H 1 - Middeleeuwen
Nederland was in de ME nog geen staatkundige eenheid. De standentheorie was van groot belang:
- Geestelijkheid (bidden)
- Adel
- Boeren (werken)
Het gaat om de groep, niet om het individu.
Veel symboliek in de schilderkunst. Alles heeft een diepere betekenis.
Grote verschil tussen de ME en de 16/17e eeuw:
In de ME werd alles geschreven met de hand. Me’se kunst is alleen de mondelinge cultuur. Latijn was de officiële taal. Alle dialecten bij elkaar heet: Middel Nederlands.
Soorten Literatuur:
- Hoofse literatuur
- Geestelijke literatuur/letterkunde
- Stedelijke literatuur
Na de uitvinding van de boekdrukkunst begint de renaissance. 1200 – 1550 -> Middeleeuwen ( thecentrisch) 1550 - 1680 -> Renaissance (antropocentrisch) 1680 – 1780 -> Verlichting
1780 – 1880 -> Romantiek
1568 – 1648 = 80 jarige hervorming
1789 – franse revolutie
1795 – Bataafse republiek (NL) 18e eeuw : Republiek der verenigde Nederlanden
Politieke macht: regenten
SOC economisch: middenstand
Rationalisme
Empirisme -> kennis alleen door ervaring en waarneming
2e helft – oranje gezinde - patriotten - aristocratische (macht regenten) - democratisch (macht middenstand) H 2 – Literatuur uit de 16e/17e eeuw Reformatie/ Hervorming
De opvattingen van Luther en Calvijn werden niet getolereerd. Men was tegen de centralisatie en tegen de overheersing van het overheersende katholicisme. Reformatie - Godsdienst
Renaissance - Kunst
Humanisme -Weten
Translatio = vertalen
Imitatio = nadoen
Aemulatio = overtreffen
Hervorming: afscheiding van de Rooms katholieke kerk
Nederlandse opstand: 80-jarige oorlog verzet tegen Spanjaarden. (1568-1648) Stedelijke cultuur: cultuur voor en door burgers
Stedelijke gedragscode: wat gewenst en ongewenst gedrag was in de bloeitijd van 2e helft van de 15e 16e eeuw de vroeg moderne stad. Rederijkers: dichters en schrijvers die samen komen in de rederijkerskamer. Renaissance: poging om de klassieke oudheid te doen herleven en na te volgen. Renaissance literatuur: hooggeschoolde schrijvers verwezen in deze literatuur naar de klassieke bronnen translatio, immitatio, emultio (komedie, tragedie, sonnet, emblematiek) Strijdliteratuur: tekst die direct verwijst naar de actualiteit
Humanistische -renaissancistische literatuur: aandacht voor de menswaardig- heid én de klassieke oudheid. Emblematiek: Afbeelding met verduidelijkende tekst eronder
Petrakisme: platonische liefdesopvatting; geestelijke, zuivere liefde zegeviert over de puur zinnelijke, lichamelijke liefde. Sonnet: dichtvorm; gaat over de liefdeskracht van de wanhopige minnaar. 14 regels met ‘wending’. Functie van ethisch –didactisch toneel: burgers spiegel voorhouden; belerend
Tragedie: ernstig toneel (hooggeplaatste personen worden geacteerd) Komedie: mensen met een lagere klasse met spreektaal en een happy end. Retorisch- didactisch toneel: personages representeren de menselijke deugd en ondeugd. Aristotelische tragedie: teruggrepen naar de vaste handelingen met de eenheid van de tijd, plaats en handelingen van de Grieken
Schilders 16e-17e eeuw: Rembrandt v Rijn, Frans Hals, Jan Steen. Schrijvers 16e-17e eeuw: PC Hooft, Van den Vondel, Brederode, Coster
H 3 – Literatuur in de 18e eeuw
Middelstand: winkeliers, onderwijzers, ambtenaren etc
Oranje gezinde: adel, strenge predikanten etc
Patriotten: tegen oranje
Standenmaatschappij: regenten, boeren en massa van arbeiders
Theoretische geschriften: oriëntatie op de klassieken
Frans classicisme: geschriften geïnspireerd op klassieke regels en normen -> gepropageerd door de dichtgenootschappen
Dichtgenootschappen: groepen dichtende mensen
Niet-klassieke literatuur: niet beïnvloed door de rationalisme, het empirisme en de verlichting. Rationalisme: denkend; bewustzijn benadrukt
Empirisme: zintuiglijke ervaring en waarneming
Verlichting: maatschappelijke uitwerking van Rationalisme en Empirisme. Aantrekkelijke vormen: literair als essays, imaginaire verhalen. Opvoeding: belangrijk in de verlichting -> zedelijk gedrag komt voort uit redelijk inzicht. Vriendschap: 18e eeuw voor vertrouwelijkheid, steun, richting geven en indien nodig terecht wijzen
Na de uitvinding van de boekdrukkunst begint de renaissance. 1200 – 1550 -> Middeleeuwen ( thecentrisch) 1550 - 1680 -> Renaissance (antropocentrisch) 1680 – 1780 -> Verlichting
1568 – 1648 = 80 jarige hervorming
1789 – franse revolutie
1795 – Bataafse republiek (NL) 18e eeuw : Republiek der verenigde Nederlanden
Politieke macht: regenten
SOC economisch: middenstand
Rationalisme
Empirisme -> kennis alleen door ervaring en waarneming
2e helft – oranje gezinde - patriotten - aristocratische (macht regenten) - democratisch (macht middenstand) H 2 – Literatuur uit de 16e/17e eeuw Reformatie/ Hervorming
De opvattingen van Luther en Calvijn werden niet getolereerd. Men was tegen de centralisatie en tegen de overheersing van het overheersende katholicisme. Reformatie - Godsdienst
Renaissance - Kunst
Imitatio = nadoen
Aemulatio = overtreffen
Hervorming: afscheiding van de Rooms katholieke kerk
Nederlandse opstand: 80-jarige oorlog verzet tegen Spanjaarden. (1568-1648) Stedelijke cultuur: cultuur voor en door burgers
Stedelijke gedragscode: wat gewenst en ongewenst gedrag was in de bloeitijd van 2e helft van de 15e 16e eeuw de vroeg moderne stad. Rederijkers: dichters en schrijvers die samen komen in de rederijkerskamer. Renaissance: poging om de klassieke oudheid te doen herleven en na te volgen. Renaissance literatuur: hooggeschoolde schrijvers verwezen in deze literatuur naar de klassieke bronnen translatio, immitatio, emultio (komedie, tragedie, sonnet, emblematiek) Strijdliteratuur: tekst die direct verwijst naar de actualiteit
Humanistische -renaissancistische literatuur: aandacht voor de menswaardig- heid én de klassieke oudheid. Emblematiek: Afbeelding met verduidelijkende tekst eronder
Petrakisme: platonische liefdesopvatting; geestelijke, zuivere liefde zegeviert over de puur zinnelijke, lichamelijke liefde. Sonnet: dichtvorm; gaat over de liefdeskracht van de wanhopige minnaar. 14 regels met ‘wending’. Functie van ethisch –didactisch toneel: burgers spiegel voorhouden; belerend
Tragedie: ernstig toneel (hooggeplaatste personen worden geacteerd) Komedie: mensen met een lagere klasse met spreektaal en een happy end. Retorisch- didactisch toneel: personages representeren de menselijke deugd en ondeugd. Aristotelische tragedie: teruggrepen naar de vaste handelingen met de eenheid van de tijd, plaats en handelingen van de Grieken
Schilders 16e-17e eeuw: Rembrandt v Rijn, Frans Hals, Jan Steen. Schrijvers 16e-17e eeuw: PC Hooft, Van den Vondel, Brederode, Coster
Oranje gezinde: adel, strenge predikanten etc
Patriotten: tegen oranje
Standenmaatschappij: regenten, boeren en massa van arbeiders
Theoretische geschriften: oriëntatie op de klassieken
Frans classicisme: geschriften geïnspireerd op klassieke regels en normen -> gepropageerd door de dichtgenootschappen
Dichtgenootschappen: groepen dichtende mensen
Niet-klassieke literatuur: niet beïnvloed door de rationalisme, het empirisme en de verlichting. Rationalisme: denkend; bewustzijn benadrukt
Empirisme: zintuiglijke ervaring en waarneming
Verlichting: maatschappelijke uitwerking van Rationalisme en Empirisme. Aantrekkelijke vormen: literair als essays, imaginaire verhalen. Opvoeding: belangrijk in de verlichting -> zedelijk gedrag komt voort uit redelijk inzicht. Vriendschap: 18e eeuw voor vertrouwelijkheid, steun, richting geven en indien nodig terecht wijzen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden