Functie naamvallen:
Nominativus:
subject/onderwerp
predikaatsnomen/naamwoordelijk deel gezegde
Genitivus:
genitivus possesivus/bezit ('van...')
genitivus subjectivus (timor hostium=vrees van de vijanden)
genitivus objectivus (timor hostium=vrees voor de vijandern)
genitivus qualitatis/eigenschap/gemoedstoestand
genitivus partitivus/geheel waarvan deel wordt genoemd (multi nostrum=velen van ons)
na prepositie/na voorzetsel
aanvulling bij werkwoord
Dativus:
indirect object/meewerkend vw ('aan/voor...')
dativus (in)commodi/ ten (voor)(na)dele van iemand of iets
dativus auctoris/handelende persoon bij gerundivum ('door...')
dativus finalis/doel (vos auxilio arcessimus=wij roepen jullie te hulp)
dativus possesivus/bezit (mihi domus est=aan mij is een huis/ik heb een huis)
na prepositie/na voorzetsel
aanvulling bij werkwoord
Accusativus:
object/lijdend voorwerp
doel/richting ('naar...' Romam=naar Rome)
afstand (quattuor milia ambulavit=ik heb vier mijl gewandeld)
tijdsduur (multas horas laboravi=ik heb vele uren gewerkt)
subjectsaccusativus in de AcI/onderwerp van de AcI
na prepositie/na voorzetsel
aanvulling bij werkwoord
Ablativus:
ablativus separativus/afstand/waarvandaan (Roma=uit Rome)
ablativus instrumenti/middel waarmee ('met...' Gladio=met een zwaard)
ablativus sociativus/degene waarmee ('met...' amicis=met vrienden)
datgene waarvan iets wordt voorzien (implere poculum vino=beker vullen met wijn)
ablativus modi/manier waarop (magno clamore=onder luid geschreeuw)
ablativus causae/oorzaak ('door...')
ablativus qualitatis/eigenschap/gemoedstoestand (virtute=met grote moed)
ablativus comparationis/vergelijkend (melior illo=beter dan hij)
ablativus loci/plaats (geen grensoverschrijding!)
ablativus temporis/tijdstip of tijdsruimte (postero die=de volgende dag)
subjectsablativus in de ablativus absolutus
ablativus mensurae/mate waarin delen van elkaar verschillen
na prepositie/na voorzetsel
aanvulling bij werkwoord
Functie coniunctivus
In de hoofdzin:
wens ('moge...')
aansporing ('laten...')
verbod
potentialis/mogelijkheid ('zou kunnen/kunnen')
irrealis/onmogelijkheid/niet werkelijkheid
dubitativus/twijfel
In de bijzin:
potentialis/mogelijkheid (si+con=als)
temporeel/tijd (cum+con=toen)
causaal/oorzaak/reden (cum+con=omdat)
consessief/toegeving (cum+con=hoewel)
consecutief/gevolg (ut+con=zodat/dat)
finaal/doel/bedoeling (ut+con=opdat/om te)
bijzin in een bijzin (bijvoorbeeld bijzin in de AcI)
indirecte rede
indirecte vraagzin/afhankelijke vraagzin (hij vroeg zich af waarom het zo lang deed)
subjectieve uitspraak (er geen sprake van aan feit, maar een mening)
REACTIES
1 seconde geleden
B.
B.
Ik begrijp er HELEMAAL NIKS van!
10 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
K snap hier echt niks van
8 jaar geleden
Antwoorden