Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Literaire begrippen

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 9439 woorden
  • 11 december 2007
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
34 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Letterkunde voor 5 vwo
Afdeling 1: Literaire begrippen

////Hoofdstuk 1: Wat is literatuur?///

§1.1 Inleiding

 Lectuur | alles wat mensen lezen |
 Non-fictionele teksten | onderwerpen die echt bestaan of echt zijn voorgevallen |
 Nieuwsbericht, gebruiksaanwijzing, studieboek, schriftelijke uitnodiging
 Schrijver is gebonden aan feiten
 Journalist
 Fictionele teksten | literatuur | geheel of gedeeltelijk verzonnen (door de schrijver) | fictie | verzinsel |
 Alle soorten teksten in verhaal-, gedicht-, of toneelvorm

 Sprookje, roman; liedje, chanson; klucht, tragedie
 Verwijst naar de werkelijkheid
 Menselijke karaktertrekken, maatschappelijke situaties, bestaande plaatsen, historische gebeurtenissen
 Literatuur kan een sterke verwijzing naar de werkelijkheid hebben
ë Reisverhaal, dagboek
 De schrijver is niet gebonden aan feiten
 Hij mag de werkelijkheid aanpassen aan zijn doel, als dat hem beter uitkomt
 Hij voert zijn lezer mee naar een denkbeeldige wereld

 Eerste, tweede en derde werkelijkheid
 Eerste werkelijkheid | feiten|
 Tweede werkelijkheid | de visie van de schrijver op de werkelijkheid|
 De hoeveelheid werkelijkheid verschilt per boek en schrijver
 De schrijver maakt gebruik van zijn eigen opvattingen en persoonlijke ervaringen
 De personages zijn zo geen stropoppen
ë De tekst wordt geloofwaardiger
ë De tekst biedt mogelijkheid tot identificatie

 Derde werkelijkheid | de werkelijkheid die je als lezer uit de tekst haalt


§1.2 Schrijver en lezer

 Literatuur is een vorm van communicatie
 Zender | de schrijver |
 De schrijver brengt onder woorden wat een lezer alleen maar voelt of denkt
 De schrijver geeft een vaste vorm van gevoelens en gedachten in de vorm van een tekst
 Schrijven kan je leren
 Door studie en oefening probeert de schrijver zijn gedachten zó onder woorden te brengen dat de lezer door zijn tekst geboeid raakt
 Een schrijver vecht met de taal om de lezer te bereiken
 Medium | een tekst |
 Ontvanger | de lezer |


 Leefwerelden, lezerstekst en schrijverstekst
 Leefwerelden | referentiekaders |
 Niemand heeft dezelfde leefwereld.
 Hun ‘ werkelijkheid’ verschilt door opvoeding, milieu, belevenissen, karakter, etc.

 Schrijverstekst | het resultaat van het schrijven van de auteur in zijn eigen leefwereld (referentiekader) |

 De schrijver schrijft vanuit zijn eigen leefwereld
 Een auteur kleurt zijn werk met zijn eigen, persoonlijke ervaringen en opvattingen
 Lezerstekst | Ontstaat door de lezer zijn persoonlijke opvattingen|
 De lezer zijn tekst op vanuit een andere eigen persoonlijke wereld dan de schrijver
 Witte plekken | Onderdelen uit een tekst die niet nader beschreven zijn | Open plekken |
 Niet ieder personage zal beschreven worden. Hierdoor kan de lezer een eigen beeld van de verhaalfiguur vormen.
 Als lezer ben je passief met een tekst bezig. Je schrijft als het ware het boek mee terwijl je aan het lezen bent.
 Door de tekst worden bepaalde situaties, gedachten en gevoelens bij je opgeroepen, die je inpast in je eigen leefwereld
 Er zijn even veel lezersteksten van een boek als dat er lezers van eenzelfde boek zijn.

§1.3 Literatuur en maatschappij

 Geëngageerde auteur | Schrijver die de lezer confronteert met de maatschappelijke problemen |
 Legt op een persoonlijke manier maatschappelijke problemen bloot
 Doel: bewerkstelligen van een kritische houding van de lezer ten opzichte van de maatschappij

 Amusementsschrijver | Schrijver die de lezer afleidt van de maatschappelijke problemen |
 Hun teksten hebben een escape-functie
 Doel: amuseren
 Geestige teksten
 Zwarte lijst
 In de loop van de geschiedenis zijn veel boeken op de ‘zwarte lijst’ geplaatst omdat men vond dat ze een slechte invloed hadden.
 De duivelsverzen
 Dit boek uit 1989 van de Engelse schrijver Salman Rushdie zou beledigend zijn voor de godsdienstige gevoelens van islamieten. De auteur werd vogelvrij verklaard.

§1.4 Literatuur en kunst

 Kunstwerk |uniek werkstuk |
 Muziekstuk, schilderij, beeld, gebouw, literaire tekst, film
 Tot stand gekomen door vaak allerlei vaak heel toevallige omstandigheden
 Vervaardigd door een individu of een groep
 Kunst roept individuele reacties op

 Persoonlijke gevoelens, herinneringen, herkenning
 De maatstaven voor wat goede kunst is, zijn heel persoonlijk.

 Maatstaven voor goede kunst in het algemeen / een goede literaire tekst
 Men vindt het werk mooi
 Men is het eens met de morele waarden die het werk uitdraagt
 Morele waarden zijn de opvattingen over wat goed en slecht is
 Men vindt dat het werk de werkelijkheid goed weergeeft
 Men vindt het werk knap gemaakt
 ‘technisch’ en ‘ambachtelijk’
 Men waardeert de bedoeling die uit het werk spreekt

 In kunst is altijd zekere spanning tussen traditie en vernieuwing
 Oorspronkelijkheid onderscheidt kunst van kitsch
 In ieder kunstwerk is wel iets van traditie terug te vinden

 Kunst is een onderdeel van de maatschappij
 Je kunt vaak een lijn trekken tussen verschillende kunstgenres.
 Vb. Periode tussen WOI en WOII waarin de zakelijkheid centraal staat

 In de bouwkunst: Gerrit Thomas Rietveld
 In de schilderkunst:Piet(er) Cornelis Mondriaan

 Een kunstenaar wordt beïnvloed door de wereld waarin hij leeft en door
de kunst die in die wereld een rol speelt
 Het publiek reageert vanuit de plaats en tijd waarin het leeft.
 De avant-gardekunst van een bepaalde periode wordt vaak na verloop van tijd de kunst van het grote publiek
 De algemene visie op wat goede kunst is veranderd


§1.5 Lezer en mening

 Bewegingsredenen om te lezen
 Ontspanning, nieuwsgierigheid, Bewustwording van de werkelijkheid om je heen, een voor jouw onbekende wereld verkennen
 Je kunt van alles meemaken en ervaringen opdoen, zonder je te hoeven bewegen

 Leeservaringen
 Veel verschillende soorten
 Lachen om wat je leest, met een bevrijdend effect
 Ontroerd raken door een verhaal, tot zelfs tot tranen toe bewogen worden om wat er in een tekst gebeurd


 Criteria om een fictionele tekst wel of niet te waarderen
 Herkenning
 Aspecten van je eigen leven • ‘Dit heb ik ook meegemaakt’
 Je wensen, dromen • ‘Dat zou ik best eens mee willen maken’
 Je politieke- of geloofsovertuiging • ‘De schrijver is het met mij eens’
 Je liefde voor een man, een vrouw, de natuur, mooie dingen
 Je kunt je meevoelen met de gevoelens waarvan in de tekst sprake is
 Je kunt vinden dat een tekst mooi of lelijk geschreven is
 De schrijver kan er een mening op nahouden waar je het helemaal mee eens of oneens bent
 De wereld die het boek weergeeft, spreekt je sterk aan of je vindt die vergezocht
 Je vindt dat een tekst wel of niet goed opgebouwd is
 Het thema van een tekst spreekt je wel of niet aan

 Roze bril
 Iedereen leest een tekst vanuit zijn eigen persoonlijke waardesysteem. Daarom beoordeelt elke lezer literatuur anders en heeft hij een persoonlijke voorkeur voor bepaalde literatuur.


§1.6 Literatuur met een grote L en kleine l

 Er bestaat goede en slechte taalkunst, anders gezegd Literatuur en literatuur. Het uitspreken van een waardeoordeel over literatuur blijft een persoonlijke zaak. De keuze voor een boek kan diepgravende maar ook alledaagse redenen hebben.


 Tot Literatuur behoren de teksten die voor jou een meerwaarde hebben, dat ze niet alleen waarde hebben als ontspanning en plezierig tijdverdrijf.
 Een boek dat je ontroerd heeft en dat je nog wel eens zou willen lezen.
 Een boek dat zo goed is dat je weer allemaal nieuwe dingen ontdekt als je het opnieuw leest.
 Een boek dat je aan het denken gezet heeft over een onderwerp, dat een tijd in je hoofd blijft hangen.

 Tot literatuur behoren teksten die alleen als ontspanning dienen, maar die niet blijven hangen en waar maar weinig diepgang in zit.

 Boeken die door veel mensen gewaardeerd worden kunnen na verloop van tijd bij de canon van de literatuur worden ingelijfd.  Een canon is een officiële lijst.

 Het meest gewilde boek is volgens de beroepslezers (recensenten, critici) niet het beste boek. Het is zinvol om recensies van boeken te lezen om zo je eigen oordeel mede te vormen. Tenslotte zijn recensenten bekwame en ervaren lezers en hun oordeel is vaak heel leerzaam en interessant. De invloed van beroepslezers is zeer groot, ze worden dan ook wel opinion-leaders genoemd.

 Om uit het grote aanbod van nieuwe teksten te kunnen bepalen welke nu echt goed zijn, maken professionele lezers gebruik van persoonlijke criteria. Hieruit vallen wel enkele gemeenschappelijke punten te halen.
 Werking
 Meer te weten komen; bevrediging van niet vervulde wensen, identificatie; aha-erlebnis, kan een bevrijdende werking hebben door dat iets begrepen wordt; ontspannende werking, escape-functie
 Herkenbaarheid en nieuws

 De tekst biedt de lezer aanknopingspunten waardoor hij de tekst begrijpt, Daarnaast biedt de tekst ook nieuwe ervaringen, kennis en een verrassende kijk op de beleving van de werkelijkheid.
 Kritische opstelling van de schrijver
 De tekst stelt vooroordelen, stereotype opvattingen en de heersende moraal aan de kaak.
 Originaliteit
 Eenmalig en oorspronkelijk product van de schrijver; onvoorspelbaar; verrassende structuur, taalgebruik en beeldspraak
 Eigen stijl
 Herkenbaar; komt tot uiting in taalgebruik, onderwerpkeuze en tekststructuur
 Diepgravende thematiek
 De tekst stelt belangrijke levensvragen en biedt de lezers de kans hierop een antwoord te vinden.
~> Einde hoofdstuk 1: Wat is literatuur? <~  

////Hoofdstuk 2: Stijl en beeldspraak////

§2.1 Inleiding

 Stijl | De karakteristieke manier waarop mensen zich uitdrukken in taal |
 In de literatuur is stijl een manier van schrijven
 Lat. stilus = schrijfstift
 Stijl is persoonlijk, tijdgebonden en onderheven aan de literaire ‘mode’
 Stijl kan worden onderverdeeld in persoonlijke stijl en groepsstijl


 Persoonlijke stijl | karakteristieke manier van schrijven door één bepaalde auteur |
 Wordt bepaald door de auteur zijn taalvaardigheid, bedoeling met de tekst en het publiek dat hij voor ogen heeft.
 Ook zijn houding en gevoelens ten opzichte van het onderwerp tijdens het schrijven spelen een belangrijke rol. Dit kan leiden tot een ironische, sarcastische of dromerige tekst.
 Het taalgebruik van een schrijver is in zekere zin constant: het keert herhaaldelijk terug, het is typerend voor een bepaalde auteur.
 Groepsstijl | De karakteristieke manier van schrijven van een bepaalde groep auteurs
 Ook in de literatuur heb je periodes met bepaalde stijlkenmerken
 Schrijvers die verbonden zijn met geestverwanten, met hun eigen stijlkenmerken, vertegenwoordigen ‘richtingen’ en ‘stromingen’ in de literatuurgeschiedenis.
 Er zijn vele soorten stijlmiddelen zoals stijlfiguren, tekststijlen en beeldspraak

§2.2 Stijlfiguren

 Stijlfiguren | afwijkingen van de gebruikelijke woordkeus en zinsbouw |
 Doel: een bepaald effect bereiken, zoals nadruk, verrassing, levendigheid, humor, etc.
 Soorten stijlfiguren:
 Repetitio ▪ Paradox ▪ Chiasme
 Parallellisme ▪ Hyperbool ▪ Woordspeling
 Enumeratie ▪ Retorische vraag ▪ Spot
 Climax ▪ Eufemisme ▪ Tautologie

 Anticlimax ▪ Understatement ▪ Pleonasme
 Antithese ▪ Litotes

 Repetitio | herhaling |
 Sommige woorden worden herhaald
 Effect: extra nadruk op deze woorden
 Vb. ‘Laat me de schaduw worden van jouw schaduw, de schaduw…schaduw… etc.’

 Parallellisme | bijzondere vorm van herhaling |
 Opeenvolgende zinnen verlopen steeds op dezelfde manier
 Effect: nog sterkere nadruk dan bij repetitio het geval is
 Vb. ‘Ik heb het tedere gevoel , voor elke zot, elke dwaas
die buiten ronddaast zonder doel, die niemands knecht is, niemands baas.’

 Enummeratie | opsomming |
 Een aantal feiten, meningen, namen etc. wordt vlak achter elkaar geplaatst.
 Vb. ‘Hij lette niet op waar hij liep, door stegen, langs tuinen en fabrieken…’

 Climax | vorm van enumeratie waarbij de betekenissen in kracht toenemen |

 Vb. ‘Hij voldoet, nee… doet het goed, nee… uitstekend, nee… hij is de allerbeste.’
 Anticlimax | vorm van enumeratie waarbij de betekenissen in kracht afnemen |
 Vb. ‘Oude mensen bewegen niet meer… Van het bed naar het raam, dan van het bed naar de stoel, dan van het bed naar het bed.’

 Antithese | het naast elkaar zetten van tegenstellingen of tegengestelde begrippen |
 Effect: een eigenschap versterken of benadrukken
 Vb. ‘Een spreuk is een korte uitspraak die op een lange ervaring berust.

 Paradox | schijnbare tegenspraak |
 Het lijkt of de schrijver zichzelf tegenspreekt, maar eigenlijk heeft de schrijver wel gelijk
 Vb. ‘Wie in vrede wil leven, moet zichzelf vaak geweld aandoen
 Vb. ‘Godzijdank ben ik atheïst’
 Vb. ‘Ik lieg nooit, of dit moet de eerste keer zijn’
 Vb. ‘Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet’

 Hyperbool | Stijlfiguur waarbij de werkelijkheid sterk overdreven wordt |
 Heeft vaak een humoristisch effect

 Uit de spreektaal:
 Je doodlachen ▪ ‘Je bent de liefste van de hele wereld!’
 Het glas valt in duizend stukken ▪ ‘Zou je even een seconde willen wachten?’

 Retorische vraag | Heel besliste mededeling in de vorm van een vraag |
 Op zo’n ‘vraag’ wordt geen antwoord verwacht
 Vb. ‘Je wilt toch later goed verdienen?’
 Vb. ‘Is er iets zo zeker van zichzelf, zo vastbesloten, minachtend, ernstig en pompeus als een ezel?’

 Eufemisme | vervanging van een te ‘harde’ uitdrukking door een verzachtend woord of minder directe omschrijving |
 Wordt meestal gebruik bij de angst iets bij de juiste naam te noemen, zoals de dood.
 Vb. heengaan, het tijdelijke met het eeuwige verwisselen
 Vb. ‘Op een zondagmorgen, is hij van de Waalbrug gestapt.’ (de persoon heeft zelfmoord gepleegd)

 Understatement | parabool | stijlfiguur waarbij de werkelijkheid sterk verzacht wordt |
 Vaak met een humoristisch effect

 Vb. ‘Och, we hebben een dak boven ons hoofd.’ (bewonen een enorme woning)
 Vb. ‘Hij kan een leuk stukje fietsen’ (de persoon is profwielrenner)

 Litotes | vorm van understatement waarbij het tegenovergestelde ontkent wordt |
 Effect: iets sterk benadrukken
 Vb. ‘Hij is niet de slimste’ (ik heb wel slimmere mensen gezien dan hem)
 Vb. ‘I am not amused’ (ik keur dit sterk af)

 Chiasme | kruisstelling | Twee bij elkaar horende zinnen of delen van een zin zijn elkaars spiegelbeeld |
 Vb. ‘Aai een booswicht, hij zal u slaan; sla een booswicht, hij zal u aaien’
 Vb. ‘De Oosterlingen vereren een gek als een profeet, wij echter houden iedere profeet voor een gek.’

 Woordspeling | Bestaande woorden worden ‘in elkaar gevlochten’ of aan een woord wordt een nieuwe betekenis toegekend |
 Heeft meestal een humoristisch effect
 Zijn ambigu (dubbelzinnig), of hebben ‘een dubbele bodem’
 Vb. Pedagoochelaars (Er wordt over opvoeders gesproken door twee woorden samen te voegen)

 Vb. ‘De maden lusten wel gehakt van ons, ze kennen ons van binnen en van buiten.’

 Spot
 Ironie | milde spot, zonder kwetsende bedoeling |
 Vb. ‘Vindt u het niet wat vroeg om nu al te beginnen?’ (tegen iemand die veel te laat komt)
 Vb. ‘Uw gedrag bevreemd mij ietwat.’ (tegen iemand die zich ongepast gedraagt)
 Sarcasme | Harde spot, kwetsend |
 Op een bijtende, felle wijze de spot met iets drijven
 Sarcasten willen bloed zien, minachten en kwetsen
 Vb. ‘Doden was het eerste vak, dat we in ons leven leerden.’
 Vb. ‘Wat een kleinburgerlijk gezwets’
 Cynisme | Meest harde vorm van spot, schaamteloos, ‘zinloos’ en ongevoelig |
 De schrijver beseft dat hij niet bij machte is de situatie te veranderen
 Vaak een kenmerk van mensen die heel teleurgesteld zijn en voor wie blijkbaar weinig overblijft dan bitter te reageren. In die zin is cynisme een vorm van zelfverdediging
 Vb. ‘Van dat kruis kun je twee galgen maken’

 Vb. ‘Dacht je nou werkelijk dat er iets goeds uit zijn handen zou komen?’

 Tautologie | een begrip wordt herhaald met een woord met eenzelfde betekenis |
 Indien bewust gebruikt is het ook een stijlfiguur
 Vb. gratis en voor niets
 Vb. eenzaam en alleen

 Pleonasme | bij een begrip wordt een vanzelfsprekend kenmerk verteld |
 Indien bewust gebruikt is het ook een stijlfiguur
 Vb. een ronde cirkel
 Vb. uitstellen tot later
 Vb. nat water

§2.3 Tekststijlen

 Tekststijl | De stijl waarin een tekst geschreven is |
 De vorm en inhoud van fictionele teksten (evenals de toon van een tekst) zijn hiervoor bepalend
 Soorten tekststijlen:
 Proza (hoofdstijl) ▪ Dramatiek
 Poëzie (hoofdstijl) ▪ Didactiek
 Epiek ▪ Humoristische teksten
 Lyriek

 Proza | teksten in verhaalvorm |
 Zie voor meer informatie hoofdstuk 3


 Poëzie |teksten in gedichtvorm |
 Zie voor meer informatie hoofdstuk 5

 Tekststijlen voor wat betreft de inhoud
 Qua inhoud zijn er vier tekstsoorten: epiek, lyriek, dramatiek en didactiek

 Epiek | verhalende literatuur |
 Gr. epos = verhaal
 Gewoonlijk in prozavorm, maar er bestaan ook epische gedichten

 Lyriek | Fictionele teksten waarin rechtstreeks gevoelens uitgedrukt worden
 Gr. lyra = lier
 Voornamelijk in poëzievorm, maar er bestaat ook lyrisch proza vol gevoelsuitstortingen
 Dramatiek | Fictionele teksten in toneelvorm |
 Gr. drama=handeling
 Tot 1800 voornamelijk in poëzievorm geschreven, daarna voornamelijk in proza.

 Didactiek | Teksten die vooral met opvoedkundige bedoelingen zijn geschreven |
 Gr. didaksis= onderwijs

 In proza, poëzie en in toneelvorm

 Humoristische tekst
 In een humoristische tekst kunnen allerlei ‘losse’ stijlfiguren voorkomen, bijvoorbeeld woordspelingen en hyperbolen.
 Humor is een vorm van wijsheid, het heeft een ondertoon van ernst.
 Een humorist is iemand die achter het grappige de ernst blijft zien
 Een humorist kan ook iemand zijn die de kans ziet in een tragisch voorval toch iets komisch ontdekt
 Echte humor is ‘een lach met een traan
 Humor kan een ontsnappingspoging zijn in sombere tijden. Lachen werkt bevrijdend.
 Humor ontstaat vaak als mensen onder zware druk leven, zoals in oorlogstijd, wat ertoe bijdraagt dat ze goede moet houden.
 Humor komt in allerlei gradaties voor
 Vb. Een stille glimlach als iemand een lichtpuntje ziet in een beroerde situatie; maar ook:
 Vb. Buikkramp van het lachen door het luisteren naar dwaasheden en vrolijke nonsens
 Vaak is de besproken situatie niet ernstig. Deze de vorm van humor bestaat enkel uit het spelen met taal.

 Humoristische effecten kunnen op verschillende manieren bereikt worden
 Vb. Woorden op onverwachte plaatsen gebruiken:
 ‘De hond kwispelde met zijn staart of hij per uur betaald werd.’
 Vb. Overdrijven:
 ‘Het is een kruising tussen een pincher en een herdershond.’
 Satire | tekst met spot en kritiek om de lachlust op te wekken |
 De meest gebruikte stijlfiguren zijn ironie en sarcasme
 In poëzievorm wordt een satire een hekeldicht genoemd
 Vb. ‘Is er nog een plek waar je de ouderwetse kakker kan aantreffen? Volgens mij is het voor golfen nog te koud.’
 Parodie | Vorm van satire waarbij een bekent literair werk wordt nagebootst |
 De vorm van de tekst blijft min of meer bewaard
 De inhoud wordt aangepast aan het voorwerp van bespotting
 Vb. Van den vos Reynaerde, want het is geschreven als een middeleeuwse ridderroman.
 Vb. origineel:

 Origineel: ‘Denkend aan Holland, zie ik brede rivieren, traag door oneindig laagland gaan.’
 Parodie: ‘Denkend aan Holland, zie ik talloze files, traag door oneindig laagland gaan.’

§2.4 Beeldspraak

 Beeldspraak | Stijlmiddel waarbij iets wordt vergeleken met of vervangen door iets anders |
 Een object (O) wordt vergeleken met of vervangen door een beeld (B).
 Dit stijlmiddel wordt van twee tot 140 soorten onderverdeeld. In dit geval wordt gebruik gemaakt van vijf hoofdgroepen:
 Vergelijking | O als B | B van O | O, B | O ?B +… |
 Metafoor | B |
 Metonymia | kenmerk van B en/of O |
 Synesthesie | indrukken van twee verschillende zintuigen worden verbonden |
 Personificatie | een onderwerp wordt een levend wezen of krijgt er kenmerken van |
 Verder wordt onzorgvuldige beeldspraak behandeld

 Vergelijking | beeldspraak waarbij beeld en object worden met elkaar vergeleken |
 In ieder geval wordt zowel het beeld als het object genoemd
 Vergelijking met als | O als B |

 Het object is als het beeld
 Vb. Een hoofd als een meloen.
 Vb. ‘Een Nederlander maalt evenveel om cultuur als een pissebed om zonlicht.’
 Vergelijking met van | B van O |
 Een beeld van een object
 Vb. Een juweel van een doelpunt
 Asyndetische vergelijking | O, B |
 Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel
 Vb. ‘En naast mij lag, snurkend varken, mijn vrouw te slapen.’
 Homerische vergelijking | O?B + …|
 Een vergelijking die verder uitgewerkt wordt, soms beknopt, soms zeer uitgebreid
 Vb. ‘Met eerzucht is het als met zout water: hoe meer men ervan drinkt, hoe dorstiger men wordt.’
 Vb. ‘De slaap is als een brug, die van vandaag naar morgen gaat en onderdoor, een droom, stroomt het water.’

 Metafoor | beeldspraak waarbij het beeld in de plaats komt van het object |

 Het object wordt weggelaten
 Vb. ‘In de blauwe steppe boven de aarde jagen de gevleugelde paarden…’ (In de lucht vliegen de vliegtuigen)
 Veel scheldwoorden zijn metaforen:
 Vb. ‘Uit de naad geflopte boterhammenzak.’ (een persoon wordt met nutteloos geworden verpakkingsmateriaal vergeleken)
 Veel spreekwoorden / gezegdes zijn ook metaforen:
 Vb. ‘Hoge bomen vangen veel wind’ (belangrijke mensen hebben met veel kritiek te maken)
 Allegorie | Metafoor die verder uitgebouwd wordt met andere metaforen die in elkaar vloeien tot één beeld |
 Metonymia | beeldspraak waarbij slechts een opvallend kenmerk wordt genoemd |
 Vb. ‘Heb jij de laatste Spielberg als gezien?’ (de ‘maker’ i.p.v. de film)
 Vb. ‘Hij gooide het leer in de touwen. Nederland won met 3-0’ (de bal in het net, het elftal won )
 Vb. ‘Als jij die blindedarm even naar de operatiekamer rijdt…’ (het orgaan i.p.v. de patiënt)

 Synestesie|beeldspraak waarbij de indrukken van twee verschillende zintuigen met elkaar verbonden worden |
 Vb. Zoete klanken (smaak & gehoor)


 Personificatie | beeldspraak waarbij een onderwerp eigenschappen van een levend wezen krijgt, of als een wordt uitgebeeld |
 Vb. De zingende kust
 Vb. De middag was stervende

 Onzorgvuldige beeldspraak
 Bombast | Retoriek | Overdreven beeldspraak, als gevolg van het kiezen van ‘overdreven’ beelden die niet passen bij wat hij beschrijven wil |
 Vb. ‘Een kind zonder moeder is als een vaas zonder bloemen.’
 Vb. ‘Ik voel mij als een kerstboom zonder piek.’
 Cliché | Afgesleten beeldspraak, die door veelvuldig gebruik alle oorspronkelijkheid heeft verloren |
 Komt ook in de spreektaal veel voor
 Vb. ‘Ze kijkt of ze het in Keulen hoort donderen.’
 Vb. ‘Dat zijn krengen van kinderen.’ (een kreng is een dierenlijk)

~> Einde hoofdstuk 2: Stijl en beeldspraak <~

////Hoofdstuk 3: Proza///

§3.1 Inleiding

 Proza | verzamelnaam voor alle literaire teksten in verhaalvorm |
 Een verhaal is een tekst over het gedrag en de belevenissen van een of meer hoofdpersonen op een bepaalde plaats en/of tijd

 De meest gebruikte criteria voor de indeling van verhalen zijn:
 De vorm • dagboek, kroniek, stripverhaal
 De omvang (§3.3) • kort verhaal, novelle, roman, trilogie
 De inhoud (§3.3.roman) • historisch verhaal, sciencefiction
 De schrijfstijl (§1.3) • humoristisch, geëngageerd
 De context waarin een verhaal verschijnt • cursiefje, column

§3.2 Volksverhaal

 Volksverhaal | mondeling overgeleverd verhaal |
 Volksverhalen behoren tot de oudste en bekendste verhaalgenres
 Vaak zijn ze pas eeuwen na hun ontstaan opgeschreven
 Volledig gefantaseerde volksverhalen zijn: mythen, parabels, fabels en sprookjes
 Volksverhalen met een (verloren of vaag geworden) kern van waarheid zijn: legenden en sagen.

 Legende | Volksverhaal waarin de godsdienst een belangrijke rol speelt |
 Lat. Legenda= ‘wat gelezen moet worden’

 Een legende geeft de mens een voorbeeld of steun voor hun leven, meestal door te vertellen over een wonder dat door een godheid als de indiaanse Hiawatha, Christelijke heiligen, Boedha of Mohammed wordt verricht. Zo’n wonder vormt dan het centrale verhaalelement in de legende.
 Doel: het versterken van de godsdienstzin

 Sage | Oude volksverhaal die een historisch gegeven verklaart |
 Een sage wordt gepresenteerd als waar gebeurt, maar de gebeurtenissen zijn moeilijk te achterhalen
 Sagen zijn over het algemeen vrij kort
 In een sage spelen magie en bovennatuurlijke krachten vaak een belangrijke rol, zoals magie
 Er zijn verschillende soorten sagen:
 Duivels- en geestensagen • over spoken
 Toversagen • over tovenaars en heksen
 Verklarende of aetiologische verhalen • die namen van plaatsen en streken verklaren
 Historische sagen • over rovers of oude gebouwen
 Heldensagen • over personen als koning Arthur en Karel de Grote

 Mythe | Volksverhaal over goden en halfgoden uit de natuurgodsdienst van een volk die voor de mens onverklaarbare verschijnselen (ontstaan aarde, mens, etc.) probeert te verklaren |
 De mythe geeft een volk een basis voor zijn geschiedenis en zijn ontstaan: de mythologie bevat altijd een soort scheppingsverhaal. Bij de Germanen vormden hoofdpersonen als Odin en Thor een belangrijke rol, De Griekse dichter Homerus beschreef de godenwereld onder oppergod Zeus.


 Sprookje | Volksverhaal waarin een zwakke hoofdpersoon een sterke of rijke slechterik overwint |
 Oorspronkelijk bedoelt voor volwassenen, later kregen de braafste een didactische functie
 Vanaf de 19e eeuw worden veel van deze verhalen opgeschreven, o.a. door de gebroeders Grimm. Er werden in die tijd ook veel nieuwe sprookjes bedacht: de zogenaamde cultuursprookjes
 De situatie weerspiegelt de arme bevolking, uitgebuit door de hoge heren
 Structurele en inhoudelijke kenmerken van sprookjes:
 Vage aanduiding van tijd en plaats ▪ Het taboe en het doorbreken daarvan
 Vaste uitdrukkingen (‘ er was eens…’ (roodkapje die niet van het pad mag afwijken)
 Wilde fantasie ▪ eenvoudig taalgebruik
 Wreedheden
 Fabel | korte (amusante) volksverhalen over dieren |
 Dienen voor het overbrengen van praktische levenswijsheid
 De dieren hebben menselijke eigenschappen
 Vaak is het de zwakkere die door intelligentie de sterkere overwint
 Geeft vaak een bekende waarheid. Bevat moraal, die soms apart vermeld is aan het einde van de tekst.
 Komt bij vele volkeren voor, ‘het slimme dier’ is bij elk volk verschillend, in Europa de vos Reynaert

 Parabel | Volksverhaal met als doel de toehoorder/lezer tot een morele houding te overreden |

 Gr. Parabole = gelijkenis
 Geeft een niet vanzelfsprekende conclusie, wil inzicht bijbrengen
 Over het algemeen verheven taalgebruik
 Geen godsdienstig genre, wordt wel voornamelijk in de godsdienst gebruikt voor het belichten van de keus tussen goed en kwaad.

§3.3 Van anekdote tot roman

 De ‘ diepte’ van een verhaal hangt meestal samen met zijn lengte

 Anekdote | Het kortste verhaaltype, meestal humoristisch of opmerkelijk |
 De schrijver vermeldt slechts de kern, de essentie, van het verhaal
 Vb. ‘ Zeg, heb ik u niet eens in Parijs ontmoet?’ Vraagt de ene heer aan de andere. ‘Ik ben nog nooit in Parijs geweest’ repliceert de andere heer. ‘ O,’ zegt de ene heer, ‘ ik ook niet. Dan moeten het twee andere heren zijn geweest.’
 Kort verhaal | short story | Verhaaltype met een lengte variërend van één tot twintig bladzijden |
 Vaak oorspronkelijk voor tijdschriften geschreven

 De beschreven gebeurtenis staat centraal
 Kenmerken:
 Meestal één hoofdpersoon ▪ Meestal geen inleiding, vaak is de gebeurtenis al
 Één gebeurtenis begonnen
 Eenvoudige opbouw, geen bijzaken ▪ verrassend einde

 Novelle | verhaalvorm tussen het kort verhaal en de roman in, telt niet meer dan honderd bladzijdes |
 It. Novella= nieuwtje
 Kenmerken:
 Één plaats van handeling ▪ Zo weinig mogelijke verhaalfiguren
 Geen uitvoerige karakterbeschrijvingen
 Roman | Uitgebreid verhaal waarin de daden en gedachten van de hoofdfiguren worden beschreven |
 De roman heeft een lange voorgeschiedenis
 Het Franse woord roman verwijst naar het romaans: de volkstaal waarin men in de middeleeuwen begon te schrijven. Toentertijd werden de meeste teksten nog in het Latijn geschreven.
 De term ‘roman’ is een overkoepelend voor een groot aantal verhaaltypen. De verschillende soorten Romans worden voornamelijk naar hun inhoud ingedeeld. Een aantal soorten romans:

 Ridderroman, avonturenroman
• Middeleeuwen, 17e -18e eeuw, voorn. beschrijven van de avonturen van de hoofdfiguren
• Schelmenroman/ picaresce roman
ë Beschrijving van de avonturen van slimme en meestal vrijgevochten fortuinzoekers.
 Psychologische roman
• Roman waarin de uitdrukking van het geestesleven een belangrijke plaats inneemt.
• Tendens-, strekkings-, ideeënroman
ë Psychologische roman met als doel het protest tegen bepaalde misstanden of het propageren tegen een bepaalde filosofische, politieke of religieuze overtuiging.
ë Vb. tendensroman: Multatuli’s Max Havelaar

 Zedenroman | Roman waarin de zeden (goede / slechte levensstijl en denkwijze) een rol spelen |
• Hebben vaak een opvoedkundig doel, ontstaan in de 19e eeuw
 Historische roman | roman dat in een historisch decor speelt |
• Anders dan in veel geschiedenisboeken wordt er vaak een levendig en boeiend beeld geschapen van het dagelijks leven in een bepaalde periode, in de 19e eeuw ontstaan

• Oorspronkelijk was de eigenlijke verhaalinhoud van de roman niet altijd historisch juist. Het was toen meer verhaal van dappere en deugdzame helden in een historische enscenering
 Oorlogsroman| R. m. beschrijving van de oorlogsjaren/effecten hiervan op naoorlogse generaties|
• Onderwerpen: het verzet, vervolging, onderduiking, de oorlogsstrijd zelf, etc.
 Streekroman/ regionale roman | Roman die zich in een bepaalde streek afspeelt|
• Vaak enigszins geromantiseerd door het landschap te beschrijven, en door streektaal
 Politieroman/detective, misdaadroman, thriller |roman met de misdaad(bestrijding)als onderwerp|
• Goede misdaadverhalen hebben een zorgvuldig opgebouwde spanning en vaak een ingenieus opgebouwde handeling
• Soms zijn de hoofdpersonen van verhalen bekender dan hun scheppers, zoals Sherlock Holmes, wat geschreven is door A. Conan Doyle
 Sciencefiction | Roman met verstandelijk voorspelbare toekomstbeschrijving |
• Vaak spelen wetenschappelijke ontwikkelingen een rol (vandaar science)
• Sciencefictionschrijvers nemen vaak technische en wetenschappelijke theorieën als uitgangspunt, breiden die uit en plaatsen ze in de toekomst en/of in het nog ontbrekende heelal
• Een boodschap of moraal ontbreekt; het gaat vooral om de handeling

• Utopie en antiutopie | Beeldschets van (niet) ideale toekomstige maatschappij |
• In een utopie wordt een ideale maatschappij geschetst, in een antiutopie juist een waarin een schets wordt gemaakt van een maatschappij waar alle menselijke waarden op de achtergrond zijn geraakt
• Zijn in feite geëngageerde toekomstromans; vaak wil de lezer waarschuwen voor verkeerde denkwijzen en handelingen die kunnen leiden tot een toekomst waar het kwaad overheerst.

 Fantasy | irrationeel verhaal over een wereld vol van wonderlijke krachten, dromen en magie |
• De gebeurtenissen zijn niet logisch te verklaren
• Eind 18e eeuw kwam de gotische roman op, meer een nieuwe vorm van zedenromans met bloedstollende verhalen, maar waar het goede uiteindelijk werd beloond; in de latere gotische romans (horror) raakte dit aspect op de achtergrond.
ë Vb. Frankenstein van Mary Shelly, Dracula van Bram Stoker en vele weerwolfverhalen
• Sword and sorcery | Soort sprookje, maar dan met gruwelijkere, grotere en vaak ook sadistische monsters |
ë En. Sword and sorcery = zwaard en tovenarij
ë Vb. The lord of the rings van John Ronald Reuel Tolkien

§3.4 Journalistiek literair proza

 Cursiefje | uitgewerkte anekdote , vaak schuin gedrukt |
 Komt vooral in dag- en weekbladen voor
 Vlotte en losse stijl, bevat vaak woordvondsten en verrassende observaties
 Een goede schrijver van dit type weet met weinig woorden veel over een alledaags onderwerp te zeggen, met de nadruk op sfeerbeschrijving en humor.

 Vb. de Kronkels in Het Parool van Simon Carmiggelt

 Column | tekstcombinatie van het cursiefje en een journalistiek artikel |
 Woord verwijst naar een kolom in de krant (Eng. Column=kolom)
 Bepaalde onderwerpen worden bekritiseerd, waarbij de handeling van ondergeschikt belang is
 meestal heeft het een satirische toonzetting
 Meestal een vaste omvang uitgedrukt in aantal kolommen (over het algemeen een halve kolom)
 Inhoud sluit nauw aan bij de actualiteit
 Vb. Hugo Brandt Corstius, die als pseudoniem onder meer de naam Stoker gebruikt
 Essay | beschouwende of betogende tekst waarin zo genuanceerd (verantwoord) mogelijk een bepaald standpunt ontwikkeld wordt. |
 Vb. literaire essayisten: Karel van het Reve, Kees Fens, Rudy Kousbroek
 Polemiek | pennenstrijd | verzameling teksten waarin een aanval wordt ondernomen op personen, zaken of opvattingen die niet overeenstemmen met de visie van de polemist |
 Gr. Polemos = oorlog

 Wordt gewoonlijk op heftige toon gevoerd
 Satirische stijl en scherpzinnige formuleringen
 Vroeger waren er vaak eerlijke smakelijke letterkundige affaires, tegenwoordig is het meer op de media en de wetenschap gericht
 Vb. polemieken: Maarten ’t Hart, W.F. Hermans, J. Brouwers, J. Blokker, H. B. Corstius

 Reisverhaal |Verhaal over een ondernomen of verzonnen reis waarin de schrijver de lezer probeert ‘mee te nemen’ door zijn indrukken, het landschap, het volk, zijn belevenissen, de cultuur etc. te beschrijven |
 Vb. Schrijvers reisverhaal: Cees Nooteboom, Adriaan van Dis

 Recensie | Bespreking van recent verschenen literaire werken voor de radio, televisie, kranten of tijdschriften|
 Lat. Recensio = keuring, schatting
 Bevat naast informatie ook kritische kanttekeningen en het advies om het werk wel of niet te lezen.

§3.5 Beeldverhalen

 Tekststrip | Strip waarin de tekst en de tekeningen gescheiden zijn en de tekst meestal het belangrijkst |
 Vb. Olivier B. Bommel

 Ballonstrip | Strip waar zich in de tekeningen ballonnen met gesproken en gedachte zinnen bevinden |
 De tekening is even belangrijk, of zelfs belangrijker als de tekst

 Een variant is de minder gewaardeerde fotostrip
 De ballonstrip heeft een veel grotere populariteit verworven dan de tekststrip, de laatste komt steeds minder voor
 Vb. Asterix & Obelix,

 Tekstloze strip | Met name dagelijks in kranten voorkomende kortere strip, die geen tekst bevat |

 Cartoon | Spotprent | Strip die door overdrijving van bijvoorbeeld karaktertrekken of uiterlijkheden iets of iemand belachelijk probeert te maken

§3.6 Overige vormen van literair

 Brievenboek | In druk verschenen correspondentie van schrijver |
 Vb. Gerard Reve, vooral hij heeft het genre van het moderne brievenboek tot ontwikkeling gebracht
 Briefroman | Roman waarin uit diverse brieven tussen meerdere personages een verhaal te lezen valt
 Vb. De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart door Betje Wolff en Aagje deken

 Dagboek | Gepubliceerd dagboek |
 In een aantal landen is het zeer gebruikelijk om een dagboek bij te houden
 Vb. Anne Frank, Cees Buddingh’, Hans Warren

 Memoire | Verzameling herinneringen, geschreven bij wijze van terugblik |

 Fr. Memoire = geheugen, herinnering
 Bevat vaak autobiografische elementen, verslagen van ontmoetingen met personen of van belangrijke gebeurtenissen.

 (Auto)biografie | (eigen) levensbeschrijving, die zo dicht mogelijk bij de waarheid licht |
 Lat. Autos = zelf
~> Einde hoofdstuk 3: Proza <~  

///////////Hoofdstuk 4: Verhalen lezen///////

§4.1 Spanning

De schrijver wil de lezer naar de ontknoping van het verhaal brengen. Om zijn publiek zo lang mogelijk achter elkaar te boeien zorgt hij voor en bepaalde spanning, door zijn verhaalelementen stukje bij beetje te doseren. Humor is ook een vorm van spanning. Bij humor is de lach de ontknoping en bij een huivering de zucht. Het verhaal als geheel vormt een spanningsboog, de tekstdelen tussen twee belangrijke nieuwe stukjes kleinere spanningsbogen.


De lezer heeft bepaalde verwachtingen over het verhaal, wat al begint bij de omslag (flaptekst, illustratie, genreverm.)

Ook de tekst roept verwachtingen bij je op. Soms doet de schrijver zelfs letterlijk een belofte aan de lezer.
Uiteindelijk blijft het een persoonlijke kwestie of je een verhaal wel of niet spannend vind.

 Middelen die de aandacht van de lezer vasthouden:
 Bij een misdaadverhaal wordt de ontknoping voortdurend uitgesteld. Stapje voor stapje komt de lezer steeds meer te weten om zelf mee te kunnen denken.
 Om spanning op te wekken kan de schrijver ook gebruik maken van een kennisvoorsprong: de lezer weet meer dan de verhaalfiguur; of een kennisachterstand, het tegenovergestelde.
 Zorgvuldige verdeling van de humor in een humoristisch verhaal
 Klassieke spanningsverwerkende techniek: het creëren van bijzondere situaties en verhaalfiguren
 Vb. Bijz. situaties: stranden op een onbewoond eiland, afdaling in de Griekse onderwereld
 Vb. Ongewone verhaalfiguren: aliens, draken en mensen met bijzondere eigenschappen

§4.2 Basiselementen van een verhaal

Ieder verhaal is in drie basiselementen ingedeeld:
I. Ruimte | de ruimtes (plaats & tijd, waarin de verhaalfiguren zich bewegen |
II. Verhaalfiguren | mensen of dieren die een rol in het verhaal spelen |
III. Situaties | de verwikkelingen waarin de hoofdpersonen verzeilt raken |


Samen vormen zij de handeling | plot | intrige |, waarin zich het thema ontwikkelt| de grondgedachte van het verhaal | De verhouding van de basiselementen verschilt per type verhaal, zo spelen in een psychologische roman de verhaalfiguren een grote rol, in een avonturenroman de ruimtes en in een humoristische tekst de situaties.

§4.3 Ruimte

 Plaats | Bepaalde ruimte waarin de schrijver zijn verhaalfiguren laat bewegen |
 Belangenruimte | komt soms voor; de om de verhaalfiguur heen wordt zo gecreëerd dat hij overeenkomt met de manier waarop de verhaalfiguur zich voelt |
 Vb. Een ongezellige, slecht onderhouden hotelkamer waar de sfeer goed beschreven wordt, waarbij in de loop van het verhaal zal blijken dat hij in zijn leven menselijke warmte mist, en dat hij geïsoleerd van anderen leeft.
 Een overeenkomst tussen de verhaalfiguur zijn gevoel en de ruimte om hem heen is de meest voorkomende vorm van een belangenruimte
 Tijd | de tijd waarin zich de gebeurtenissen afspelen |
 De schrijver speelt met de tijd: interessante stukken | sleutelmomenten | worden uitgebreid beschreven en oninteressante stuken heel kort
 De opening en het slot
 De opening kan op verschillende manieren worden geschreven:
• Informatieve opening | de personages en/of plaatsen worden geïntroduceerd |
• Opening-in-de-handeling | er is al heel wat gebeurt als de tekst begint |
 Ook het slot kan op verschillende manieren worden geschreven
• Open einde | het verhaal gaat nog verder als de tekst afloopt

ë Zo houdt het verhaal je bezig; je probeert zelf een logisch slot te bedenken
• Gesloten einde | het verhaal en de tekst zijn tegelijk afgelopen |
ë Als het verhaal af is zijn al je vragen beantwoord


 Chronologisch | volgorde die meeloopt met de tijd |
 Als er in het verhaal sprongen in de tijd worden gemaakt is er sprake van een onderbroken (chronologisch) verhaal
 Niet-chronologisch | de volgorde van de tijd is gemanipuleerd |
 Flashback | je wordt terug in de tijd gebracht |
 Wordt vaak gebruikt om een verklaring voor een gebeurtenis te geven
 Flash-forward | de schrijver vertelt je iets over de toekomst |
 Versnelling | een langere periode die door de schrijver in enkele zinnen wordt samengevat |
 Vertraging | een kortere periode die uitgebreid verteld wordt |
 Vb. Een drie seconde durende ontploffing die in vijf bladzijden wordt beschreven

§4.4 Verhaalfiguren

 De schrijver zet zijn verhaalfiguur neer door het beschrijven van de handelingen, uiterlijke- en innerlijke kenmerken van het personage.


 Hoofd- en bijfiguren
 Hoe langer het verhaal, hoe meer verhaalfiguren, en hoe meer je die figuren leert kennen
 In een goed verhaal is geen enkel figuur overbodig, bijvoorbeeld door een belangrijke schakel te zijn

 Karakter |Round character|Uitgebreid beschreven verhaalfiguur dat meestal ook ontwikkelingen doormaakt |

 Type | flat character | Matig beschreven verhaalfiguur dat niet of nauwelijks ontwikkelingen doormaakt |
 Deze figuur staat meestal voor een groep mensen. De nadruk ligt op een bepaalde eigenschap

 Karikatuur | type waarbij een bepaalde eigenschap overdreven wordt |
 Deze overdrijving kan een humoristisch effect hebben
 Vb. schrijvers van karikaturen: Kees van Kooten en Wim de Bie

§4.5 Situaties

 Situatie | een onderdeel van een verhaal |
 In een verhaalsituatie wordt een bepaalde handeling volbracht, is er sprake van een bepaald tijdsverloop en verdwijnt of verschijnt een (bij)figuur
 Tussen twee ruimtes kan van ruimte en vertelwijze verwisseld worden
 Situaties worden over het algemeen gescheiden door een witregel of een nieuw hoofdstuk(nummer)

 Een verhaal is een verzameling situaties die verband met elkaar houden
 Belangrijke situaties zijn:
 De beginsituatie | opening |
 Situaties waar aan het verhaal een nieuw element wordt toegevoegd
• Vb. een verrassende wending
 De eindsituatie (happy end? Open einde?)
 De handeling van een verhaal is het geheel van situaties
 De volgorde van scènes heeft een belangrijk effect op de aantrekkelijkheid en de spanning van een verhaal

§4.6 Vertelwijze

 Vertelwijze | vertelperspectief | de positie van de verteller ten opzichte van het vertelde in een verhaal |

 Ik-verhaal| de verteller is een ik-figuur, die over zijn eigen belevenissen of die van een ander verteld |
 In het ik-verhaal kan de ik-figuur dus zowel verteller als personage in het verhaal zijn
 Als lezer ben je afhankelijk van de verteller, dus is het vertelde subjectief

 Vb. Hersenschimmen door J. Bernlef

 Auctoriaal verhaal| perspectief van de alwetende verteller, de schrijver, die zelf niet in het verhaal voorkomt |
 De schrijver kan zich zo ook rechtstreeks tot de lezer richten
 Hij overziet alle gebeurtenissen, kent de gedachten en gevoelens van de verhaalfiguren
 Vaak draagt de verteller ook ‘bewijsstukken’, zoals brieven, dagboekfragmenten, memoires en manuscripten, aan om de lezer voor te houden dat het vertelde echt gebeurd is (realiteitsfictie)

 Personaal verhaal | hij/zij-verhaal | verhaal dat in de hij/zij-vorm staat geschreven |
 De gebeurtenissen worden ‘gezien’ door de ogen van een persoon die in het verhaal meespeel

 Wisselend perspectief | Verhaal waarin wisseling van perspectief voorkomt |
 Biedt de mogelijkheid om bepaalde verhaalaspecten vanuit twee gezichtspunten mee te beleven
 Vb. De Metsiers door Hugo Claus

§4.7 Motieven en thema

 Een verhaalthema is vaak te omschrijven als een conflict:
 Tussen de mens en de natuur ▪ ziekte, dood, natuurrampen)
 Tussen mensen onderling ▪ oorlog, maatschappelijke problemen, tussen generaties
 In het innerlijk van een mens ▪ een innerlijke worsteling


 Als lezer krijg je in de loop van het verhaal verschillende signalen die op het thema wijzen. Deze signalen worden motieven genoemd. Dit kunnen bepaalde verschijnselen, gebeurtenissen of uitspraken zijn:
 Opvallende gebeurtenissen in een verhaal, zoals een moord
 Opvallende plaatsbeschrijvingen , zoals een spookachtig kasteel
 Opvallende tijdsverschillen, zoals een verhaal dat zich deels in het heden en deels in het verleden afspeelt, waarbij steeds tussen die twee periodes wordt gewisseld
 Op het eerste oog onbetekende details, die door herhaling belangrijk worden. Dit worden leidmotieven genoemd. Een voorbeeld hiervan is een seriemoordenaar die bij elk slachtoffer een zwarte handschoen achterlaat

 Hieronder staan een aantal regelmatig terugkomende motieven:
 Wie is de dader? (whodunit-motief)
 De held heeft een opdracht
 De droom die het leven van de hoofdfiguur verandert
 De onbekende verrader
 De vals beschuldigde hoofdfiguur
 De zoektocht
 Motieven zijn vaak zorgvuldig in de tekst verborgen

 Uit verhaalgegevens komen motieven voort, de motieven in het verhaal leiden samen tot het verhaalthema.
 Schematisch kun je het verband tussen deze drie gegevens voorstellen als een omgekeerd boomdiagram. Als voorbeeld is het thema ‘eenzaamheid’ genomen

~> Einde hoofdstuk 4: Verhalen lezen <~


/////Hoofdstuk 5: Poëzie/////

§5.1 Inleiding

Een poëtische literaire tekst verschilt zich met proza. Naast het overbrengen van de boodschap, is het in de poëzie ook belangrijk dat de vorm van de tekst onder de aandacht komt. In de poëzie spelen de woordkeuze, woordvolgorde en de zinsbouw een cruciale rol.

In een gedicht kunnen op het eerste gezicht merkwaardige dingen staan, maar na het gedicht te hebben gelezen wel verklaarbaar zijn. Schrijvers van gedichten willen ook ervaringen en gevoelens uitdrukken, waarvoor de Nederlandse woordenschat en taalmogelijkheid niet ‘lenig’ genoeg in zijn. Daarom zoeken zij steeds naar nieuwe, zeldzame en verrassende woordcombinaties. De spanning die zo; n ongewone woordkeus oplevert wordt wel ‘poëtische sfeer’ genoemd. Het schrijven van gedichten in een kwestie van observeren en combineren. De poëzie geeft de mogelijkheid om gebieden bij elkaar te brengen die in onze denkvakjes (gevoel/verstand, realistisch/fantastisch) ver uit elkaar liggen.

§5.2 Poëzie tegenover proza

Poëzie en proza lopen vaak vloeiend in elkaar over. Met de volgende punten valt wel te benaderen in hoeverre je tekst als poëzie kunt zien. Poëzie onderscheidt zich van proza door:
 Vormverschil: Een bepaalde regellengte van de versregels en opbouw in strofen
 Beknoptheid, concentratie in de zinsbouw, met weinig woorden kan de schrijver heel veel zeggen
 Momentopname van een gedachte of gevoel
 Bij gedichten speelt het tijdsverloop geen grote rol. Als tijd aangegeven of gesuggereerd wordt, dient dat slechts als middel om de centrale gedachte van het gedicht beter op de lezer over te brengen
 Bij veel gedichten gaat het om de gedachte of het gevoel op een bepaald moment. Bij zo’n gedicht zou je wel van een momentopname kunnen spreken, want slechts één ogenblik wordt beschreven
 Beeldspraak speelt een meer overheersende in poëzie dan in proza

 Veel moderne gedichten bestaan zelfs grotendeels uit beeldspraak, die samen een bepaalde gedachte of een bepaald gevoel uitdrukken
 Veel herhaling door gebruik van repetitio, klankherhaling, strofen die even veel versregels of ongeveer even lange versregels hebben, op analoge wijze opgebouwde regels (parallellisme); bij proza gebruikt men juist het liefst een beschrijving met andere woorden of een synoniem
 Er is vrijwel altijd maar één persoon aan het woord
 Een gedicht hoeft niet alle bovenstaande kenmerken te bevatten

 Poëzie schrijven is niet alleen een kwestie van gevoel en inspiratie, maar zeker ook van taalvaardigheid en vakmanschap.

§5.3 Traditionele en moderne gedichten

Voor ongeveer 1950 was het gebruikelijk dat poëzie voldeed aan vormconventies. Die vormconventies waren het resultaat van eeuwenlange traditie.
Sinds 1950 hebben veel dichters bewust voor een andere stijl gekozen, omdat die zo bij hun paste, zodat ze niet aan de traditie gebonden hoefden te zijn.

De verschillen tussen een traditioneel en een modern gedicht zijn hieronder weergegeven.

Traditioneel gedicht Modern gedicht

1. Strofen van gelijke omvang, in ieder geval regelmatige opbouw Wisselende strofelengte
2. Ongeveer even lange versregels, in ieder geval regelmaat Wisselende regellengte
3. Eindrijm volgens een bepaald rijmschema Geen eindrijm (vrije verzen)

4. Normaal gebruik van leestekens Geen of weinig leestekens  
§5.4 Rijm, ritme en metrum

Muziek bestaat uit klanken; c’est le ton qui fait la musique. Er is veel overeenkomst tussen poëtische taal en muziek, omdat poëzie óók aantrekkelijk kan worden zijn door klankeffecten.

 poëzie pure |klankpoëzie | poëzie waarin het muzikale in de taal heel sterk benadrukt wordt |
 Het gaat er de dichter vooral om ‘mooi’ klinkende woorden te kiezen
 Is taalmuziek, geboren uit een zorgvuldige compositie van klank

Klankrijkdom is een eigenschap van veel gedichten. De middelen die hiervoor ten dienste staan zijn rijm, ritme en metrum.

 Rijm | klankovereenkomst van woorden die niet te ver van elkaar verwijderd zijn |
 Komt zowel in proza als in poëzie voor
 Heeft een esthetische functie
 Had vroeger, bij mondelinge overlevering, ook als functie de teksten gemakkelijker te kunnen onthouden
 Rijm kan worden ingedeeld naar de soorten rijmklanken of naar de plaats waar de woorden rijmen

 Indeling naar soorten rijmklanken
 Volrijm | zowel klinkers als medeklinkers rijmen op elkaar |

 Mannelijk rijm | staand rijm | • Vb. wond – hond – gezond – rond – bond
 Vrouwelijk rijm • Vb. wonde – ronde – zonde
 Glijdend rijm • Vb. wonderen – donderen
 Gelijk rijm | rime riche | rijk rijm | dezelfde woorden worden herhaald |
 Halfrijm | of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar, of alleen de klinkers rijmen op elkaar |
 Medeklinkerrijm | assonantie | (a,e,i,o,u)
• Vb. ‘Te Middelharnis is een kind verdronken:
Sober berichtje in een avondblad.’
 Klinkerrijm
• Bijzondere vorm: alliteratie | beginmedeklinkerrijm |
ë Vb. ‘En kranten waaien weg en zijn verouderd,
De dagen korten, nachten worden kouder,
Maar over het water komt zijn kleine stem.’

 Indeling naar de rijmende plaats
 Eindrijm | de woorden aan het eind van de versregels rijmen met elkaar |
 Vb. Terwijl ik langs mijn huis loop
Valt dit me opeens op: mijn huis staat te koop!
 Dit eindrijm kan in een bepaald rijmschema. De belangrijkste zijn:

• Slagrijm AAAA loop koop sloop dope ! A&B zijn rijmklanken
• Gepaard rijm AABB loop koop raaf slaaf
• Gekruist rijm ABAB loop raaf koop slaaf
• Omarmend rijm ABBA loop raaf slaaf koop
 Eindrijm levert rijmdwang op, rijmdwang kan rijmvondsten | creatieve vondsten | opleveren
 Alle andere vormen van rijm zijn vrije verzen
 Middenrijm | woorden binnen versregels rijmen met elkaar |
 Vb. t’ Zijn de Joden niet, heer Jezus, die u kruisten,
Noch die verraderlijk u togen voor ’t gezicht.
 Binnenrijm | woorden die met elkaar rijmen binnen een versregel |
 Vb. Merk toch hoe sterk nu het werk zich al stelt
 Overlooprijm | het eerst woord van de ene versregel rijmt met het laatste woord van de andere vers |
 Vb. Heer Schimmelpenninck weet van sparen:
Jaren at hij boter, vlees noch vis!

 Rijmverdoezeling | Handhaving van een bepaald rijm, waarvan wel de aandacht afgeleid wordt |

 Wordt gebruikt om een nadrukkelijk en eentonig effect te verminderen
 Kan goed worden gedaan door enjambementen toe te passen
 Bij een enjambement loopt de ene versregel zonder onderbreking door in de volgende, waardoor de gebruikelijke pauze na het rijmwoord aan het eind van de regel vervalt. Het verrassende hiervan verdoezelt de strakke regelmaat van het rijm. Ook krijgen andere woorden extra nadruk.
 Ritme | een verschijnsel dat zich in een zekere tijd afspeelt | Golfbeweging die ontstaat door voortdurende opeenvolgingen van tegenstellingen |
 Gr. rheoo = stromen, vloeien
 Ritmisch verlopende lichamelijke verschijnselen: de hartslag, ademhaling, slapen en wakker worden
 Ritmische natuurverschijnselen: het kabbelen van een beek, eb en vloed, de afwisseling van dag en nacht
 In de poëzie ontstaat ritme door een bepaalde regelmaat binnen en tussen de versregels, bijvoorbeeld door rijm, de afwisseling tussen beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen en woorden, de afwisseling van vlug en langzaam, hoog en laag
 Taalritme is te vergelijken met de manier waarop je danst. Je eigen bewegingen, vlug of langzaam, worden ingegeven door je gevoel en vormen je eigen ritme op de vaste maat (is te vergelijken met een metrum) van de muziek.
 In de zestiende en zeventiende eeuw heeft de Europese dichtkunst een sterke invloed ondergaan van de poëzie uit de klassieke oudheid. In de klassieke poëzie werd een door allerlei regels bepaalde regelmatige afwisseling toegepast van kort en lang klinkende lettergrepen.

 In de Renaissance gingen Nederlandse dichters in navolging daarvan de beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen regelmatig afwisselen.

 Metrum | de van tevoren vastgestelde, regelmatige afwisseling van beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen|
 Verder onderverdeeld in versvoeten | delen waarin een versregel volgens het metrum verdeeld kan worden | hieronder staat een beklemtoonde lettergreep met een – aangegeven, onbeklemtoonde met V
 Jambe V – Ambrosia wat vloeit mij aan? ! Komt het meeste voor
 Anapest V V – Kan het zijn dat de lier, die sinds lang niet meer ruisde…
 Trocheus – V Zonne stervend zonk in zee…
Liesje leerde lotje lopen langs de lange lindelaan…
 Dactylus – V V Leren en lezen is eeuwige taak…
 Amfibrachys V – V Wij komen ter wereld, met rouw, uit de graven…
 Spondeus – –
 Het metrum werd ook uitgevoerd in vaste maatvormen voor versregels. Een alexandrijn was bijvoorbeeld een versregel van zes jamben met een korte pauze in het midden.
 Veel alexandrijnen zijn te vinden in Gijsbrecht van Aemstel (1637) van Joost van den vondel
 Pas rond het midden van de twintigste eeuw breken de meeste dichters met hun kunstmatige metrum. In de meeste moderne gedichten komt het niet meer voor. Maar het belangrijkste beginsel van ritme is niet verzwakt, is zelfs wezenlijk voor dichterlijk taalgebruik.


 In moderne poëzie ontstaat ritme bijvoorbeeld door:
 Rijm;
 Afwisseling beklemtoonde en niet beklemtoonde lettergrepen, vlug en langzaam, hoog en laag;
 Overeenkomst in zinsbouw;
 Afwisseling van kortere en langere versregels en strofen en
 Opsommingen.
~> Einde hoofdstuk 5: Poëzie <~

//////Hoofdstuk 6: Gedichten lezen//////

§6.1 Inleiding

Sommige schrijvers beschouwen bepaalde dichtvormen als een uitdaging, maar de meeste dichters van tegenwoordig houden niet aan het keurslijf van een bepaald genre en zoeken al experimenterend naar de beste individuele vorm voor hun poëzie
 Strofebouw | één of meer versregels vormen samen een strofe, (soms) gescheiden door witregels |
 Hieronder staan de bekendste strofevormen met erachter het aantal versregels dat het type strofe bevat
 Distichon 2

 Terzine 3 • als onderdeel van een sonnet wordt de term terzet gebruikt
 Kwatrijn 4
 Kwintet 5
 Sextet 6
 Septet 7
 Octaaf 8

§6.2 Poëziesoorten naar de vorm

 De volgende onderwerpen worden behandeld:
 Sonnet  Grafschrift  Haiku
 Ballade  Limerick  Visuele poëzie
 Epigram  Kwatrijn  Oude dichtvormen

 Sonnet
 It. Sonetto = liedje
 In de 13e eeuw is deze dichtvorm al ontstaan, in Italië. Hier hebben beroemde dichters als Dante en Petrarca hem veelvuldig toegepast.
 In de 15e eeuw verspreidde het sonnet zich over heel Europa, het werd een van de meest gebruikte versvormen.
 In Nederland heeft het sonnet twee bloeiperiodes beleeft: in de renaissance en bij de tachtigers | dichtgeneratie in de jaren tachtig van de negentiende eeuw

 Het sonnet is nooit helemaal verdwenen, en in de laatste jaren is er een aantoonbare opleving in de belangstelling voor. Zoals bij de Nederlandse dichter Jean-Pierre Rawie.
 Het oorspronkelijke sonnet telt 14 regels, die als volgt zijn ingedeeld:
I. Een kwatrijn in omarmend rijm ABBA
II. Een kwatrijn in omarmend rijm ABBA; vormt samen met het eerste kwatrijn een octaaf
III. Een wending | tussen het octaaf en het sextet bestaat een tegenstelling | volta | chute |
 Vb. droom/werkelijkheid, vroeger/nu, vraag/antwoord, gebeurtenis/beschouwing
IV. Een terzet in het rijmschema CDC
V. Een terzet in het rijmschema DCD; vormt samen met het eerste terzet een sextet
 In de loop van de tijd zijn er veel varianten op het klassieke sonnet ontstaan. De bekendste variant is het zogenaamde Engelse of Shakespeare-sonnet. Hierbij ligt de wending tussen de eerste twaalf en de laatste twee versregels. Hierdoor wordt het laatste deel extra kernachtig, zo krijgt het een spreukachtig karakter.

 Ballade

 It. ballata = ‘danslied’
 Ook in de 13e eeuw ontstaan.
 Twee soorten:
 Rederijkersballade | referein | lied van 10 strofen, van elk 8 tot 10 versregels |
• Elke strofe besloot met een refrein | een of twee gelijke regels |
• Later werd de envoi | prince-strofe |kortere slotstrofe |eraan toegevoegd
 In de romantiek (omstreeks 1800) ontstonden verhalende gedichten over heldendaden en liefdessmarten
• Eenvoudige versvorm
• Het tragische element voert de boventoon
• Het oude volkslied lag aan de basis van dit genre
• De schrijvers trachten de indruk te wekken dat het ging om een oeroude, anonieme volkskunst die van geslacht op geslacht overgeleverd was
 Om het karakter van het oude volkslied na te bootsen gebruikt ze veel herhalingen en liep het verhaal sprongsgewijs: alleen de belangrijkste gebeurtenissen werden verteld.
• De ballade als verhalend gedicht of lied met eenvoudige versvorm over ontroerende gebeurtenissen leeft nog steeds voort. Bij moderne dichters, in popmuziek en country zijn tal van voorbeelden te vinden.


 Epigram | puntdicht | kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden |
 Gr. epigramma = inscriptie
 Kernachtig, zowel het schrijven ervan als het lezen is te beschouwen als een verstandsspelletje
 Oorspronkelijk waren epigrammen inscripties op graven, gedenktekens en geschenken, die door hun vorm en ritme gedichten waren

 Grafschrift | epitaaf |type epigram; heeft vooral satirische of humoristische bedoelingen |
 Vb. ‘Hier ligt Gijs van Amerongen. In de grond geen kwade jongen.’

 Limerick | type epigram; vijfregelig humoristisch gedicht van Ierse oorsprong |
 De naam zou zijn ontleend aan een gezelschapsliedje met als naam: Will you come up to limerick? (in Ierland)
 De eerste regel eindigt meestal met een plaatsnaam
 Het gedicht beschrijft een grappige situatie en besluit met een verrassende slotopmerking, de pointe
 Woorden vooral gebruikt voor pikante of satirische anekdotes. Hieronder een voorbeeld:
 De vrouw van een Deken in Aken lange regel 9 lettergrepen A (naar rijm)
Lag ’s nachts diepe zuchten te slaken, lange regel 9 lettergrepen A

Zij kreunde zacht: ’O! korte regel 5 lettergrepen B
Het kriebelt mij zo korte regel 5 lettergrepen B
Wel een deken in bed maar geen laken lange regel 9 lettergrepen A

 Kwatrijn | vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud |
 Het rijmschema is meestal AABA

 Haiku | Strakke en uiterst beknopt gevormde gedichten van Japanse oorsprong
 In de westerse wereld erg geliefd; hieronder een voorbeeld:
 De tuin aanvegend 5 lettergrepen
Vergat hij gewoon de sneeuw - 7 lettergrepen
En ook de bezem 5 lettergrepen
 Gewoonlijk verdeeld over drie regels 17 lettergrepen
 Eenvoudig taalgebruik
 Feilloze keuze van ‘sprekende’ woorden belangrijk. Deze paar woorden kunnen een sterk suggestieve kracht hebben, juist door de ‘leegte’ eromheen
 is natuurpoëzie. Het landschap wordt erin verbeeld: de bloemen, dieren en dingen om de mens heen
 veel haiku hebben ook een seizoenswoord | aanduiding van jaargetijde waarin de haiku geplaatst wordt |

 bedoeld als meditatiepoëzie. Ze maakte oorspronkelijk deel uit van de religieuze natuurbeleving van het zenboeddhisme. Het zet aan tot meditatie
 In de Japanse denkwereld is er geen grote tegenstelling tussen mens en natuur. De mens heeft dezelfde oorsprong als de gehele schepping en verkeerd in harmonie met de bergen, vlaktes en rivieren van zijn land
 Haiku zet aan tot bezinning, tot meditatie. Het gaat niet om de natuurbeschouwing, maar om het inzicht dat daarvan het gevolg kan zijn
 Door de westerse mens zijn talrijke enigszins vergelijkbare natuurgedichtjes geschreven.
 Wordt ook gebruikt om humoristische effecten te bereiken, het heet dan Senryu. Voorbeelden:
 Op de liefdesbrief Het is vroeg in mei De dagen lengen
Met bloed geschreven, schilt de Er loopt een beest in de wei Ik zie de eerste zwaluw
Actrice een peer. En ik zeg: Haiku Op de televisie

 Visuele poëzie | Beeldgedicht | tekstbeeld | gedicht dat waarin de tekst als een figuur is geschreven |
 Aan de drukwijze is te zien wat de tekst betekend; het voegt een extra dimensie toe aan poëzie
 Bestaat al sinds de klassieken en werd vanaf de 20e eeuw ook in West-Europa gebruikt
 Is nooit wijdverbreid geweest maar is als experiment toch zeer interessant

 Oude dichtvormen | (in dit geval) enkele dichtvormen die in de rederijkerstijd en in de Renaissance met regelmaat beoefend werden (en tegenwoordig uiterst zeldzaam voorkomen)

 Acrostichon | naamdicht | de beginletters van de strofen of versregels vormen samen een naam |
 Vb. Het Wilhelmus (Vormt Willum van Nassou)
 Refrein | gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde regel, de stokregel
 Retrograde | Kreeftdicht | gedicht dat ook van achter naar voor te lezen is |
 Rondeel | gedicht van gewoonlijk acht regels, waarvan de regels 1,4&8 en 2&8 hetzelfde zijn |Vb:
 ‘O, was ik maar een kat,
Lekker opgekruld slapen op een kussen 1
Hij hoeft niet op de fiets door een plensbui 2
‘O, was ik maar een kat,
Nooit in een stinkend regenpak 4
Nooit naar school
‘O, was ik maar een kat, 7
Lekker opgekruld slapen op een kussen 8

§6.3 Poëzie naar de inhoud

 Lied | Poëzievorm die in vrij beknopte vorm uiting geeft aan gevoelens en stemmingen |
 Soms komt een verhalend element op de achtergrond voor, maar de hoofdzaak is het stemmingsbeeld
 Gewoonlijk opgebouwd uit strofen

 Wordt gekenmerkt door eenvoud van taal en ‘vloeiend’ taalgebruik
 Het lied kent vele subgenres, afhankelijk van het ontstaan, doel en publiek: voorbeelden hiervan zijn:
 Afhankelijk van het ontstaan:
• Volksliederen als een oud danslied, dat deel uitmaakt van de volkscultuur
• Cultuurliederen die geschreven en gecomponeerd zijn voor speciale gebeurtenissen, zoals een loflied ter gelegenheid van een bijzondere politieke gebeurtenis
 Afhankelijk van het doel:
• Religieuze liederen, zoals psalmen,
• Wereldse liederen, zoals amoureuze liedjes
• Pedagogische liederen, zoals bepaalde kinderliedjes, vb. schrijver: Annie M.G. Schmidt
 Afhankelijk van het publiek:
• Sociale liederen
• Chansons
• Kinderliedjes
• Popsongs
• levensliederen

 Ode | plechtstatig loflied, meestal geschreven ter verheerlijking van een persoon |

 Hymne | loflied ter ere van een godheid |

 Elegie | klaaglied | meestal ter gelegenheid van het overlijden van een dierbare |

 Hekeldicht | satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging, of haatgevoelens |

 Voorwerp van hekeling kunnen zijn: maatschappelijke en politieke toestanden, gebeurtenissen, personen


§6.4 Een leesverslag

Een gedicht lokt meestal verschillende meningen uit. Het is interessant om over die verschillen te praten, want je leert daardoor naast steeds beter te lezen ook anderen kennen, en ook jezelf.

Veel gedichten zijn makkelijk te lezen. Je voelt snel aan waarover ze gaan. Je hoeft er niet lang op te turen om ze te begrijpen.
__
Toeristen

Om de een of andere vreemde reden
verwachten ze dat hij blij zal kijken.
Ze wachten op een teken
op zijn gezicht voordat de camera klikt.
(Weten ze niet
dat het hem meer kost om naar een dokter te gaan
dan hen om de halve wereld rond te reizen?)

De man
beseft hoe de zaken staan;
Dat tranen niet worden gevoeld,
maar gefotografeerd.
Hij begrijpt de rusteloosheid

niet van deze goden
En als een worm die een steen
opzij duwt, dwingt hij zich tot een glimlach.

__

Er zijn ook gedichten die je wel mooi vindt, maar die je niet een-twee-drie begrijpt. Waarschijnlijk vin je Toeristen een wat moeilijk gedicht. Sommige tekstgedeelten snap je niet goed. Sommige regels moet je nog eens opnieuw lezen. Die speurtocht kan heel interessant zijn.

Onbekend maakt onbemind. Die uitdrukking geldt ook voor de zogenaamde ‘moeilijke’ gedichten. Laat je niet afschikken door een gedicht dat je na de eerste lezing nog niet snapt. Probeer eens enkele van die gedichten te lezen. En doe er moeite voor om te begrijpen waarover ze gaan. Achteraf zul je vaak kunnen begrijpen waarover ze aan. Achteraf zul je vaak kunnen zeggen dat die inspanning de moeite waard was.

Achter in het Eldorado hoofdboek vind je modellen om een leesverslag te kunnen schrijven.

~> Einde hoofdstuk 6: Gedichten lezen <~

Hoofdstuk 7: Toneel, cabaret, film en televisie

§7.1 Inleiding

Het literaire communicatieproces zit bij toneel heel anders in elkaar dan bij proza en poëzie. De ideeën van de schrijver krijgen een eerste interpretatie door de mensen die zich met het optreden bezighouden: de regisseur, de acteurs, de decorbouwer, de belichting, de kleding en de grime. Het spel dat deze mensen neerzetten krijgt een tweede interpretatie van het publiek.

Beoordeling van toneelstukken wordt dan ook pas interessant als het gebeurt naar aanleiding van een uitvoering van een stuk. Als leestekst in een toneelstuk nauwelijks boeiend, maar hij is dan ook niet bedoeld om te lezen.

Het is de combinatie van de tekst met auteurs (met hun lichaamstaal, stemgebruik en kleding), decors, belichting, muziek en ook het publiek die een toneelstuk de moeite waard maakt.

§7.2 Ontstaan van toneel

Waarschijnlijk hebben mensen altijd wel toneel gespeeld: iemand nadoen kan leerzaam en verhelderend zijn. Daarnaast is het aardig om ernaar te kijken, vandaar de term schouwspel.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.