5. Leerplicht en leerrecht
Het woord school komt van het Griekse scholè en betekent rust, vrije tijd, rustige behandeling van zaken, of: bezigheid in ledige uren, discussie, bespreking.
Volgens Verhoeven is het woord leerplicht een ongelukkige formulering van het besef dat alle jeugdige mensen uit alle maatschappelijke geledingen er recht op hebben deel te nemen aan het onderwijs. Door iets als plicht te formuleren lijkt de motivering van buiten te komen en niet meer vanuit jezelf. Het is een plicht, dus of je er belang bij hebt, vraag je jezelf niet meer af.
Stevig je best doen op school mag geen hemel vormen boven een woestijn van ongeïnteresseerdheid: eigenlijk interesseert de school me niet maar ik doe goed mijn best want ik wil mijn diploma à verkeerd soort braafheid
Hoofstuk 8: Levensbeschouwing: van instituut naar individu
8.2 Van beweging naar instituut
Waar nog niet echt sprake is van een organisatie of instituut kan men spreken van een beweging.
Een beweging: een groepering van mensen met een min of meer gemeenschappelijke overtuiging. Staan kritisch tegenover een bestaande maatschappelijke situatie of religieuze organisatie. Men wil samen iets in de maatschappij, cultuur of levensbeschouwelijke organisatie veranderen. -> Beweging is naar buiten gericht.
-‘’lichte organisatie’’ i.p.v. een complexe organisatie. Er houden nauwelijks of geen leden zich bezig met organisatorische zaken. Er zijn veel vrijwilligers met maar weinig beroepsbestuurders.
- Zelfstandige meningsvorming: geen uitgewerkte, geen officiële leer die iedereen moet navolgen. Geen ketters etc.
- Hoeft zich niet perse tot een instituut te ontwikkelen.
Wat gebeurt er als een beweging zich wel tot een instituut ontwikkelt?
Met het groeien van de beweging ontstaat na verloop van tijd meer behoefte aan een organisatie met vaste taken, functies en gespecialiseerde bestuurders. Iedereen weet dan voortaan zijn plaats.
Ook worden de overtuigingen beter geordend en tot een samenhangend geheel gemaakt. Dit laatste gebeurd in het bijzonder voor een levensbeschouwelijk instituut. De officiële leer die zo vastgesteld wordt, maakt buitenstaanders duidelijk voor welke overtuigingen men staat.
Voor een instituut is het duidelijk formuleren en vastleggen van een leer belangrijk: de leiders van de organisatie kunnen door die officiële leer eensgezindheid binnen de eigen organisatie afdwingen, Een veelheid van meningen zou de organisatie kunnen aantasten. à naar binnen gericht, naar de eigen opvattingen, eigen leden, eigen leer etc.
De aandacht voor de eigen belangen van de organisatie en het belang van een vastgelegde leer maken dat organisaties meestal niet veranderingsgezind zijn. à instituut
Een ontwikkeling van een beweging naar een grote organisatie of instituut wordt institutionalisering genoemd.
Groeiende individualisering: vrij massaal keren mensen kerkelijke instituten de rug toe een gaan zelfstandig opzoek naar antwoorden op hun levensvragen.
Afbraak van instituten: ont-institutionalisering
3.1 Van beweging rond Jezus tot kerkelijk instituut
Na het optreden van Jezus van Nazareth groeide het christendom binnen 4 eeuwen uit van een kleine joodse beweging aan de rand van het Romeinse Rijk tot het toonaangevende geloof van de westerse beschaving, georganiseerd als een machtig instituut.
Snelle groei was te danken aan:
- In de steden van het Romeinse Rijk was min of meer een eenheid van taal en cultuur ontstaan waardoor een snelle verspreiding van opvattingen en gebruiken werd bevorderd.
- De eerste christenen waren joden, die over het hele rijk verspreid woonden en die contacten met elkaar onderhielden. Contacten konden gemakkelijk gelegd worden doordat de overal heersende Romeinse orde verre reizen mogelijk maakte.
De Romeinse steden kenden enorme sociale problemen: achterstandswijken met armoede, etnische tegenstellingen en onlusten. Het christendom bood met zijn nieuwe normen op die situatie een passend antwoord (hulp). Naastenliefde: nieuwe en fascinerende gedachte van het Romeinse Rijk.
Christenen mochten niet in het leger. Ook stelden ze zich gehoorzaam op tegen de Romeinse overheid, zolang er geen conflicten kwamen met God en de kerk. De meeste christenen waren pacifist.
De weigering van christenen om mee te doen met algemene godsdienstige gebruiken binnen het Romeinse Rijk (aanbidden van de keizer) à leidde in de 3e en 4e eeuw tot vervolgingen
Constantijn de Grote (280-337) in 312 keizer. Einde aan christenvervolgingen doordat het Edict van Milaan uitgevaardigd is. De overheid stelt zich neutraal op en het christendom krijgt volledige vrijheid van godsdienst.
314: houding tegenover de overheid en de keizer veranderde.
Mensen brengen het denken over de Romeinse overheid in overeenstemming met christelijke uitgangspunten.
Keizer Constantijn wordt niet alleen dragen van het gezag maar ook in de kerk. Hij wil eenheid in rijk en kerk.
325: Het concilie van Nicea à een godsdienstig verschil van mening wordt opgelost over de vraag of Jezus nu wel of niet God is
3.2 Het kerkelijk instituut wordt staatskerk
Drie zaken veranderd met Constantijn
- De kerk werkte als instituut vooraan nauw met de staat samen
- De diversiteit aan gelovige meningen werden ingeruild voor een officiële leer van de kerk
- Afwijkende religieuze opvattingen werden als ketterijen en misdrijven aangemerkt
In 380 proclameert de Romeinse keizer Theodosius I (347-395) het christendom tot staatsgodsdienst. Krachtige kerkelijke leiding is nodig. Keizer aan het hoofd. Hiërarchische organisatie. De christelijke kerk verloor haar onafhankelijkheid tegenover de staat en werd tot trouwe bondgenoot; kritiek op wandaden van politieke machthebbers was niet langer aan de orde.
De institutionalisering van het christendom zet zich in de Middeleeuwen verder door. Er worden steeds meer kerken, kappellen en kloosters gebouwd. Ook steeds meer bisschoppen, pastoors, kloosterlingen, heiligen, regels en rituelen.
In 1214: Tegen degenen die een eigen geluid laten horen, wordt streng opgetreden. à ketter
3.3 Kerkelijke institutionalisering tot in onze tijd
Door de komst van de moderne wetenschap en de ideeën van de Verlichting en de Franse Revolutie voelden de kerken zich steeds meer bedreigd.
- Zo werd het beginsel dat vrijheid van geweten en godsdienst een recht is dat de wettelijk moet worden vastgelegd, door verschillende pausen fel veroordeeld.
Tweede helft 19e eeuw: verzuiling: op vrijwel alle gebieden van de samenleving ontstaan levensbeschouwelijke gekleurde organisaties.
Congregatie voor de geloofsleer: deze instelling waakt in naam van de paus over de zuiverheid van de katholieke leer inzake geloof en moraal. Voornaamste taak: het bevorderen en veiligstellen van de christelijke leer aangaande geloof en moraal in de gehele katholieke wereld
3.4 Pogingen tot vernieuwing
Protestantse kerk: Openstelling van alle kerkelijke ambten voor vrouwen. Binnen de hervormde kerk gebeurde dat in 1967 en binnen de gereformeerde kerk een jaar later.
- Katholieke kerk: Het door paus Johannes XXII bijeengeroepen Tweede Vaticaans Concilie à Staat meer open voor de moderne tijd
- Democratisering: Bisschoppen waren voortaan wat autonomer waarmee de paus minder macht kreeg.
Het doorvoeren van deze vernieuwingen stuitte op grote weerstand van de behoudende krachten in de Katholieke Kerk. Conservatieve stromingen kregen steeds meer invloed à tegenaanval.
De strategie van de opvolgers van paus Johannes XXII was gericht op het versterken van de centraal geleide organisatie. De bevoegdheden van bisschoppen werden beperkt, alleen uitsluitend heel gezagsgetrouwe bisschoppen werden benoemd.
Daarnaast beveiligde men de traditionele leer tegen dwalingen van moderne theologen. Hun vrijheid van meningsuiting werd beperkt.’
Kritische tegenkrachten laten nog steeds van zich horen (bijv. de Acht Mei Beweging)
4.1 Nadelen van institutionalisering
- Bij een organisatie kunnen zich mensen aansluiten die zich niet zoveel gelegen laten liggen aan de idealen en doelstellingen waar het aanvankelijk omging. à Zo kunnen de oorspronkelijke waarden en doelstellingen van de beweging bedreigd worden
- Wanneer de leer, symbolen en riten streng zijn vastgelegd terwijl de samenleving verandert, sluiten na verloop van tijd de opvattingen van het instituut niet meer aan bij de ervaringen van de leden
- Doordat ambtsdragers zich uitsluitend bezighouden met organisatorische zaken, kan gemakkelijk een kloof ontstaan met de gewone leden.
- Omdat leiders bang zijn dat het imago van het instituut geschaad wordt, is men nogal eens geneigd interne misstanden in de doofpot stoppen; dat kan leiden tot morele misstanden die overigens het instituut nog veel ernstiger schaden.
4.2 Instituten verliezen leden
Het geloof in een persoonlijke god en het geloof in een werkelijkheid neemt steeds verder af. Het grote ledenverlies bij geïnstitutionaliseerde religieuze levensbeschouwingen heeft bovenal te maken met het gegeven dat mensen zich in onze tijd niet meer zo gemakkelijk binden aan organisaties. Men hecht meer aan zelfstandigheid en autonomie. Men wil het eigen leven zelf inrichten
4.3 Individualisering
Het begin van de individualisering ligt inde 15e eeuw, de periode van de renaissance. De renaissance brengt een nieuw type mens voort: zelfbewust, nieuwsgierig, scheppend en ondernemend. Tijdens de reformatie gaat het proces voort. De Verlichting benadrukt vanaf de 17e eeuw de zelfstandigheid van het individu.
Individualisering heeft ook positieve kanten:
Verzelfstandiging houdt immers in dat men niet het slachtoffer is van sociale dwang. Ook hangt het samen met zelfontplooiing.
Als iemand te veel bezig is met individualisme is men duidelijk alleen maar met zichzelf bezig en hierdoor zullen mensen eerder vereenzamen.
Omdat individualisering inhoudt dat mensen zich terugtrekken uit allerlei samenlevingsverbanden kan individualisering ook tot afname van maatschappelijke samenhang leiden. We hebben dan niet meer met een samenhang maar met een verzameling individuen te maken.
4.4 Privatisering
Privatisering: De levensbeschouwing trekt zich steeds meer terug uit de maatschappij en het persoonlijke leven van mensen wordt beperkt.
Verzelfstandiging: men laat zich niet langer op allerlei gebieden van de maatschappij gezeggen door met name het kerkelijke gezag. Maar dat afzonderlijke sectoren voortaan functioneren naar eigen wetten: autonoom. à bijv. de economie; die kent haar eigen wetmatigheden en regels
Hoofdstuk 10: Ethiek
- Ethiek is filosofie:
Ethiek: Het op een filosofische wijze benaderen van vragen over goed en kwaad.
Optiek: De manier waarop je naar de wereld aankijkt
Visie: Je mening
- De begrippen moraal, waarden en normen
Moraal: Het geheel van waarden en normen dat ons handelen richting geeft.
Bij waarden gaat het om datgene wat we belangrijk vinden en waar we naar streven (eerlijkheid)
Normen worden afgeleid uit waarden; het zijn gedragsregels die voorschrijven welk gedrag wenselijk is en welk gedrag niet.
Waarde: eerlijkheid , de norm is dan niet liegen.
Moraal is het object van de ethiek.
- Wat is een ethisch onderwerp?
Goed en kwaad: ethische optiek.
Een onderwerp is dus niet op zichzelf ethisch maar het is wel zo dat zich bij sommige onderwerpen eerder ethische vragen opdringen dan bij andere.
2.1 Moraal als onderdeel van een levensbeschouwing:
Een moraalsysteem staat gewoonlijk niet op zichzelf maar vormt onderdeel van een brede levensbeschouwelijke traditie.
2.2 Botsende moraalsystemen:
De grondwet van ons land is een uitdrukking van wat we de moderne westerse levensbeschouwing noemen, dit wijkt op sommige onderdelen af van wat een levensbeschouwing uit een andere cultuur aandraagt.
- Vrijheid van meningsuiting
2.3 Religieus sanctioneren van moraal
Religieus sanctioneren: Van een moraalsysteem dat in de loop van de geschiedenis is gegroeid, wordt gezegd dat het door God zelf is gewild. Door dit religieus sanctioneren veranderen afwijkende morele opvattingen in opvattingen die tegen de wil van God zijn.
Uiteindelijk volgt toch vaak acceptatie van gedeelten van de nieuwe moraal.
3.1 Beschrijven van de moraal en het morele gedrag
- Verschillende morele opvattingen beschrijven , onderzoeken hoe morele argumentaties verlopen
Doordat morele uitspraken een oordeel vellen, zeggen hoe je behoort te handelen, en je voorschrijven wat wel en niet geoorloofd is, worden morele oordelen prescriptief (voorschrijvend) genoemd.
Als je morele uitspraken en moreel gedrag beschrijft, spreken we van descriptieve (beschrijvende) ethiek.
Als je morele uitspraken en moreel gedrag beschrijft, spreken we van descriptieve (beschrijvende) ethiek.
1e fase: Sociologische vragen, er worden feiten vastgesteld.
3.2 Analyse van vragen bij de onderzoeksresultaten
Na de 1e fase van beschrijven (descriptieve ethiek) kun je de 2e stap zetten: vragen stellen over ethiek terrein.
3.3 Een (voorlopig) ethisch oordeel over de moraal
Wat maakt een handeling moreel juist?
- Maakt deze moreel mensen wel of niet gelukkig?
- De gedachte staat centraal dat alleen de bedoeling waarmee je handelt het criterium vormt om vast te stellen of een daad goed is
- Het belang van het aanleren van deugden en het verwerven van een goed karakter.
Paragraaf 4: Drie ethische theorieën
1: Utilisme
2: Plichtsethiek
3: Deugdethiek
Een gevolgen ethische stroming. Het nuttigheidsbeginstel: Die handeling is moreel juist die in zijn gevolgen zoveel mogelijk geluk oplevert voor zoveel mogelijk mensen.
# Grondlegger: Jeremy Bentham
Het nuttigheidsbeginsel stelt een regel centraal: Probeer met je handelen het totale geluk van de samenleving te vergroten
Bij het utilisme gaat het om de uitkomsten van handelingen en niet om de bedoeling
De juistheid van een handeling wordt bepaald op basis van de hoeveelheid geluk die hij tot gevolg heeft. Als het gevolg van je handeling goed is, dan is de handeling ethisch goed te noemen.
Bij beginselethiek (gaat uit van 1 principe) wordt steeds een beginsel als uitgangspunt genomen voor de ethische beslissing.
- Dient steeds recht gedaan te worden aan beginselen
- Het beginsel (uitgangspunt/ principe) dient zonder meer toegepast te worden
Handelen volgens je principes van morele plicht, ongeacht wat de consequenties daarvan zijn en zonder een bepaald doel na te streven.
Deontologische ethiek (Deo: Plicht)
Deugdethiek is een filosofisch ethische theorie die antwoord geeft op de vraag: hoe moet ik leven?
Dit antwoord formuleert zij in termen van deugd, doel (telos) en geluk. Beginpunt: Aristoteles, hij handelde volgens een doel.
Aantekeningen in schrift:
Nietzsche over onderwijs
Vraag: Waarom onderwijs voor iedereen?
Antwoord: Zoveel mogelijk kennis en cultuur leidt tot zoveel mogelijk welvaart
Het onderwijs staat in het teken van het nut, dus m.a.w. geldelijk gewin. Daardoor krijg je: Courante mensen.
Echter: Onderwijs is een morele verplichting. Ze mag geen hoger doel stellen.
De armoede van de specialist. (3.2)
- Vermeerdering van kennis leidt tot vervlakking
- Specialist of een mens van beschaving?
Twee soorten onderwijs (3.3)
- Instructie onderwijs:
Dient nuttige doelen en staat ten dienste van een baan, carrière en geld verdienen.
- Beschavingsonderwijs
Beschaving en houding t.o.v. de natuur spelen een belangrijke rol
Abstracte leraren (3.5)
Alleen onderwijsdeskundig, specialisten
Iemand die los staat van de werkende maatschappij
4.1 Waarheid, werkelijkheid en vervreemding
Waarheid: Hoe het onderwijs er uit hoort te zien
Vervreemding: Het onderwijs is anders dan het eruit hoort te zien (is het alleen nog een instituut waar je een briefje (diploma) kunt halen, waarmee je weer verder kunt studeren
Werkelijkheid: Hoe ziet het onderwijs er echt uit?
4.1 Cornelis Verhoeven (1928-2001)
Waar onderwijs is:
Onderwijs is een intellectuele vorming of opleiding gebaseerd op kennis van zaken aan de kant van de leraar en op interesse aan de kant van de leerling
Waar dit niet het geval is, mankeert er iets aan het onderwijs en hebben we te maken met vervreemding.
4.2 Filosofie van het spieken
Spieken is geen diefstal, want….
- Het antwoord is niemand persoonlijke bezit.
- Geen schade voor rechtmatige eigenaar
- De waarheid is niet te stelen
- Spieken is niet oneerlijk, eerder zelfbedrog
4.3 Spieken als symptoom
Verhoeven:
School behandelen als gewone wereld --> spieken ernstig nemen
4.3 Motivatie
Extrinsiek gemotiveerd: door alles wat buiten de school is
Intrinsiek: De school zelf en de vaardigheden zijn van belang
De school is de oprit naar de als echt ervaren samenleving, waar het diploma toegang tot geeft
Proefwerken zijn bouwstenen voor het diploma
Hoofdstuk 8 Kenmerken van beweging naar instituut
Een beweging:
- Meer naar buiten gericht
- Streeft naar verandering
- Lichte organisatie
- Geen officiële leer
Een instituut:
- Meer naar binnen gericht
- Minder veranderingsgericht, meer zelfbehoud
- Strakke organisatie
- Officiële leer
Noodzaak en gevolgen
- 20e eeuw: noodzaak tot vernieuwing van het christelijk geloof onder invloed van kerkverlichting
H10 Par 1
Waarden + normen (gedragsregel) = moraal
Kenmerken waarden:
- Voorstellingen (ideeën)
- Principes
- Ze zijn in 1 woord samen te vatten
- Collectief
Kenmerken normen:
- Vaak gedragsregels
- Vloeien meestal voort uit waarden
- Het aspect verwachting speelt een rol
- De collectieve waarden en de daaruit voorvloeiende gedragingen noemen we de moraal.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden