerste honk te bereiken. Tenzij de catcher de bal gevangen heeft.
• Wijd -> In andere gevallen is de bal wijd.

Bij 4 wijd heeft de honkloper een vrije loop, gedwongen lopers mogen ook een honk doorschuiven.

Slaan
• Goed geslagen bal -> bal via de knuppel in het speelveld.
• Foutslag -> De bal wordt aan de zijkant buiten het veld geslagen. (infield bal moet binnen de foutlijnen blijven, outfield de bal moet binnen de foutlijnen landen…)
• Fouttip -> De bal wordt met de knuppel geraakt, maar schiet door naar achter boven de schouder van de slagman. Komt hij niet boven de schouder is het slag of wijd.
• 1e slag mis of fout = 1 slag
2e slag mis of fout = 2 slag
3e slag mis = lopen, bij vangbal door de catcher is de slagman uit.
3e slag fout = opnieuw slaan, het blijft 2 slag.
• Home run -> De bal wordt buiten het speelveld geslagen maar gaat niet over de foutlijnen. Alle lopers en slagman mogen vrij de honken aflopen om te scoren.
• Geraakte slagman -> Als hij een poging doet tot ontwijken krijgt hij een vrije loop. Doet hij geen poging tot ontwijken is hij uit.

Slagman is uit Loper uit

• Bij vangbal - getikt, als hij geen honk vast heeft.
• Uitgetikt - als hij een geslagen bal raakt
• Uitgebrand - Uitgebrand bij gedwongen loop.

Maar 1 honk vrij doorlopen
• Overthrow: de bal is over de foutlijn gegooid.
• Wilde worp: de bal wordt over de catcher gegooid door pitcher.
• Doorgeschoten bal: de catcher laat de bal schieten.

Lopers
• Bij foutslag -> vrij terug naar honk
• Vangbal -> verplicht terug naar honk (mogelijkheid tot uitbranden)
• Wijd -> Honk stelen, mag rennen maar kan getikt worden.
• Meer dan 1 meter naar binnen of buiten uitwijken is uit…

Scheidsrechter
• Commando tot spelen
• Houdt de score bij
• Bepaald of de opgegooide bal wijd of slag is
• Geen knuppels rondslingeren op het veld
• Play ball is commando tot beginnen.
• Bepaalt of loper in (safe) of uit (out) is.

• Links wijdballen; rechts misslagen.

Badminton
Service
• Onderhands
• Diagonaal in het juiste speelveld
• Vanuit het goede speelveld, niet tegen de lijn.
• Beide voeten op de vloer.

Bij het begin van de wedstrijd wordt er geserveerd vanuit de rechter kant (en bij de verdere even punten aantallen). Bij een oneven aantal wordt er vanuit de linker kant geserveerd.

Puntentelling
De speler die het eerst het benodigde aantal punten haalt wint.
Het rallypoint systeem houdt in dat zowel de serverende partij als de ontvangende partij punten kan scoren.

Alle wedstrijden worden tot en met 21 punten gespeeld. Er moet een verschil van twee punten zijn, maar het 30ste punt is sowieso beslissend.

Het team dat het eerst 21 punten haalt wint de eerste game. Er wordt een tweede game gespeeld, de winnaar van de eerste game mag serveren en er wordt van speelhelft gewisseld. Als de partij die de eerst game won de tweede ook wint is het spel afgelopen. Wint de tegenstander echter en staat het spel als het ware 1-1 in games, komt er nog een game. De winnaar van de derde game wint. Bij 11 punten in de derde game wordt er van speelhelft gewisseld net als in het begin van de derde (en tweede) game.


Fouten
• De shuttle wordt het speelveld uitgeslagen
• De shuttle wordt in het net of er onder door geslagen
• De shuttle tegen het plafond
• De shuttle 2× geraakt in een slag. (dubbel)
• Een deel van de shuttle boven de middel van de serveerder/ster is.
• Het blad van het racket niet onder de hand van serveerder/ster is.
• Het lichaam de shuttle raakt.
• De speler het net raakt.
• De speler zijn tegenstander misleid of hindert.

Let
Het spel is onduidelijk door iets dat van te voren niet is voorzien. De partij die het laatst geserveerd had, mag opnieuw.

Net
Het net hang op 1,55 m en heeft een gaasstructuur.

Speelveld
Het veld is 13,40 m lang en 6,10 m breed.
Je hebt een onderscheid tussen enkel en dubbel spel.

speelveld enkel

Speelveld dubbel


Serveerveld enkel

Serveelveld dubbel



Boksen
Het is een spel van methodisch vechten. Iemand die snel en beweeglijk is, heeft meer voordeel dan iemand die sterk en groot is. Het raken telt, de kracht niet. Het gaat erom dat je punten maakt. (Een k.o. als overwinning tellen is alleen om de competitie mogelijk te maken, anders zou de competitie steeds stil liggen. Iemand die K.O was mag namelijk 8 weken niet boksen)

Sparren
Dit is om wedstrijdsituaties na te bootsen of dicht te benaderen. De kracht van de stoot wordt ingehouden. Het gaat erom dat je iets leert van elkaar. Je bokst met iemand!

De ring
De ring heeft vier hoeken, twee neutralen en twee gekleurde (rood en blauw). De boksers zitten hier voor, tijden en kort na de wedstrijd. In zo’n hoek moeten steeds een emmer water, een fles water en soms een bak hars staan.

De secondant
Moet de bokser naar de ring begeleiden, voor de partij en in de pauze de bokser raad geven en verfrissen. Hij kan zelfvertrouwen geven, wijzen op tactische fouten en een aandeel hebben in het verloop van de partij.

Hulpmiddelen

• Bokskap -> geeft geen volledige bescherming, en neemt ook niet alle schadelijke gevolgen van een harde stoot weg. Is verplicht en bedoelt om blessures te voorkomen.
• Mondbeschermer -> De onderkaak en bovenkaak vast op elkaar houden. Voorkomt beschadigingen aan lippen en tong. Je draagt t ook bij t stoten zetten.
• Bandages -> handen beschermen en vingerkootjes en handwortelbeentjes steun geven. Alleen voor bescherming van de hand, geven steun aan pols en voorkomen ontwrichting van duim en vingers. (mag max. een bandage van 2,50m lang en 5cm breed zijn)
• de tokkel -> beschermt het schaamdeel.

Materiaal
• handschoenen -> Zonder handschoenen zouden er veel blessures ontstaan. Het gewicht wordt aangegeven in ounces. Er wordt met verschillende maten gebokst, des te groter het gewicht, des te veiliger. Wedstrijdhandschoenen zijn afhankelijk van de klasse.
• Baths -> Er moet snel gereageerd worden, zowel voor als achteruit. De man die de bal vasthoud stuurt de man die stoot – conditietraining.
• Klok -> Geeft werktijd (3 min.) en rusttijd (1 min.) aan.

Hulpmiddelen
• touwtje -> touwtje springen verbeterd het uithoudingsvermogen. En zorgt voor souplesse van de voet en het been.
• Zakken -> de stootzak wordt gebruikt om geleerde stoten in te slijten, de stootsnelheid te verbeteren en het vergroten van de kracht.
• Punchbal -> kleine, snelle peer die gebruikt wordt om te leren je handen omhoog te houden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.