Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Samenvatting Kunstgeschiedenis

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 4995 woorden
  • 8 mei 2012
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Exameneis

De relatie met repsresentatie van de werkelijkheid in de islamitische cultuur t.o.v. de westerese kunst.

In de islamitische kunst mogen geen levende wezens worden afgebeeld. IN plaats van versiering met afbeeldingen van levende wezens gebruiken zij ornamenten.

De kandidaat moet in staat zijn, voornamelijk vanuit beeld- en tekstfragmenten in samenhang met de context ‘ Nabije Oosten’ aan te geven: Hoe de aanwezigheid van en contacten met islamitische culturen tot uitdrukking komen in de architectuur van het Iberisch Schiereiland.

Rijke ornamentiek gebaseerd op wiskundige patronen. Hispano-islamitische architectuur ontwikkelde eigen beeldentaal. Islamitische cultuur voerde hierin de boventoon. Moskee: gebedsruimte en voorhof. Zuilen, beuken, arcaden met hoefijzervormige bogen. Zuilen in La mezquita afkomstig uit oude romeinse en visigotische bouwwerken. Mihrab: uitsparing die de gebedsrichting aangeeft(mekka). Muur om uitsparing: Qibla. Onder kalief al Hakam en al-Mansur werd moskee uitgebreid. Meer zuilen, vierkant grondplan rechthoekig, en minaret (toren) toegevoegd. Kenmerkend voor islamitische architectuur: veel versiering, suggestie oneindige ruimte. In Mezquita bereikt door:

• Stelsel zuilen en gangen

• Dubbele boogconstructie

• Meerlobbige bogen

• Hierdoor suggestie van gewichtsloosheid.

Alahambra: rode paleis bij Granada. Zowel fort als stad in het klein waar alles aanwezig was. In tegenstelling tot christelijk/europees gebouw geen facade of cenrale as. Lijkt op lukraak geplaatste, onderling verbonden groepen gebouwen. Gewichtsloos en onbegrensd ipv statisch en begrensd. Doordat zuilen soms in twee- en dan weer in drietallen bij elkaar staan ontstaat ritme. Gestreefd naar: eenheid in verscheidenheid, orde in chaos harmonie in tegengestelde krachten. Spaarzame gebruik van menselijke vorm voort uit ontzag voor goddelijke natuur v/d mens en respect voor de bewoner.

Moorse decoratie: Arabesk; soort mozaiek die bestaat uit ritmische herhaling. Vaak geabstraheerde palmbladen, gestilleerde bloemen, geometrische verweving, gestilleerde inscripties. Doel: bevrijden van geestelijke beslommering, communiceert een geestestoestand/ manier van zijn dat bestaat uit rust en innerlijk ritme. Zoals kijken naar stromend water.

Geometrische roos of ster: motief dat steeds wordt herhaald, zodat het lijkt alsof het in elkaar overloopt en uit elkaar voortkomt. Meest zuivere verbeelding van goddelijke werkelijkheid.

Islamitische kunst dient de mens een referentiekader te geven dat bij zijn waardigheid past en hem er het middelpunt van maakt en het besef geeft dat hij gods vertegenwoordiger op aarde is.

Stalactieten/muqarnas: clustering van nisjes, als in honingraat. Manier om cirkelvormige koepel aan te sluiten op vierkante onderkant. Door het fijne reliëf ontstaan allerlei gradaties van schaduwen, wat een mysterieuze sfeer geeft.

Trellis: muur is soort traliewerk, waardoor het lijkt op cellen gevuld met licht.

Waarom en met welk doel architecten en vormgevers zich in de tweede helft van de negentiende eeuw richtten op het Nabije Oosten en hoe in hun werk oosterse invloeden zichtbaar zijn.

Interesse door napoleons opmars. Herleving van de bouwkunst is niet los te zien van algemeen verlangen naar Oriënt en romantiek zoals bij andere vraag (verandering opvatting) staat. Ook interesse door: oude reisverhalen, ‘studies’, prenten, exotische objecten, sieraden, stoffen en kleden die te zien waren op wereldtentoonstelling. Bijbelse hervertelling. Door verhalen en essays van Irving over Alahambra werd het een populaire reisbestemming. Door verlichting werd ‘grand tour’ populair: tour naar vaste land door engelsen om te leren over kunst, architctuur, economie en staatskunde.

Zichtbaarheid invloeden:

Owen Jones: deed onderzoek naar Alahambra en en Islamitische decoratie. Maakte voor ‘crystal palace’ van wereldtentoonstelling het interieur. Koos voor primair kleurenschema, gebaseerd op polychrome kleurgebruik uit Islamitische kunst. Maakte grammar of ornament: boek over ornamentele motieven. Hij hoopte dat de vele voorbeelden mensen begrip zou geven in deze kunst, zodat ze een eigen, industriële stijl kunnen ontwikkelen. Boek was gebaseerd op Alahambra: dit zag hij als het toppunt van de kunstvorm, zoals het parthenon voor de romeinse was. Ornamenten moeten gebaseerd zijn op geometrie. Ornamenten moeten abstracte representatie zijn v/d natuur en elk ornament moet te herleiden zijn tot de oorsprong, met de arabesk als ultieme voorbeeld.

Colenbrander: Maakte serie keramische producten. Handgemaakte patronen met geheime verfsoort. Bizarre vormentaal, onorthodoxe motieven en expressief kleurgebruik. Ontleend aan verschillende vreemde culturen. Hij werkte mee aan wereldtentoonstelling in Parijs voor architectenbureau. De vormen van het aardewerk waren ontleend aan oosterse gebouwen en voorwerpen, wat ook bleek uit de modelnamen.

Tapijten van colenbrander: orientaalse motieven, maar wel minder knopen en wol ipv zijde. Dus anders dan oosterse tapijten. Hij combineerde oosterse tapijten met westerse invloeden.

Kenmerken oosterse tapijten:

• Rand: bestaat uit herhalende bloemmotieven of in elkaar grijpende geometrische vormen

• Medaillon: centrale figuur, opgebouwd uit verschillende motieven

• Monochroom fond (achtergrondkleur)

Artisjokontwerpen:

• Unieke geometrische patronen

• Expressief kleurgebruik, bestaande uit twee contrasterende kleuren.

• Geometrische motieven vormen een kruis in een monochroom, rechthoekig middenveld.

• Snijdende lijnen met kaders eromheen

• Dit alles vormt een verrassende compositie

Hoe door de crisis in de kunstnijverheid in Europa in de 19e eeuw de blik gericht werd op oosterse sierkunst.

Vaderlandse smaak liet te wensen over, moest op een hoger plan getild worden door een nieuwe, eigentijdse stijl. Deze werd vaak gezocht in het Oosten. Volgens Eeden moesten ornamenten voldoen aan de criteria eenvoud, doelmatigheid en stillering van de natuur. Oosterse kunst was hier een goed voorbeeld van.

Welke opvatting over de Oriënt spreekt uit het werk van Engelse schilders.

Aanvankelijk vonden academische schilders vooral nieuw materiaal in oosterse kunst, door bv. Opgravingen. Ook de harem speelde een belangrijke rol. Lady Mary Wortley Montagu gaf een nauwkeurige beschrijving van een harem, wat een grote inspiraties was voor schilders als Lewis. Het westen dacht dat men vrouwen in de oriënt zag als bezit, slaven en seksspeeltjes. Clichébeeld harem: luxe leven in paleizen met een heerser. In werkelijkheid lelijkere huizen, weinig polygamie, geen slavinnen. Minder sprookjesachtig dan verwacht. Men bleef echter vasthouden aan de romantische gedachten van het oosten en wat ze van de cultuur op prijs stelden.

Lewis: Leefde 10 jaar in caïro waar hij aquarellen en tekeningen maakte van oosterse taferelen.In zijn schilderijen plaatste hij vaak mensen en taferelen in zijn eigen huis, wat door sterke detaillering lijkt alsof het naar waarheid is afgebeeld. Hij liet dus een beeld van de oriënt zien zoals hij dat wilde zien. Hij gebruikte veel elementen uit de egyptische cultuur, zoals de symboliek, architectuur, regels,etc.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Hoe de verbeelding van de Oriënt door Engelse schilders zich verhoudt tot de verbeelding van de Oriënt door Franse schilders.

Beide kennen een erotische en kitscherige kant, maar de Engelse is veel meer ingehouden. Er kwam dan ook nauwelijks naakt in voor. Dit sloot aan bij de kuisheid van het victoriaanse tijdperk. 

Hoe opvattingen over de Oriënt veranderden en waardoor deze opvattingen veranderden.

Het werd volgens sommigen (zoals Saïd beschrijft, blz. 9) gezien als een achtergebleven, onbeschaafde cultuur. Orientalisme was volgens hem vooral bedoeld om aan te tonen hoe goed imperialisme/ het westen was. Herontdekt door napoleons opmarsen.  politiek- economisch/militaire betrokkenheid westen met oosten. Besef dat bijbel in oosterse context geschreven is. Dus meer kennis over het oosten zorgt voor betere interpretatie. Ook gezien als sensuele plek, maar met vrouwenonderdrukking. Seksuele tegenpool van Europa. Ook gezien als sprookjesachtig en avontuurlijk. Makkelijker te reizen, handel en infrastructuur verbeterd. Opkomst romantiek  voorliefde voor passie, heroïek en tegenstellingen. Wilden brave, westerse bestaan de rug toe keren. Werd gezien als een prachtig, fantasierijk gebied met paleizen, tovenaars, etc., door de duizend-en-een-nacht-vertellingen. Men begon fantasie een belangrijk aspect van een kunstenaar en kunst te gaan vinden. Door de verlichting: oosten werd gezien als premodern, dus primitiever, letterlijk lager in de tijdbalk. Door industriële revolutie begon men negatief te denken over de westerse cultuur en te zoeken naar eenvoudigere beschavingen/tijden. Velen zagen het Oosten als een gebied dat nog niet besmet was door industrie. Men zocht naar een mystieke levenswijze ipv een rationele.

De manier waarop in de 19de en de 20ste eeuw in tentoonstellingen en verzamelingen niet-westerse culturen ge(re)presenteerd zijn.

In wereldtentoonstellingen een vrij objectieve weergave, waarin elk gebied iets eigens laat zien. Van de oriënt eerst een sterk geromantiseerd beeld, dat later steeds meer plaats maakt voor een realistisch beeld. Toch blijft er een licht-romantische kijk en weergave over. Primitieve, buitenlandse kunst naast en tegenover werken van bijv. Picasso. Verschillende culturen bij elkaar. Kwamen volkenkundige musea die je over de culturen kunnen leren. Tentoonstellen van realistische poppen om te laten zien hoe het er daar aan toe gaat (life-style groups). Wilden laten zien waar wij vandaan kwamen qua cultuur, ze lieten door de andere culturen te tonen zien hoe het lager op de evolutionaire ladder was. Getoonde kunst heeft weinig méér met elkaar gemeen dan het feit dat het niet westers is. De betekenis van een magisch voorwerp was vaak onbekend.

De aantrekkingskracht van primitieve kunstuitingen, zoals kinderkunst, ‘outsider’kunst en voorwerpen uit niet-westerse culturen op westerse kunstenaars in de 19de en in de 20ste eeuw en de hang naar oorspronkelijkheid.

Westerse kunst wordt als gecorrumpeerd gezien, dus een neiging naar het oorspronkelijke, het primitieve. Aan het begin van de twintigste eeuw zocht men de puurheid in Afrika. Puurheid werd vaker gezien als wild en nog niet opgevoed, in harmonie met de wereld.

Zoals een kind de ideeën weergeven werd als zeer oorspronkelijk gezien, net als bij primitieve kunst.

De kandidaat moet in staat zijn, voornamelijk vanuit beeld- en tekstfragmenten in samenhang met de context ‘primitivisme’ aan te geven: Waarom en met welk doel Duits expressionistische kunstenaars uit de eerste helft van de twintigste eeuw hun aandacht richtten op ‘primitieve’ kunstuitingen en hoe dit zichtbaar wordt in hun werk.

Waarom: Men, bv. Die Brücke, vond het belangrijk om een emotie uit te drukken. Ze hadden eerst nog vrij klassieke onderwerpen, maar gingen op zoek naar nieuwe uitdrukkingsmiddelen. Deze vonden ze in primitieve kunst. Aangetrokken vanwege eenvoudige levenswijze, waarin kunst en leven nog een eenheid vormt. Nudisme en seksualiteit speelde ook een rol. Ze vonden dat gezond en een bevrijding van de regels.

Der Blauwe Reiter: Verwierpen academische achtergrond, wilden nog meer dan leden van die brucke doordringen tot de essentie van het primitieve. Kindertekening even belangrijk als werk uit primitieve culturen. Houdt beide toegang tot innerlijke harmonie.

Kandinsky: Dacht dat er ooit een diepe spirituele samenhang was, die verloren is gegaan maar ook weer zal herleven. Deze innerlijke eenheid herkende hij in primitieve kunst.

Franz Marc: Wilde wereld schilderen zoals die gevoeld wordt door andere schepselen dan de mens. Bekeek de wereld vanuit dieren  dieren waren zijn primitief.

Klee: kindertekening hebben expressieve kracht, die een idee uitbeelden ipv. De werkelijkheid, daardoor universeler dan naturalisme. Kinderen werden toen gezien als onontwikkelde westerse volwassenen, primitieven eigenlijk ook. Ze waren inwisselbaar en stonden beiden lager op de ladder van evolutie.

Zichtbaarheid: Expressief kleurgebruik, vereenvoudigde vormen, vlakmatige opbouw, onderwerp.

Emil nolde: Tekende exotische voorwerpen na, die hij weer gebruikte als inspiratiebron voor zijn schilderijen. Door maskers en figuren te combineren en een expressieve uitdrukking te geven aan duidelijk houten beeldjes, weet hij de mystieke kracht die uit de voorwerpen komt vast te leggen. De onderwerpen zijn uit context geplaatst en ingevuld met eigen emoties, waardoor het niet meer plaats- en tijdgebonden is. Kenmerkend is de directe en intense blik waarmee de figuren de toeschouwer aankijken.

Der Blauwe Reiter: bundel met geïllustreerde artikelen; een bonte verzameling van primitieve kunst. Ze hadden een bredere blik op primitieve kunst dan die brucke, vanwege de waardering van uiteendlopende kunstvormen. Nieuw realisme: combinaite primitieve culturen en invloeden uit eigen omgeving.

Kandinsky: motieven als landschappen, bomen, huizen verwijzen naar kinder- en volkskunst. Ook glasschildertechniek en gestapelde opbouw, totale opvulling van beeldvlak, vergroting/verkleining, afbeelding van mest kenmerkende kant. Door verscheidenheid aan bronnen meerdere interpretaties mogelijk. Ruiter: overwinning spirituele op materiële.

Franz Marc: Soms heldere kleuren, soms de volgende elementen om harmonie uit te drukken: ritme, herhaling, zorgt voor eenheid in de compositie, gebruik van 1 kleur.

Klee: Duidelijke invloed van kindertekeningen  schematische voorstelling, ogen, tepels afgebeeld als rondjes, ‘exploderende’ compositie.

Welke opvattingen over primitieve kunst Duits expressionistische kunstenaars uit de eerste helft van de twintigste eeuw hadden en hoe deze zich verhouden tot de eigenlijke bedoeling, rol en functie van de betreffende ‘primitieve’ kunst.

Zij zagen primitieve kunst als zeer pure kunst van mensen die nog niet bezoedeld zijn door westerse cultuur. Hierdoor konden ze op een simpele manier emoties afbeelden, zodat het zeer universeel werd. Van de originele functie werd vrijwel niets aangetrokken. Als er bijv. een magisch Afrikaans beeld werd gebruikt, werd er geen rekening gehouden met het originele doel en gebruik ervan.

Op welke wijze Duits expressionistische kunstenaars uit de eerste helft van de twintigste eeuw in contact kwamen met ‘primitieve’ kunst.

Die Brücke: Bestudeerden de kunst van de stille zuidzee na heropening volkenkundig museum in Dresden.

Waarom en met welk doel neo- expressionistische kunstenaars uit de tweede helft van de twintigste eeuw hun aandacht richtten op ‘primitieve’ kunstuitingen en hoe dit zichtbaar wordt in hun werk.

Baselitz: hield van de puurheid en eenvoud van primitieve kunst. Zichtbaar aan het feit dat hij erg grof werkt: met een motorzaag. Ook zijn houdingen en manier van afbeelden vaak geïnspireerd op bijv. Afrikaanse beelden.

Penck: Door schematische figuren met eenvoudige attributen die naast en boven elkaar gerangschikt zijn af te beelden, doen zijn werken denken aan grotschilderingen. Op deze manier refereert hij aan de ijstijd, wat hij gebruikt als een metafoor voor de koude oorlog. Het drukt een onheilspellend en angstig gevoel uit. Hij zocht naar een nieuwe wetenschap van besturings- en regelprocessen die van toepassing zou zijn op machines, wezens en sociale gemeenschappen. Vanuit zijn socialisme ontwikkelde hij de standart-bilder: een standaard soort kunst. Naam verwijst hiernaar op verschillende manieren (zie boek). Combineerde hiertoe grafische elementen uit verschillende culturen en tijdperken tot een schematische, eenvoudige beeldtaal die voor iedereen begrijpelijk is.

Hoe de kunst van neo-expressionistische kunstenaars uit de tweede helft van de twintigste eeuw zich verhoudt tot de expressionistische kunst uit de eerste helft van de twintigste eeuw.

Er wordt nog steeds gezocht naar vrijheid in de kunst, er werd dus niet op academische regels gelet. Het neo-expressionisme maakte de kunst echter in mindere mate vanuit een bepaald ideaal dan bij de expressionisten(ze zochten niet naar spirituele bevrijding). Ook werd de voorstelling en expressie die afgebeeld wordt steeds minder belangrijk. Het kunstwerk werd een op zichzelf staand geheel: alleen het eindproduct telt. Het geschilderde oppervlak zelf is het beeld geworden. Baselitz ging niet uit van zijn eigen omgeving en was minder bezig met expressie dan expressionisten. Hij werd wel geïnspireerd door geesteszieken en primitieve culturen. Hij houdt daar bovendien van vanwege de eenvoud en de puurheid.

Penck: Geïnspireerd door allerlei culturen en volkeren voor het ontwikkelen van zijn standart, net als expressionisten.

Lüpertz: Zocht inspiratie in monumentale gebouwen en voorwerpen en gebruiksvoorwerpen. Deze waren vaak westers, en dus niet per se gezocht bij primitieve groepen. Vond monumentaliteit mooi, en in zijn werk was geen expressionistische dynamiek te vinden. Dit is vaak terug te zien in een schematische, soms scheve weergave van de motieven. Ook zijn de volgende elementen kenmerkend:uitgewogen compositie; ritmische, symmetrische herhaling; frontaal plaatsen van figuren; heldere, scherpe kleuren; herhaling van 1 zelfde motief.

Hoe de kunst van neo-expressionistische kunstenaars uit de tweede helft van de twintigste eeuw zich verhoudt tot veranderende opvattingen over, en benaderingswijze van niet-westerse kunst in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Men vond het teruggrijpen op expressionisme en primitieven niet goed. Ontwikkeling van kunst werd als rechtlijnig ervaren , waardoor het teruggrijpen aangeeft dat je de ontwikkelingen van de laaste jaren bewust verwerpt. Doordat men nu minder op zoek is naar de spirituele bevrijding, heeft men in mindere mate een ideaalbeeld bij primitieve kunst. In expressionistische tijd was primitieve kunst nog een manier om je van de opsmuk van de moderne, westerse cultuur te ontdoen. Nu was deze kunst ook populair door de eenvoud, maar nu puur om de esthetische waarde ervan. Dit zie je terug aan het feit dat deze inspiratiebron niet meer wordt gebruikt om op een zeer pure manier een emotie uit te drukken, maar alleen als esthetisch beeld.

Ontmoetingen van het Westen met het Verre Oosten: openstelling Japan.

Door de lange reis naar het verre oosten waren er weinig westerlingen geweest. Het beeld van het verre oosten was dan ook eerder fantastisch dan realistisch. Dit veranderde toen het suez-kanaal in 1869 geopend werd en het stoomschip kwam. De reis werd gehalveerd.

Concepten van ‘traditie’, ‘authenticiteit’ en ‘imitatie’ en verschillen in kunstopvattingen

tussen Japan (China) en het Westen.

Doordat Japan hermetisch afgesloten was, heeft het haar eigen cultuur, traditie en authenticiteit behouden, wat het erg aantrekkelijk maakte voor de buitenwereld. Chinese met lak beschilderde objecten werden vaak nagemaakt in europa. Door lijnperspectief ontstond een verschil tussen europese en oosterse kunst,die later weer verminderd werd, omdat perspectief(diepte) niet bepalend is voor de compositie. In oosterse kunst had je dieptewerking door stapeling.

De wijze waarop de traditionele Japanse kunst zijn eigenheid heeft weten te (be)houden in een dominante, westers georiënteerde kunstwereld.

Het heeft zichzelf lang afgesloten, Nederland was tijdens de voc-tijd samen met china de enige handelspartner. Hierdoor was NL het doorgeefluik van kennis over japan.

De kandidaat moet in staat zijn, voornamelijk vanuit beeld- en tekstfragmenten,in samenhang met de context ‘Verre Oosten’ aan te geven: Hoe in de Europese tuinen en verzamelingen in de 18de en 19de eeuw het Verre Oosten wordt gepresenteerd en/of verbeeld.

Serpentine line: met slingerende paden ipv. Strakke lijnen. Bouwwerken die associaties oproepen, wat het geheel spannender maakt. Ook verwijzingen naar historische of literaire taferelen, en gebruik van schildertechnieken(doorkijkjes, Clair-obscur,etc.) Ook werd inspiratie uit wilde natuur, bijv. de Alpen, steeds belangrijker. Doordat de nieuwe generatie rijken andere interesse en opvoeding hadden, kwam een grotere interesse voor exotische oorden, zoals het oosten. De oosterse tuinen waren ipv. met een passer aangelegd veel natuurgetrouwer. Ze vloeiden voort uit het landschap en waren organischer van vorm. Chinese gebouwtjes werden in Engeland zeer geschikt bevonden om in tuinen te plaatsen. Hierna kwamen er bovendien allerlei fantasierijke, ‘dwaze’ gebouwtjes in tuinen: follies. Mensen als Kahn gingen nog verder; hij wilde een stukje japan in zijn tuin. Geïmporteerde planten, chinese gebouwen en bruggetjes zorgden hiervoor.

Waarom en met welk doel (tuin)architecten en hun opdrachtgevers in de 18de en 19de eeuw de aandacht richten op het Verre Oosten.

Verschuiving in smaak van klassiek naar exotisch. Veel mensen raakten geïnspireerd door reizen naar het verre oosten en vonden deze manier van tuinieren en bouwen mooi. Doordat Chinese gebouwtjes verfijnd, speels en met vakmanschap gemaakt worden, werden deze populair voor in tuinen.

Op welke wijze de westerse architectuur invloed heeft op de architectuur in Japan aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw.

Japan begon aan een zeer snelle verwestelijking. Het werd gezien als vooruitgang, hoe westelijker je was, hoe hoger je stond op de maatschappelijke ladder. Een britse architect kreeg opdracht om een gebouw in Tokio te zetten die als ontmoetingsplek van buiten- en binnelandse diplomaten diende. Japan wilde geen kolonie van het westen zijn en investeerde in een grote legermacht.

Op welke wijze de traditionele Japanse architectuur invloed heeft op het Modernisme in de eerste helft van de 20ste eeuw.

Het had nieuwe kijkhoeken en scherpe diagonalen, die invloed hadden op modernisme.

Wright: Vond japanse kunst aardser, en daardoor moderner, dan westerse. Japanse architectuur inspireerde Wright tot het volgende in zijn eigen gebouwen:

• Weglaten van het onbetekenende

• Belang van horizontale lijnen

• Relatie gebouw en natuurlijke omgeving

• Standaardisatietheorie (standaardmaat afgeleid van japanse mat)

• Belang van een ritueel centrum in een woning ( in oosten: tokonama, wright verving dat door open haard)

Deze en andere ideeën die Wright geïnterpreteerd had uit japanse kunst werden fundamentele elementen in modernistische architectuur. De wederopbouw na een aardbeving in Japan was een sterke impuls voor modernistische architectuur daar. Ook studeerden japanse architecten nu in europa, bv. Bij Bauhaus. Hij stopte met architectuur van een doos-principe (rechthoek) en maakte architectuur waar binnen en buiten samenkwam (noemde hij organisch, maar is wel strak vormgegeven). Vond dat een gebouw moest worden bepaald door de ruimte, niet de begrenzing (dak en muren). Door staal en glas kon hij het bewerkstelligen. Ook wel prairiehuizen, vanwege uitgestrektheid waardoor elk niveauverschil opvalt. Ook hield hij rekening met extreme weersomstandigheden.

Taut: vond dat architectuur uit verre oosten een richtlijn moest vormen voor westerse. Hij adviseerde japan hoe het de tradities in modernisme kon integreren. Hij geloofde niet in een zuiver objectieve stijl, vond dat regionale en culturele verschillen altijd meespelen. Wilde een continue reactie tussen globaal en regionaal. Relatie tussen gebouw en omgeving is harmonieus in oosterse gebouwen. Maakte Aziatische variant op Da Vinci’s maatvoering. Maakte een villa die een mix was tussen oost en west, door bijv. Bamboe, strakke muren, wijnrood, opvouwbare glazen wand(als oosters kamerscherm), mattenbodem, etc.

Welke invloeden van het westers modernisme en welke invloeden van de traditionele Japanse architectuur zichtbaar zijn in het werk van Japanse architecten als Tange, Kurakawa, Ando, Sanaa, Ban en Kawamata.

Er kwam in Japan een herwaardering van eigen tradities en een overname van westerse denkbeelden, wat het modernisme in japan een hybridevorm maakte. In veel gebouwen zag je dan ook een combinatie van pilaren, traditionele bouwmaterialen, flexibiliteit van interieur, etc. enerzijds en beton anderzijds. Tange maakte een synthese van westerse en oosterse ideeën dat tot zeer goede ontwerpen leidde. De metabolisten, waaronder Kurokawa, prefereerden de organisch moderne stijl van wright boven het machinale, Europese mondernisme. Post-metabolisten zochten in kleine woningen een puur voorbeeld van Japanse architectuur en pasten dit toe op grote kantoorgebouwen. Ando combineert een strakke, laat-moderne stijl met een japanse manier van rekening houden met de elementen. Midden jaren tachtig zijn er twee richtingen. Het postmodernisme waarin symbolisme, eclecticisme en versiering een rol spelen en purisme die de versieringen juist verwerpt.

Tange: Belangrijkste japanse architect van periode na ww2. Combineerde moderne stijl ( Le Corbusier, mies van der rohe) met de japanse. Was zich bewust van nieuwe vrijheid na de stop van absolute staat.

Metabolisten: Wilden snelle ontwikkeling en bevolkingsgroei behorende bij moderne maatschappij in goede banen leiden, met haar snelle stofwisseling/metabolisme. Private ruimtes waren bouwstenen of cellen van een voortdurend groeiende omgeving, met haar eigen metabolisme.

Ando: Door snelle bevolkingsgroei en leegloop van het platteland moesten architecten van zijn generatie eensgezinswoningen bouwen en klein denken. Dit post-metabolisme was gericht op individualisme en het overleven in de stad. Gebruikte westerse invloeden, geïnspireerd van grand tour. Maakte absurde keuzes, zoals alleen blinde muren. Zorgde voor contact met buiten, ook door moderne technieken. Wilde mensen deelnemers maken en zag de emotionele waarde van een gebouw.

Sanaa: projecten van sejima en nishizawa samen. Wilden voorkomen dat efficiënt gebruik van vloeroppervlak tot kolossale gebouwen.

Ban: Sterk geglobaliseert werk, werkt overal ter wereld. Ongebruikelijke materialen, rekent met computers. Gebruikte vaak een rastrer van papieren kokers overspannen met doek. Ging noodwoningen maken, vaak van papier.

Kawamata: Tijdelijkheid voornaamste kenmerk. Maakt tijdelijke kunstachtige bouwwerken die je aan het denken zetten, bijv. over de toekomst van Tokio en de saaie gebouwen.

Op welke wijze de architectuur van Ando, Sanaa, Ban en Kawamata gezien kan worden als een reactie op globalisering en het zoeken naar identiteit.

Door globalisering kwam er een sterke bevolkingsgroei, waardoor er veel woningen gemaakt moesten worden. Men moest dus klein denken hierdoor. Door elementen uit oosterse en westerse cultuur te combineren, omarmden ze globalisering en vermenging van cultuur, wat leidt tot een nieuwe identiteit. Ze gaven echter ook kritiek op de nieuwe cultuur en bouw (bv. Kawamata)

Het vervagen van het onderscheid tussen westerse- en niet westerse culturen in de beeldende kunst, vormgeving en architectuur van deze tijd.

Werden vaak combinaties van beide culturen samengebracht in één kunstwerk of gebouw. Bijvoorbeeld bamboe/beton strak en modern/oud-japans.

Effecten van globalisering op beeldende kunst, vormgeving en architectuur zoals hybridisering en maatschappelijk engagement.

Veel culturen zijn gemengd, dus ook kunst met inspiratie uit verschillende culturen in één. Omdat overal kunst wordt gemaakt en het feit dat die kunst overal zichtbaar is, is de consensus over wat moderne kunst is en hoe het eruit ziet weg. Door migratie zie je vaker hybridenvormen in de kunst, bijv. in de architectuur. Onstaan hierdoor ook nieuwe culturen.

Veel culturen zijn gemengd, dus ook kunst met inspiratie uit verschillende culturen in één. Omdat overal kunst wordt gemaakt en het feit dat die kunst overal zichtbaar is, is de consensus over wat moderne kunst is en hoe het eruit ziet weg. Door migratie zie je vaker hybridenvormen in de kunst, bijv. in de architectuur. Onstaan hierdoor ook nieuwe culturen.

Verandering van hedendaagse kunsttentoonstellingen onder invloed van globalisering.

Je ziet een mix van allerlei kunstwerken van over de hele wereld bij elkaar.

Exameneis

Waarom en met welk doel hedendaagse kunstenaars als Yinka Shonibare en Kara Walker hun aandacht richten op zowel westerse kunst als op hun specifieke culturele achtergrond en hoe dit tot uitdrukking komt in hun werk.

Shonibare: Opgegroeid in zowel britse als Nigeriaanse cultuur, wilt beide tonen in zijn werk. Combineert elementen uit beide culturen, bijv. victoriaanse kleding met arikaans patroon.

Walker: Negroïde vrouw die eerst in open, multiculturele Californië, daarna in racistisch Georgia woonde. Daar werd ze geconfronteerd met een bewustzijn van raciale identiteit. Ze wilt mensen confronteren met racisme. Door elementen van lust, seks, geweld, etc. te gebruiken en te combineren, toont ze de mythe van het oncontroleerbare driftleven van het zwarte ras. Ze denkt dat dit deels ten grondslag ligt aan de zwarte onderdrukking.

Op welke wijze in het werk van bovengenoemde kunstenaars de notie van identiteit een rol speelt in het concept en de vormgeving van hun kunst.

Shonibare: Door elementen uit beide culturen te gebruiken, en Nederlandse stoffen die Afrikaans aandoen en door afrikanen met trots voor afrika wordn gedragen, stelt hij de vraag ‘Wat is culturele identiteit?’

Walker: werd bewust van een sociale/raciale identiteit in Georgia. Haar kunst toont het zwarte ras in combinatie met geweld en seks, wat de onderdrukking van zwart door blank aangeeft. Ook geeft het aan hoe de blanken (vroeger) over de zwarten dachten.

Hoe etnografie een rol speelt in het werk van Villevoye en Tan.

Vilevoye: Kunst komt tot stand Thuis tot stand. Hij doet onderzoek naar deze cultuur en de beïnvloeding ervan door andere culturen. Door het t-shirt te geven aan primitieve bevolking en later zelf met dat shirt, inmiddels geheel afgedragen, op de foto te gaan, zorgt hij voor een uitwisseling van culturele zaken. Hij bezoekt veel zeer primitieve culturen en bestudeert ze. Vervolgens gebruikt hij ze in zijn kunst.

Tan: Toont bijv. gezichten van verschillende mensen, met verschillende maatschappelijke rollen in de duitse cultuur. Ze kijkt dus naar veel verschillende bevolkingsgroepen/ soorten mensen binnen deze cultuur. Door verhalen van Marco polo te combineren met hedendaagse beelden bestudeert ze de culturen die hij bezocht heeft en de verandering ervan.

Op welke wijze in het werk van Villevoye en Tan de notie van identiteit een rol speelt.

Villevoye: Verlangen naar andere culturen, maar kan eigen identiteit en afkomst niet ontkennen. Is zich bewust van het feit dat de andere, primitieve culturen een zeer andere identiteit hebben, maar probeert deze te vermengen met de westerse beeldcultuur

Tan: Zoekt vooral naar haar eigen identiteit. Haar vader komt uit China en moeder uit Australië, maar ze woont al lang in Amsterdam. Ze zoekt bijv. haard stamboom uit en vraagt zich af waar ze vandaan komt. Doordat de vraag naar eigen identiteit universeel is, weet ze het persoonlijke op een hoger plan te tillen.

In hoeverre niet-westerse culturen een rol spelen in het werk van Laib en Kapoor.

Laib: Beïnvloed door architectuur uit oude culturen, en belangstelling voor niet-westerse culturen, vooral indiase filosofie en religie.

Kapoor: Veelzijdige culurele achtergrond. Zocht naar eenheid in tegenstrijdigheid, een bekend gegeven in Indiase kunst en religie. In zijn reis door India werd hij geïnspireerd door bergjes pigment en kleine heiligdommen.

Hoe het werk van Laib en Kapoor zich verhoudt tot (de recente traditie) van de westerse beeldhouwkunst.

Laib: Het proces is belangrijker of even belangrijk als het eindresultaat. Dit komt overeen met de recente traditie van bijv. Land art.

Kapoor: Belangstelling voor de conceptuele kant nog steeds aanwezig, maar ook traditionele elementen zoals herkenbaar onderwerp, esthetiek, verhalend aspect.

Welke rol tijdelijkheid en spiritualiteit spelen in het werk van Laib en Kapoor.

Laib: Geïnspireerd door indiase religie en reizen naar Islamitische landen, waar hij onder de indruk was van de lege ruimtes in moskeeën. Tijdelijkheid vond hij even belangrijk als de schoonheid die voor het eindigen van het kunstwerk aanwezig was. Bijvoorbeeld het verzuren van melk in witte steen is even belangrijk als de aanvankelijke schoonheid van beide kleuren die erg veel op elkaar lijken voor de verzuring. De werken blijven maar tijdelijk aanwezig, en bestaan daarna niet meer. De materialen worden verzameld en hergebruik, zodat het werk blijft bestaan in termen van vernieuwing.

Kapoor: Zocht naar eenheid in tegenstrijdigheid, een bekend gegeven in Indiase kunst en religie. Zijn werken roepen door vervreemding (van vorm) vragen op als: waar ben ik? En: wie ben ik?

Op welke wijze hedendaagse Japanse kunst en vormgeving uitdrukkingen zijn van globalisering en nationale identiteit.

De snelle ontwikkeling van Japan is te wijden aan het omarmen van de populaire westerse cultuur, waartegen Japan zich eerst juist had verzet. New Pop geeft kritiek op huidige systeem en het gebrek aan maatschappoelijke relevantie in kunst. Het is ook een ironische verwijzing naar het verschil tussen de officiële cultuur en de inmiddels veel invloedrijkere popcultuur. Maakten werken die afstand namen van hun opleiding aan kunstacademies. Gebruikten traditionele japanse technieken voor voorstellingen ontleend aan populaire cultuur. Murakami gebruikt ook platte, lineaire composities, die doen denken aan japanse composities, maar ook aan de beeldtaal van de computer. Schreef bovendien een manifest over de ontwikkeling van de japanse kunst vanuit de vroegere japanse kunst (bv. houtdrukkunst) onder invloed van de Amerikaanse cultuur. Manga combineert Amerikaanse en Japanse invloeden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.