Hoofdstuk 2: de gouden eeuw

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1677 woorden
  • 4 januari 2013
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
22 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Specialisatie was een belangrijk kenmerk van de Hollandse schilderkunst in de

Gouden Eeuw.

De kerk was in de Nederlanden vrijwel geheel weggevallen als opdrachtgever. Schilderijen werden voortaan gekocht door rijke burgers als verfraaiing van het eigen huis en de officiële opdrachten kwamen van de kant van overheidsinstellingen of verenigingen. De nieuwe elite kocht schilderijen op de vrije markt, maar gaf ook opdrachten aan kunstenaars. Zo kwamen bij de nieuwe groep klanten ook nieuwe onderwerpen die kwamen vooral uit de directe omgeving.

Kunst voor de markt

Doordat de woningen van de nieuwe klanten kleiner waren dan paleizen of kerken, pasten de kunstenaars het formaat van de werken aan, schilderijen werden dus een stuk kleiner. Velen gingen zich concentreren op 1 genre en probeerden daarin uit te blinken om de concurrentie voor te blijven en de verkoop te laten stijgen (specialisatie), Hierdoor wist een aantal schilders het niveau van de schilderkunst tot grote hoogte te sturen. De meeste bestellingen waren voor (groeps)portretten. Bij instellingen en vergaderruimtes, namen de schilderijen

een vaste plaats in.

De Hollandse burgers lieten zich portretten in een tijd dat dergelijke opdrachten

in de rest van Europa waren voorbehouden aan hof en adel.

In de onafhankelijke calvinistische Nederlanden willen de burgers beoordeeld worden op hun verdienste, en op de actieve rol die zij speelden in de samenleving. Zo wilden ze geportretteerd worden als hardwerkende, waardevolle burgers, of als leden van een gevestigde sociale kring of liefdadigheidsinstelling. De portretten moesten waardigheid en protestantse eenvoud uitstralen. Ze vertelden vaak iets over het beroep en de sociale status van de afgebeelde personen. Kleding, gebaren en attributen waren een afspiegeling van hun rijkdom, beroep of levensopvattingen. Ook portretten maakte iedere schilder op zijn eigen manier.

Italië als voorbeeld

Aan het begin van de 17e eeuw gingen jonge schilders naar Italië om daar kennis op te doen door een opleiding te volgen. Was je een historieschilder dan was dat een noodzaak. De jonge schilders die naar Italië trokken maakten kennis met de nieuwe manier van schilderen, van o.a. Caravaggio.

Caravaggio (1571-1610).

Hij was een radicaal schilder die koos voor een realistisch ogende stijl waarbij hij er niet voor terugdeinsde om oude rimpelige mensen te laten contrasteren met mollige jonge gezichten. Caravaggio schilderde klassiek en Bijbelse taferelen waarbij hij uitblonk in het gebruik van theatrale

licht-donkereffecten (Clair obscur).

Dit combineerde hij met ingenieuze composities, waardoor zijn schilderijen bol

staan van de dramatische spanning.

Nederlandse schilders namen dit Clair-obscur van de Italiaanse schilders over. Vaak gebruikten de Italianen dit om bijvoorbeeld een religieus thema letterlijk in het licht te plaatsen. Een van de grootste meesters van Clair obscur in Nederland is Rembrandt van Rijn (1606-1669), terwijl hij juist nooit naar

Italië wilde.

Vanaf 1620 reisden jonge schilders naar Italië, de zogenaamde italianisanten,

die graag het Italiaanse landschap met hier en daar een ruïne wilden weergeven.

Italië was dus een belangrijk land voor jonge kunstenaars.

Caravaggisten in Utrecht

In de middeleeuwen was Utrecht het religieuze centrum van Nederland, maar na de reformatie verdween de bisschoppelijke macht er. Het katholicisme bleef er wel een grote rol spelen. Verschillende Utrechtse kunstenaars verbleven langdurig in Rome en maakten er kennis met het werk van Caravaggisten zoals Henrick te Brugghen. Daardoor veranderde Utrecht in een artistiek centrum van belang en beïnvloedden weer andere Hollandse schilders zoals Frans Hals en Rembrandt.

Portretkunst van Frans Hals

Doordat schilderijen in grote aantallen werden geproduceerd, was het betaalbaar voor de burgers. Kunst was tot een luxeproduct geworden wat de middenstand zich ook kon veroorloven. Mensen met wat meer geld, wouden duurdere schilderijen van bekende schilders, daarentegen waren mensen die niet zo veel geld hadden tevreden met een klein schilderij. Er was dus een grote vraag op de kunstmarkt. Schilders specialiseerden zich

daardoor om bekend te worden, zodat ze meer klanten konden trekken. 

Burgers lieten zich graag met trots portretteren en overheidsinstanties kozen vaak voor de duurdere groepsportretten als teken  (‘’met ons valt niet te spotten’’)  aan de wand.

Frans Hals (1583-1666)

Als kind emigreerde hij met zijn ouders van Vlaanderen naar Haarlem.

Daar werd hij lid van het Sint-Lucasgilde. Hij was een specialist op het gebied van portretten. Hij schilderde vooral groepsportretten (opdrachten van regenten en schutterij). De schutters (waaronder hijzelf) kwamen voornamelijk uit de middenlaag van de bevolking en waren verantwoordelijk voor het handhaven van de orde in de steden. Traden de officieren af, dan trakteerden het stadsbestuur doorgaans op een stevige schuttersmaaltijden. Dat was voor Frans hals een uitgelezen mogelijkheid om het gezelschap levendig te portretteren. In plaats van een saaie rij van koppen weergeeft hij de personen zo dat het overkomt alsof je er zelf bij bent.

Hij kiest voor de vertrouwde tafelopstelling, maar het is feitelijk een verzameling van levendige, individuele portretten, personen die alle kanten op gebaren en zorgen voor een gezellige sfeer aan tafel. Elk persoon is een individu geworden. Schilderijen leken bij hem tot leven te komen. Ieder persoon had een karakter. Hij richtte zich dan ook wel op de sociale klasse en vond daar inspiratie door het neerzetten van karakteristieke figuren. Met zijn losse penseelvoering en bruisende manier van weergeven beantwoordde hij geheel aan de burgersmaak, maar kreeg van het stadhouderlijk hof daarentegen toch maar weinig

opdrachten.

Zijn manier van werken:

Mensen dachten altijd dat hij snel werkte, maar dat is niet zo. Hij liet de lagen goed drogen en schilderde dan met fijne nuances verschillende lagen over elkaar heen. Als laatste legde hij lichte toetsen aan om het doen een bezielende schittering te geven. Hij gebruikte ook vooral verfstreken.

Kunst ter lering en vermaak

Moraal van de 17e eeuw: ‘’ter leringhe ende vermaeck’’ (ter lering

en vermaak).

Kunst moest het volk opvoeden, een spiegel voorhouden, onderwijzen en vermaken. Het grappige zat meestal in het ‘’belachelijke’’, iets wat afkeurenswaardig was dat het om te lachen was. Dat zien we vooral terug in schilderijen, toneelstukken en gedichten. Schilderijen waren vaak verhalend; ze werden gezien als beeldende gedichten. In de schilder- en toneelkunst van de 17e

eeuw gold een dubbel moraal.

Door op schilderijen halfnaakte straatprostituees of dronken, lallende bedelaars af te beelden wilden schilders laten zien dat zulk gedrag verwerpelijk was, maar ondertussen hadden ze het erg mooi geschilderd. Het publiek werd geacht de borsten van de ondeugende vrouwen af te keuren, maar ze

keken er met plezier naar.

Vermaak werd tenslotte gezien als een medicijn. Bovendien kon kennis gemakkelijker worden opgepikt wanneer het van iets aangenaams vergezeld ging. Verhalen over het boerenleven, hoerenloperij, bedrog en het straatleven zetten mensen aan tot een beschaving. Ze hielden mensen een lachspiegel voor om hem zijn menselijke gebreken in te zien.

Voorbeeld: Trijntje

Cornelis (1653) – Constantijn Huygens

Een Zaanse schippersvrouw wordt in dit verhaal in het vreemde Antwerpen onder valse voorwendselen meegelokt naar een bordeel; ze wordt dronken gevoerd,

bestolen van haar geld en eindigt buiten bewustzijn op een mestbaal.

Moraal: gij zult niet zwichten voor mooie beloftes.

Vaak werden er ook teksten

onder de kunstwerken gezet, zodat mensen er nog meer bij na gingen denken.

Schunnige schilderijen wijzen Hollanders de les

Veel verhalen/schilderijen hadden een sterke symbolische betekenis.

Vulgariteit was in deze tijd erg normaal, overal werd nl. wat achter gedacht.

Emblemata

Emblemata zijn plaatjes die voorzien zijn van een spreuk en een korte verklarende tekst en hadden meestal een moraliserende bedoeling. In het algemeen konden de voorstelling, spreuk en tekst alleen in onderlinge samenhang begrepen worden. Emblema werd uitgegeven in embleembundels en hebben van de 16e t/m de 18e eeuw in cultuurhistorisch opzicht een belangrijk rol

gespeeld (Voorbeeld: Roemer Visscher, Jacob Cats).

De thema’s van emblemata zijn vaak; uit de bijbel, geschriften van klassieke schrijvers, spreekwoorden en middeleeuwse teksten. Veel kunstwerken uit de 17e eeuw kunnen alleen goed begrepen worden als je op de hoogte bent van de betekenis van emblemata.

Een huishouden van Jan Steen

In de 17e eeuw herkenden de mensen vaak de symbolen en verborgen boodschappen in de schilderijen gelijk.

Het bekende huishouden van Jan Steen laat een verzameling van figuren en dieren in een ruimte zien, waar alles chaotisch lijkt, maar eigenlijk zitten er boodschappen in over wat wel deugd en niet deugd van de mens.

Het genrestuk

Genrestukken waren in de 17e eeuw ook erg populair. Ze vertellen over gebeurtenissen in het dagelijks leven. De voorstelling kon zich afspelen op verschillende plekken; huiselijke kring, bij de dokter, op de markt, maar ook in de herberg of bordeel. Het zijn moralistische boodschappen, levenslessen verpakt in allegorieën. De boodschappen leren ons de deugden en ondeugden van het leven. Hoe goed de burger het ook had in de gouden eeuw, er bleef steeds op de achtergrond de gedachte dat alles eindig is. Daarin speelde de protestantse kerk en het calvinisme een grote rol. Voorbeelden van genrestukken: huiselijke taferelen, feestvierende boeren, vrolijke gezelschappen en kinderen die kattenkwaad uithalen.

Kunstenaar genrestukken: Jan Steen (1625-1679). Voorbeeld: In weelde siet toe, 1663, betekend: Pas op, de tijden kunnen veranderen en er kan een einde aan het luxeleventje komen. Oorzaak van de chaos in dit huishouden: de moeder van het gezin zit te slapen en heeft dus niets in de gaten. Daar profiteert de rest van; een jongetje neemt een stevige trek aan de pijp, een ander kind pakt snoepgoed uit de kast en de baby heeft een peperdure halsketting gepakt, een bord pap op de grond gegooid en een kostbaar document gekreukt, vrouw houdt glas wijn ter hoogte van het kruis van haar vrijer en er wordt muziek gespeeld. Zie afbeelding blz. 19. De 2 personen die voor de kachel staan proberen er nog verbetering in te brengen, maar dat is verloren zaak. Varken, sleutel, mand aan het plafond (teken van armoede), hond eten resten van de tafel. Boodschap: ouders moeten er zorgt voor dragen dat hun kroost goed terecht komt en dienen daarom het goede voorbeeld te geven. Ook zijn er verwijzingen naar het gezegde; ‘’ De gelegenheid maakt de dief’’.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.