Samenvatting Hoofdstuk 2.
Begrippen:
MENSBEELD = een beeld van de mens, ze liggen niet vast en kunnen sterk verschillen.
ANTROPOLOGIE= grieks: antropos=mens, logos=leer.
INDIVIDU= een op zichzelf staand wezen.
SOCIALE CONTRACT= het individu moet aan minimale verplichtingen worden gehouden, om nog zoiets als een samenleving mogelijk te laten zijn. Alles wordt beheerst door contract-denken, een denken dat de mens begrijpt. Bijv. huwelijk, arbeidsovereenkomst enz.
MYTHE = komt van muthos = verhaal, gesproken woord.
REDE = vertellen van bijv. verhalen
REFLECTIE = aandacht richten op argumentatie en redenering in het debat, er werd niet meer in mythe geloofd, maar ze wilden een verklaring.
FEITEN = dingen die bewezen kunnen worden.
RETORICA = redeneerkunst
SOFISTEN = zo noemden experts zichzelf, de wijzen.
LICHAAM EN ZIEL = lichaam en de geest
HERINNERING = vermogen van de menselijke ziel om het contact met het ‘hogere’ in stand te houden.
VORM EN MATERIE =
ZELFSTANDIGHEID VAN DE MENS = de mens begrijpt zichzelf niet langer als afhankelijk van de natuur, maar ziet de natuur als door de mens te beheersen.
OBJECTIVERING van de wereld = zonder mening
SUBJECTIVERING van de individu = het hebben van een éigen mening
TWIJFEL = Descartes zegt aan alles te kunnen twijfelen, behalve aan het feit van de twijfel zelf.
MENS ALS REDELIJK WEZEN = de mens heeft een absolute waarde volgens Kant, de mens stelt zichzelf de wet.
WAARDIGHEID VAN DE MENS = het vermogen om algemeen wetgevend te zijn, terwijl essentiel is dat de mens tegelijkertijd zelf onderworpen is aan die wetgeving.
ARBEID = door arbeid (werk) is er spraken van ‘mens zijn’
VERVREEMDING = Als de mens niet zichzelf is, is hij vervreemd van zichzelf.
RELIGIE = opium van het volk.
CATEGORISCHE IMPERATIEF = de mens het hoogste wezen voor de mens is, en dat hij alle verhoudingen omver kan werpen, waarin de mens wordt vernederd, verlaten enz.
EXISTENTIEFILOSOFIE = een stroming in de 20e eeuw die de mens centraal stelt. Grondleggers = Sören Kierkegaard (Deen) + Friedrich Nietzsche (Duitser)
VRIJHEID = het doen wat een mens zelf wil
POSTMODERNISME = een stroming in de filosofie waarin gesteld wordt dat er een einde is gekomen aan het vooruitgangsoptimisme, aan de idealen van de Verlichting en aan de onbegrensde mogelijkheden van de Rede.
ONEINDIGE ANDER = (god) door de mens niet kan worden omvat en begrepen. Hij ontstijgt de menselijke kennis.
DUALISME = de mens bestaat uit twee heel verschillende dingen; een fysisch organisme en een zuiver geestelijke ziel. De ziel is dan op zo’n manier met het lichaam verbonden dat ze elkaar kunnen beïnvloeden.
MONISME = verschillende combinaties, maar van dezelfde elementen.
INDIVIDUALISME = de zelfstandigheid van de mens.
VERANTWOORDELIJKHEID= in staan voor de gevolgen van je eigen daden.
NATUUR= het milieu, de wereld zoals die is zonder dat de mens er aan heeft gezeten maar ook erfelijke dingen.
CULTUUR = alles wat de mens gevormd heeft, maar ook opvoeding
HEDONISME = als iets leuk is, dan is het goed. Hedone = genot.
NATURALISME = terug naar de natuur, gevoel is belangrijk.
EINDIGHEID -ONEINDIGHEID = met of zonder eind. Menselijke kennis: eindig= de menselijke kennis zal altijd beperkt blijven.
EUDAIMONIA= geluk, de mens streeft van nature naar geluk.
UTILISME = afgeleid van het woord ‘nut’.
MENSELIJKE WAARDIGHEID = de waardigheid van de mens.
MAAKBAARHEID = ergens iets van kunnen maken, nog niet bepaald.
VERLICHTINGSDENKERS + ROMANTISCHE DENKERS= een liberale stroming.
TOLERANTIE = de zekerheid van je eigen standpunt ter discussie stellen.
KRITISCH PLURALISME = alle s is waar, of niets. Het standpunt dat in het belang van het zoeken naar waarheid elke theorie tot concurrentie met andere theorieën moet worden toegelaten.
Socrates
Hij zag zichzelf als een horzel die de samenleving opriep tot zelfbezinning en tot het afleggen van verantwoording over de grondslagen van de staat.
Kern van zijn leer was de vraag welke handelingen goed en rechtvaardig zijn.
Plato
Hij plaatst de wereld van het zintuiglijk waarneembare, voor hem de schijnwereld, tegenover de onveranderlijke zijnde: de onzichtbare wereld van de ideeën. De mens zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid, en is daarmee verankerd aan deze wereld van schijn, anderzijds heeft de mens deel aan de wereld der ideeën in zijn begeerte naar kennis. Lichaam en ziel komen tegenover elkaar te staan.
Hij plaatst ziel tussen lichaam en de hoger ideeën.
Aristoteles
Aristoteles is het oneens met Plato dat de ziel als het ware aan het lichaam wordt gekoppeld en dat de ziel vervolgens haar bestemming heeft boven het lichamelijke uit.
Aristoteles zoekt het wezen of de bestemming van dingen binnen de concrete dingen zelf. D.w.z. het wezen van de mens ligt in de concrete mens zelf. Het vermogen = de ziel. Zowel de levenloze materie als de levende wezens verklaart hij op dezelfde manier, een samen gaan van vorm en materie.
lichaam = instrument, ziel = kunde.
Aristotels gelooft niet in de intrek van de ziel in een lichaam. Een levend wezen is een samenstelsel van vorm (ziel) en materie (lichaam)
Descartes
Was een waarheidszoeker. Descartes meende aan alles te kunnen twijfelen, behalve aan de twijfel zelf. Het is de ervaring van de twijfel, de ervaring van het bewustzijn die Descartes zijn zeker en onwrikbaar uitgangspunt van denken oplevert.
Beroemde woorden van hem: Ik denk, dus ik ben.
Dualisme en het individualisme zijn kenmerkend voor het begrijp van de mens in de moderne tijd.
Kant
Hij vatte zijn filosofie samen in 3 vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? En Wat mag ik hopen? Samengevoegd: Wat is de mens?
Hij zag de mens als redelijk wezen, de mens stelt zichzelf de wet. Hij is grondlegger van ethiek in moderne tijd. Hij vindt dat het niet zo zeer gaat om de theorie maar om het goede handelen.
Marx
Volgens Karl Marx vormt de mens onderdeel van de natuur, maar kan de mens de natuur ook omvormen tot cultuur. De mens handelt zelf, een dier volgt z’n instincten. De mens treedt bewust handelend op.
Door arbeid is er sprake van Mens-Zijn. Het is een maatschappelijke activiteit, want mensen werken van nature samen. In arbeid ontplooit men zichzelf.
Het geheel van de productieverhoudingen vormt de eco. Basis van de maatschappij (onderbouw) en die bepaalt op haar beurt weer de verschillende vormen van menselijk maatschappelijk bewustzijn (bovenbouw)
De vervreemding van de mens kent verschillende kanten, de mens is zowel vervreemd in religieus als in politiek, sociaal economisch opzicht. Hij ging niet alleen voor opheffing van de religieuze vervreemding, maar om de opheffing van alle vervreemding.
Zijn ideeën zijn misbruikt, er ontstond een marxisme dat eerder een vorm van staatskapitalisme dan van communisme was.
er ontstond neo-marxisme:
1 het marxisme met een menselijk gezicht door Adam Schaff en Leszek Kolakowski
2 Het neo marxisme van de Frankfurter Schule.
Opvallend is dat zij niet zo zeer arbeid als wel dialoog en communicatie centraal stellen.
Door het neo-marxisme blijft de invloed van Marx werkzaam tot in onze dagen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
R.
R.
Tnx!
Ik had het niet beter kunnen doen!
:p
mzl RiCk
19 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Dank je!!
Zonder deze samenvating was ik echt uren bezig geweest om er zelf een te maken!
13 jaar geleden
AntwoordenK.
K.
heeft mij echt geholpen!
kei bedankt :P
11 jaar geleden
AntwoordenP.
P.
ziek goed enzo
9 jaar geleden
Antwoorden