Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 8

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3146 woorden
  • 24 april 2008
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Latijn Hoofdstuk 1 t/m Hoofdstuk 8 Via Nova

Hoofdstuk 1
Cultuur
Domus = een rijk huis
Een domus bestond uit 2 delen: het voorste deel lag aan de straat en had een grote centrale ruimte: atrium.
Dat was de plaats waar de gasten werden ontvangen en waar de plechtige gebeurtenissen in het familieleven plaatsvonden.
Van het achterste deel vormde de tuin het middelpunt, een vierkant ‘perk’ omgeven door een overdekte zuilengang: peristylium.
Soms lag er een soort matje bij de deur, gemaakt van mozaïeksteentjes, waar een hond en ‘Cave canem’ op staat: Cave canem = pas op voor de hond !

Het voorste gedeelte: Compluvium = een groot gat in het plafond waar licht door binnen valt.
Een bassin: impluvium, in het midden van het atrium vangt het regenwater op dat door het compluvium naar binnen valt.
In een hoek van het atrium staat er een huisaltaar: Lararium.
Daar roept de familie haar huisgoden: Lares, aan om bescherming te vragen voor het huis en het gezin.
Cubiculum = slaapkamer, tablinum = werkkamer, triclinium = eetkamer  drie (tri-) aanligbedden staan in een u-vorm gegroepeerd.
Tussen de aanligbedden kunnen de slaven gemakkelijk hun bijzettafeltjes vol etenswaren neerzetten en na gebruik weer weghalen.
De Romeinse heren ‘liggen aan’ op de aanligbedden; de dames zitten ook wel op hoge stoelen en de kinderen zoeken een plaatsje ergens op de rand van een aanligbed.
Peristylium = zuilengang, rijke Romeinen hebben in de tuin een rijkversierde grot: nymphaeum, waar een helder waterstroompje via een trappetje naar beneden klatert, culina = keuken.
Een domus was een woning voor de rijkere Romeinen.
Doorsneeburgers en de arme Romeinen woonden opeengepakt in de kleine, bedompte kamers van de flatgebouwen.
Dat waren grote woonblokken die aan alle zijden werden omgeven door de straten en de steegjes van Rome.
Om die reden werden zij insulae genoemd, eilanden.

Via een hoofdingang aan de straatkant ging je de trappen op naar boven; de begane grond was gereserveerd voor winkeltjes.
Op de verschillende verdiepingen gaven portalen toegang tot de kamertjes van de bewoners.
De kamers kregen licht door vensters zonder glas, waar de wind vrij spel had.
Alleen de onderste etages van de insulae waren opgetrokken uit baksteen, de rest was van hout.
Deze bouwmethode zorgde voor grote gevaren.
Instortingen en branden waren aan de orde van de dag.
De weinig solide bouw, brandende olielampjes en het vuur in de fornuizen deden hun verwoestende werk.
Om de gevaren te beperken stelden de keizers als maximumhoogte voor de insulae eerst een hoogte van 20 meter, later van 17 meter vast.

Grammatica
Subject = onderwerp  de mens, het dier of het ding dat bezig is iets te doen.
Persoonsvorm = wat er gedaan wordt, wat er gebeurt.
Zelfstandig naamwoord = woord voor een mens, dier of ding.
Werkwoord = woord voor doen, gebeuren, een handeling.
Het object (lijdend voorwerp) van de zin is een noodzakelijke aanvulling op subject en persoonsvorm. Nominativus en accusativus zijn naamvallen van het zelfstandig naamwoord.
De nominativus is de naamval voor het subject van de zin: nominativus - subject.

De accusativus is de naamval voor het object van de zin: accusativus - object.

Hoofdstuk 2
Cultuur
De toga is een omvangrijk kledingstuk dat de gebruiker maar weinig bewegingsruimte laat.
De slaaf legt de toga klaar voor gebruik, daarbij let hij er goed op of alle plooien wel goed gevouwen zijn en helpt zijn meester bij het omslaan van de toga: de over de rug hangende flap moet de goede lengte hebben en de boogvormige overslag over de rechterknie moet precies goed vallen. De toga bestond uit een grote witte wollen lap. Bij kinderen onder de zestien en bij hoge bestuurders waren de randen afgezet met een purperen band. De keizer van Rome droeg een purperen toga. Als een Romein zich mengde in een verkiezingsstrijd, droeg hij een extra wit gemaakte toga. Het Latijnse woord voor (blinkend) wit is candidus en hij werd candidatus genoemd. Onder de toga droeg de Romeinse man een eenvoudige tunica, een lang en mouwloos hemd. Wat de toga voor de man was, was de stola voor de vrouw. De stola werd, net zoals de toga, over een tunica gedragen. Het was een lang gewaad dat tot de voeten afhing.
Soms werd het ceintuur om het middel opgehouden. De stola werd ook wel met een gesp bij de schouders vastgezet. De dag duurde bij de Romeinen van zonsopgang tot zonsondergang.
Zo begon in de zomer het eerste ‘uur’ (hora) rond half vijf ’s ochtends: het laatste ‘uur’ eindigde rond half acht ’s avonds. In de winter duurde de dag van ongeveer half acht ’s ochtends tot ongeveer half vijf in de namiddag. De dag was onderverdeeld in twee delen: zes ‘uren’(horae) vóór de middag en zes erna. De horae waren in de winter korter dan in de zomer.
Salutatio (begroetingsceremonie) van cliens (arme burgers) aan patronus (beschermheer)  dag-
Indeling. Zonnewijzer  verschil per dag / seizoen  per dag 12 uren van zonsopgang tot zonsondergang, waterklok = exacte tijd.
I = 1
V = 5
X = 10
L = 50
C = 100  centum
D = 500
M = 1000  mille
A, A˚ of A.D. betekent Anno of Anno Domini, dat betekent in het jaar… of: in het jaar des Heren.

Grammatica
Enkelvoud = één mens / dier / ding

Meervoud = meer dan één mens / dier / ding
Het verschil tussen de vormen is te zien aan de naamvalsuitgang; die geeft getal (ev-mv) en naamval (nom-acc) aan. De zelfstandige naamwoorden zijn verdeeld in groepen met gelijke naamvalsuitgangen. Deze groepen noemen we verbuigingsgroepen:

ev nom puella dus ook: filia
acc puellam .....

mv nom puellae .....
acc paellas …..

ev nom servus dus ook: puer
acc servum puerum

mv nom servi pueri
acc servos pueros

ev nom pater dus ook: senex
acc patrem .....

mv nom patres .....

acc patres …..
Opmerkingen
Zelfstandige naamwoorden staan in de woordenlijst opgegeven in de nominativus enkelvoud
* Een zelfstandig naamwoord van verbuigingsgroep 1 eindigt in de nom ev op –a. De andere vormen zijn daaruit af te leiden
* De meeste zelfstandige naamwoorden van verbuigingsgroep 2 eindigen in de nom ev op –us, sommige op –(e)r. De andere vormen zijn uit de nom ev af te leiden.
* Bij een zelfstandig naamwoord uit verbuigingsgroep 3 zijn de andere vormen niet af te leiden uit de nom ev, maar uit de nom mv. Daarom staat bij een zelfstandig naamwoord van verbuigingsgroep 3 ook de nom mv in de woordenlijst, bijvoorbeeld: pater,patres.

Verschil in getal kun je ook aan persoonsvormen zien. Vergelijk:
Claudia per domum ambulat
Marcus et lucius per domum ambulant

Een bijwoordelijke bepaling geeft achtergrond bij wat er in de zin gebeurt, bijvoorbeeld waar, wanneer, hoe het gebeurt.

Hoofdstuk 3
Cultuur
-

Grammatica
Naamwoorden:
1. zelfstandig naamwoord: mens / dier / ding
2. bijvoeglijk naamwoord: eigenschap van mens / dier / ding
Een bijvoeglijk naamwoord vormt een woordgroep met een zelfstandig naamwoord en sluit zich daarbij aan in:
Geslacht mannelijk of vrouwelijk

Getal enkelvoud of meervoud
Naamval nominativus of accusativus

mannelijk vrouwelijk
ev nom iratus irata
acc iratum iratam

mv nom irati iratae
acc iratos iratas

Opmerkingen
1. een zelfstandig naamwoord kan met meer dan één bijvoeglijk naamwoord een woordgroep vormen. Voorbeeld: puella pulchra et laeta et contenta
2. het bijvoeglijk naamwoord staat voor of achter het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Voorbeeld: servus iratus et iratam ancillam vituperat
3. niet alle woordgroepen zijn even gemakkelijk in de zin te herkennen. Let vooral op zelfstandige naamwoorden uit verbuigingsgroep 3. Voorbeeld: gemini multos mercatores in via vident

Een nominativus-aanvulling = zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord in de nominativus als aanvulling op subject + est / sunt

Voorbeelden:
Zelfst. nw: Marcus et Lucius gemini sunt
Bijvoegl. nw: Marcus en Lucius laeti sunt

Hoofdstuk 4
Cultuur
Type School Welke leerlingen ?
(leeftijd, geslacht) Welke leraar ?
(naam) Wat leerden ze ?
1) Het basisonderwijs leeftijd: 7 t/m 12
geslacht: alleen jongens magister lezen, schrijven en rekenen
2) Het voortgezet onderwijs leeftijd: tot hun 15e
geslacht: alleen jongens grammaticus Latijn, Grieks, aardrijkskunde en geschiedenis
3) Het hoger onderwijs leeftijd: na hun 15e
geslacht: alleen jongens retor filosofie, retorica, ‘spraakzaamheden’*

Alledaagse teksten schreven de Romeinen op schrijftafeltjes: tabulae.
Dat waren dunne, houten plankjes met openstaande randen; het licht uitgeholde middenvlak werd gevuld met was.

Meestal bonden ze een paar van die plankjes aan elkaar, zodat er een soort boekje ontstond.
In de was schreven ze met een puntige griffel: een stilus.
Belangrijkere teksten schreven de Romeinen op papyrus.
Dat materiaal was gemaakt van de papyrusplant uit Egypte.
Lange stroken werden naast elkaar gelegd; daarop werd een tweede laag in de breedte vastgedrukt.
Zo ontstond een blad papyrus: een charta.
Een aantal bladen werd aaneengelijmd tot een boekrol: volumen, die soms meters lang was.
Er kwam een perkamenten omslag omheen en de rol werd opgeborgen in ronde dozen.
Als schrijfgerei gebruikten de Romeinen gepunt riet: calamus of een gepunte slagpen (penna) van een vogel.
Ze schreven meestal met zwarte inkt.
Het perkament werd ook in rollen op de markt gebracht, maar in de 1e eeuw n.Chr. kwam men op het idee het perkament te vouwen en te snijden tot kleine bladen die (met een omslag eromheen) de vorm kregen van ons boek: codex.

Grammatica
persoonsuitgangen persoonswoorden

nom acc
ev 1e persoon: -o ev 1e persoon: ego me
2e persoon: -s 2e persoon: tu te
3e persoon: -t
mv 1e persoon: -mus mv 1e persoon: nos nos
2e persoon: -tis 2e persoon: vos vos
3e persoon: -nt

Een persoonsvorm -laborat- bestaat uit:
werkwoordstam + persoonsuitgang
labora + t

a – stammen e – stammen i – stammen medeklinkerstammen
voc-o vide-o audi-o curr-o
voca-s vide-s audi-s curr-i-s

voca-t vide-t audi-t curr-i-
voca-mus vide-mus audi-mus curr-i-mus
voca-tis vide-tis audi-tis curr-i-tis
voca-nt vide-nt audi-nt curr-u-nt

* = redevoeringen goed opbouwen, argumenten in de juiste volgorde naar voren brengen, de woorden met zorg kiezen en hun betoog met veel overtuigingskracht uitspreken
Opmerkingen
1. bij de 1e persoon ev van de a-stammen valt de –a van de werkwoordstam weg: voca + ovoco
2. Romeinen willen graag de persoonsuitgangen goed kunnen horen. Bij de medeklinkerstammen wordt voor alle duidelijkheid nog een uitspraakklinker toegevoegd, een bindvocaal (zie ook de aantekening), dus: curr-i-mus

vocativus (aanspreekvorm):
zelfstandig naamwoord op –us: Marcus  Marce
zelfstandig naamwoord op –ius: Lucius  Luci

Hoofdstuk 5
Cultuur
Voor verreweg de meeste Romeinen was graan het belangrijkste ingrediënt van de dagelijkse voeding.
In de keuken maakten ze er een soort pap van en de bakker bakte er zijn brood van.

In de tijd van keizer Trajanus haalde Rome zijn graan uit de provincies Sicilië, Noord-Afrika en Egypte.
Grote ‘mammoettankers’ vervoerden tonnen graan naar de opslagplaatsen in de havenstad van Rome, Ostia.
Het dagelijks brood was zo belangrijk dat keizers die hun populariteit in stand wilden houden, gratis porties uitdeelden aan hun Romeinse burgers.
Met brood (en spelen) hielden zij het volk rustig.

Marcus en Lucius (als voorbeeld) moeten tot het eind van het negende uur wachten voor ze aan tafel kunnen voor het avondeten.
Dan gaat de familie (met alle gasten) naar het triclinium.
Rijke families kregen heel wat voorgezet....in doorsnee verliep zo’n maaltijd in drie delen:

1. de voorgerechten, in ieder geval eieren, verder olijven en verschillende groentes.
2. de hoofdgerechten: de Romeinen waren gek op vis, maar ze aten ook veel vlees en gevogelte.
3. het nagerecht, bestaande uit fruit, kaas en gebak.
De Romeinen aten met hun vingers, wat ook gemakkelijk ging, want alle stukken vlees of vis werden in hapklare brokken voor hen neergezet.
Soms gebruikten ze een lepel en altijd doopten ze hun vingers in kommetjes water om vet en viezigheid af te spoelen.
Messen werden vooral in de keuken gebruikt om de zaak voor te snijden, en een vork kenden de Romeinen niet.


Grammatica
Werkwoordsvormen: - persoonsvormen
- infinitivus of hele werkwoord

Werkwoorden esse (zijn) en posse (kunnen):
sum possum
es potes
est potest
sumus possumus
estis potestis
sunt possunt

imperativus (gebiedende wijs):
ev mv
a – stammen vocare voca vocate
e – stammen videre vide videte
i – stammen audire audi audite
medeklinkerstammen currere curre currite

let op ! dicere dic dicite

Hoofdstuk 6
Cultuur
-

Grammatica
Wanneer je spreekt over iets wat nu (op dit moment) gebeurt, gebruik je de tegenwoordige tijd van het werkwoord.
Wanneer je spreekt over iets wat toen (op een eerder moment) gebeurde, gebruik je de verleden tijd van het werkwoord.
De tegenwoordige tijd heet in het Latijn: praesens.
Het Latijn heeft twee soorten verleden tijd:
imperfectum perfectum
clamabant pulsavit
festinabant clamavit
portabant pulsaverunt
cavebat finivit


Het imperfectum herken je aan de letters -ba- en het perfectum herken je aan de letter -v-.
Voor de verleden tijd in het Latijn bestaan dus het imperfectum en het perfectum....er is verschil:
In een verhaal beschrijft het imperfectum een toestand in het verleden, de situatie zoals die was, wat er gaande was, wie erbij waren, wat de personen bezig waren te doen.

Het imperfectum geeft meestal de ‘achtergrondinformatie’.
Een verandering in de toestand, een ontwikkeling in het verhaal, wordt in het perfectum weergegeven.
Het perfectum volgt de reeks gebeurtenissen in het verleden, het verloop van het verhaal, de ‘actie’.

Tegenwoordige tijd: praesens
Verleden tijd: 1 perfectum - achtergrond
2. perfectum - actie

De voorverleden tijd heet in het Latijn plusquamperfectum.
Het plusquamperfectum herken je (net als het perfectum) aan de letter -v- (soms ook aan -era-)
De persoonsuitgangen zijn anders dan die van het perfectum.
perfectum plusquamperfectum
clamavit clamaverat

clamaverunt clamaverant

praesens = nu
imperfectum & perfectum = eerder
plusquamperfectum = nóg eerder

praesens imperfectum perfectum
plusquamperfectum
ev 1 -o -m -i
2 -s -s -isti
3 -t -t -it
mv 1 -mus -mus -imus
2 -tis -tis -istis
3 -nt -nt -erunt


Hoofdstuk 7
Cultuur
Het Forum Romanum ontstond in de 6e eeuw v.Chr., toen de Romeinen geleerd hadden het moerassige dal aan de voet van de heuvels droog te leggen.
Een drainagesysteem en een riolering voerden al het water dat in het dal terechtkwam, af naar de Tiber.
Het plein dat werd aangelegd was in de eerste plaats bedoeld als markt.
De bewoners van de stad gebruikten het ook voor politieke vergaderingen en religieuze feesten.
Toen Rome in de 2e eeuw v.Chr. zijn grote oorlogen in Oost en West afsloot, gebruikte het veel van zijn oorlogsbuit voor grote openbare gebouwen en zegetekenen op het Forum Romanum.
Halverwege de 1e eeuw v.Chr. was het Forum Romanum zo volgebouwd, dat Caesar begon met de aanleg van een nieuw forum.
Verschillende keizers (onder andere Trajanus) voegden er nieuw fora aan.
Alle Romeinse besluiten begonnen met de woorden Senatus populusque Romanus.
Dat betekent: De senaat en het volk van Rome (hebben besloten etc.)
De eerste letters van deze woorden (SPQR) vind je vaak terug als een soort stadswapen van het oude en ook het huidige Rome.
In later tijd volgden veel andere steden het voorbeeld van Rome na, o.a. Haarlem en Groningen.


Grammatica
Hoofdzin en bijzin
1. Pueri fatigati erant de jongens waren moe
2. Diu ambulaverant ze hadden lang gewandeld
3. Pueri fatigati errant, quod diu ambulaverant

Zin 3 is samengesteld uit twee delen, die op zichzelf al zinnen zijn: zin 1 en zin 2.
Zin 1 en zin 2 worden aan elkaar gevoegd door het voegwoord quod.
Zo wordt het tweede deel van de samengestelde zin een toelichting op het eerste deel: de jongens waren moe, omdat ze lang gewandeld hadden.
De twee delen van de samengestelde zin noemen we hoofdzin en bijzin.
De bijzin is het deel dat met het voegwoord begint.

Hoofdzin (HZ) Pueri fatigati erant,
Bijzin (BZ) quod (= voegwoord) diu ambulaverant.

Een bijzin kan op verschillende plaatsen in de samengestelde zin staan.
Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen.

In zin a staat eerst de hoofdzin, dan de bijzin.
In zin b is het andersom: eerst de bijzin, dan de hoofdzin.
In zin c wordt de hoofdzin onderbroken door de bijzin.
Het schema geeft aan hoe de zin is opgebouwd.

a) Pueri fatigati erant, quod diu ambulaverant. HZ – BZ
b) Quod diu ambulaverant, pueri fatigati erant. BZ – HZ
c) Pueri, quod diu ambulaverant, fatigati erant. H – BZ – Z

Hoofdstuk 8
Cultuur
De spelen van Trajanus vonden plaats in het Colosseum, waarschijnlijk het meest spectaculaire overblijfsel van de Romeinse tijd in Rome.
Groot en imposant herinnert dit amfitheater aan de eeuwenlange hobby van de Romeinen: mensen en dieren in de arena zien sterven.
Tribunes werden gebouwd rond een terrein dat met zand was bedekt (arena).
Onder deze vloer lag een complex van kooien, cellen en opslagruimtes.
Daar verbleven de dieren vóór de gevechten en daar stonden alle struiken en bosschages die bij de jachtpartijen omhooggetakeld werden.

Over het Colosseum kon een zeil gespannen worden, dat het zonlicht moest temperen.
Een speciaal detachement matrozen (gewend aan het werk met kabels en katrollen) was aangesteld om het hele systeem van touwen aantrekken en laten vieren te bedienen.
Zij lieten het zeil, dat aan het soort vlaggenmasten aan de bovenrand van het Colloseum was bevestigd, langzaam afrollen.
In het Colloseum vonden gladiatorengevechten en jachtpartijen plaats.

Gladiatorengevechten werden aanvankelijk op het Forum Romanum gehouden of in de Circus Maximus, de grote renbaan aan de voet van de Palatijn, waar zo’n 200.000 toeschouwers naar de wagenrennen konden kijken.
Keizer Vespasianus liet aan het eind van de 1e eeuw n.Chr. het eerste stenen amfitheater bouwen: het Amphitheatrum Flavium, goed voor 50.000 toeschouwers.
Een halve eeuw later kreeg dit amfitheater de naam Colosseum.
Het ontleende die naam aan de Colossus, het kolossale beeld van de zonnegod dat Nero bij zijn paleis had laten oprichten en dat verplaatst werd naar het plein bij het amfitheater.

Jachtpartijen (venationes) vonden de Romeinen ook altijd leuk: grote en vooral wilde dieren in bosachtige situaties en een plotselinge dood in de struiken.
Voordat de jachtpartijen in het Colosseum gehouden werden, vonden ze plaats op het Forum Romanum of in de Circus Maximus.
De omheiningen die daar voor de veiligheid van het publiek gebouwd werden, waren lang niet altijd bestand tegen het geweld van de dieren.


Gladiatoren (letterlijk: zwaardvechters) werden opgeleid in de gladiatorenscholen.
Ze waren daar terechtgekomen als slaaf, als krijgsgevangene of als ter dood veroordeelde.
Keiharde trainers maakten de gladiatoren klaar voor wat hun laatste gevecht kon zijn.
Er waren verschillende soorten gladiatoren, zoals de Samnieten  met een lang rechthoekig schild en een zwaard of lans, de Thraciërs  met een klein rond schild en een dolk en
de retiarii  met een net en een drietand.
De gladiatorengevechten begonnen met een pompa, een grootse parade van alle deelnemers.
Voor de loge van de keizer, de voorzitter van de spelen, hielden ze halt en riepen: Ave, Caesar, morituri te salutant: gegroet, keizer, zij die gaan sterven groeten u.
Dan begonnen de gevechten.
Wie de strijd staakte, stak als teken van overgave zijn hand op.
De beslissing over leven en dood lag dan bij de voorzitter van de spelen.
Het publiek liet zicht daarbij niet onbetuigd.
Mitte, laat hem gaan, riepen de mensen, als de gladiator dapper had gevochten, en ze staken hun duim omhoog.
Werd de duim naar beneden gericht, dan klonk het vonnis van de tribunes: iugula, snij hem de keel af.

Aan de jachtpartijen (venationes) namen getrainde dierenvechters deel: bestiarii.

Maar ook misdadigers en andere veroordeelden werden gedwongen de strijd met leeuw of panter aan te binden.
De veroordeling ad bestias (tot de wilde beesten) werd een probaat middel om allerlei ongewenste personen uit de weg te ruimen.
Voor mens en dier waren het gruwelijke tijden.
Zo werden bij de openingsspelen van het Colosseum in 80 n.Chr. op één dag 5000 dieren gedood.
Er was zoveel vraag naar exotische dieren dat in de 4e eeuw het nijlpaard uit Nubië verdwenen was, de leeuw in Mesopotamië uitgestorven en de olifant vergoed weg uit Noord-Afrika.
Allemaal opgejaagd, in kratten geduwd en verscheept naar die plaatsen in het Romeinse Rijk waar de passie van de Romeinen hoogtij vierde.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.