Hoofdstuk 3, 4 en 5: Griekse Kunst

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4062 woorden
  • 6 juli 2007
  • 30 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
30 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
H3: Griekse kunst

1. De Griekse beeldhouwkunst: streven naar perfectie

1.1 Inleiding: de Griekse beeldhouwer Pygmalion
Pygmalion leefde op Cyprus. Hij had een afkeer van vrouwen die zich overgaven aan overspel. Hij maakt een beeld van een meisje dat zo perfect was dat hij verliefd werd op het beeld. Tijdens het feest van Venus, de godin van de liefde, smeekte hij de godin dat hij een vrouw mocht krijgen gelijk aan het beeld. Zij vervulde zijn wens.
- De Archaïsche periode 650-490 v Chr. Zo genoemd omdat ze de vroegste periode is (archaios betekend oud in het Grieks).
- De klassieke periode 490-323 v Chr. Zo genoemd omdat de beeldhouwkunst toen op zijn hoogst was.
- De Hellenistische periode 323-27 v Chr. De tijd na de dood van Alexander de Grote (323 v Chr) tot aan Augustus, de eerste Romeinse keizer.
1.2 De Archaïsche periode 650-490 v. Chr.
Beelden van staande naakte jongemannen (kouroi) behoren tot de oudste Griekse vrijstaande beeldhouwwerken.
De Egyptenaren maakten al duizenden jaren hun beelden op dezelfde manier. Ze tekenden de omtrekken van het beeld op de vier zijden van een blok marmer en hakten dat uit.
Kouroi; schoonheid door symmetrie
De Grieken namen de techniek en pose over, maar voegden daar schoonheid aan toe. Ze gebruikten symmetrie en herhaalden gestyleerde vormen. De kouroi van 600 v Chr hebben dezelfde kenmerken: naakte rechtopstaand mannelijk figuur; recht voor zich uitkijkend; ene been iets voor de andere; gewicht berust op beide voeten; armen hangen langs het lichaam; vuisten gebald; de krullende haren zijn weergegeven als ronde kralen; een expressieloze glimlach (archaïsche glimlach).
Kouroi in ontwikkeling
Het beeld werd steeds realistischer. 530 v. Chr. Ronde natuurlijke vormen. De uitdrukking van het gezicht, de haren en de pose is nog steeds stijf en hetzelfde.
Beeldhouwer Kritios vond een oplossing hiervoor, in 480 v Chr. (Klassieke periode).
1.3 De klassieke periode (490-323 v Chr.)
De problemen van de kouros waren de uitdrukking, de haren en zijn stijve pose. De haren werden kortgeknipt, het gezicht kreeg meer expressie en de pose natuurlijker; hoofd iets gedraaid en het volle gewicht rust op het linkerbeen. Linkerheup stond zo wat hoger dan de rechter en is er een natuurlijker houding bereikt.
Beweging in brons
Het in marmer weergeven van personen in beweging was moeilijk en riskant. Er kon van alles misgaan tijdens het uithakken van het marmer. Het maken van bronzen beelden van mensen in beweging bood een betere gelegenheid tot experimenteren.
Cice perdu (verdwenen was): Model van klei – om het klei een model van was – was hard – laag van klein omheen – hard gebakken – was smolt – de ruimte waar de was zat werd opgevuld met brons – de buitenste kleilaag eraf gehaald.
Bronzen beeld de Discuswerper (450 v. Chr) van de Griekse beeldhouwer Myron.
Veel bronzen beelden zijn verloren gegaan omdat men de beelden omsmolt voor het brons.
Spanning tussen beweging en rust
Natuurlijke lichaamshouding; het gewicht rust op één been, zodat het bekken licht kantelt. Heup en schouders vormen een tegengestelde (contra) lijn. Linkerbeen en rechterarm zijn gespannen, rechterarm en linkerbeen zijn ontspannen. > contraposto noem je deze houding. Er is een balans tussen spanning en ontspanning. Het is de grote vondst van de klassieke periode, omdat het een levendige indruk geeft van de figuren gemaakt van dood materiaal.
(De speerdrager Doryphorus van de griekse beeldhouwer Polycletus toont contraposto + s bocht).
Identiteit en idealisering
De beelden uit de klassieke periode tonen een (serene) expressie. De beelden krijgen een eigen identiteit. Door de kunstenaar wordt nog wel steeds een ideaalbeeld weergegeven: ondanks de natuurlijke uitstaling van de beelden zijn ze geen natuurgetrouwe, maar geïdealiseerde weergave van de werkelijkheid.
Naakte mannen, geklede vrouwen
Tot de vierde eeuw werden vrouwen altijd gekleed afgebeeld. Pas in de vierde eeuw v Chr. komen naakte beelden van godinnen voor.
De stijlkenmerken van de kourosbeelden uit de archaïsche en klassieke periode zijn ook in de vrouwenbeelden terug te vinden. Je kunt ook uit de manier waarop de plooien in het kleed van de vrouwen werd weergegeven opmaken uit welke periode een beeld stamt. Hoe natuurlijker en speelser de plooien vallen, hoe jonger het beeld is.
De Griekse marmeren beelden waren oorspronkelijk niet kleurloos, maar beschilderd.
1.4 De Hellenistische periode (323-27 v. Chr)
Expressiviteit en realisme spelen een belangrijke rol. De kunstenaar onderzocht hoe hij de expressiviteit en emoties van de mens kon vastleggen. De werkelijkheid werd daarvoor zijn voorbeeld. Zijn beelden waren niet meer van idealisering van de werkelijkheid, maar een natuurgetrouwe, realistische weergave.
Deze ontwikkeling zorgde voor een verschuiving van onderwerpen. In de archaïsche periode werden geïdealiseerde, jonge mannen en vrouwen uitgebeeld. Nu wilde de kunstenaar de werkelijkheid vormgeven en daartoe behoorden ook kinderen en oude mensen. Niet alleen mooie maar ook lelijke mensen, niet alleen goden en godinnen maar ook laag bij de grondse mensen zoals dronken en gewonde mensen. Ook was de kunstenaar geïnteresseerd in het weergeven van een groep mensen.
2 De Griekse bouwkunst: in dienst van de goden
De Griekse huizen waren vaak van vergankelijk materiaal gebouwd, en daarom is daar bijna niks meer van over. Van openbare gebouwen, zoals zuilengalerijen en schathuizen, zijn op de agora (marktplein) te Athene nog fundamenten zichtbaar.
2.1 Functie van de tempel
De tempel was een plaats voor de godenbeelden. Goden waren heel belangrijk voor de Grieken. In de tempel zelf mochten maar weinig mensen komen. De religieuze bijeenkomsten werden voor de tempel gehouden, in de open lucht. Daar stond ook het altaar, waarop offerdieren geslacht werden.
2.2 Vorm en stijl
De vroegste tempels werden van hout gebouwd, en daar is niets van bewaard gebleven. Die overgebleven tempels zijn van steen of marmer.
De eenvoudigste vorm van een tempel bestond uit een ruimte voor het godenbeeld (cella) en een portaal daarvoor. De cella stond op een verhoging die via traptreden van alle kanten bereikbaar was. Ook aan de achterkant van de tempel kon een portaal toegevoegd worden, maar dan zonder toegang tot de cella. Rondom werden meestal weer een galerij van zuilen (peristylium) geplaatst. De zuilengalerij werd aan de bovenkant afgesloten met een architraaf. (deze manier van bouwen waar de ruimte horizontaal werd afgesloten noemen we de architraafbouw).
Drie soorten stijlen: (goed zichtbaar in de zuilen en het fries)
- De Dorische orde (vanaf 600 v. Chr) met kussen
- De Ionische orde (vanaf 570 v. Chr) met voluten
- De Corintische orde (vanaf 420 v. Chr) met bladeren
Boven de zuilen zit de architraaf. Daarboven het fries, en een driehoek bovenop is de tympanon.
Cella – portaal – peristylium – architraaf – fries – tympanon
2.3 De Acropolis: de grootheid van Athene
De acropolis is gebouwd in de vijfde eeuw voor Chr door de staatsman Pericles. Na de Griekse overwinning op de Perzen werd Athene het culturele centrum van Griekenland. Rond 450 voor Chr ontwikkelde Pericles een wederopbouwprogramma voor de tempels op de Acropolis, die in de oorlog door de Perzen verwoest waren. Binnen 50 jaar verrezen het Parthenon, de Propylaeen (entrée), het kleine Nike-tempeltje en het Erechtheion.
De tempels op de Acropolis moesten niet alleen een ‘woonhuis’ voor de goden(beelden) zijn, maar hun decoraties moesten ook herinneren aan de Griekse overwinning op de Perzen en de grootheid van Athene uitstalen.
Nike-tempeltje (427-424 v Chr) en Propylaeën (437-432)
Nike-tempeltje is gewijd aan Athene-Nike (Athene als godin van de overwinning) staat vooruitgeschoven rechts van Propylaeën (de voorpoorten, eigenlijke entree). Nike-tempeltje is eenvoudig met een cella, een voor- en achterportaal met vier elegante Ionische zuilen. De strijd tussen de Grieken en de Perzen is afgebeeld op het fries.
Het Parthenon (447-431 v Chr)
Het Parthenon is een tempel gebouwd voor de godin Athene-Parthenos (de maagdelijke Athene). De tempel is gebouwd in Dorische orde en bestaat uit een cella, een voorportaal en een achterkamer met achterportaal. Zes zuilen aan het voor- en achterportaal, daaromheen nog een zuilengalerij.
Het Parthenon is beroemd om zijn decoraties.
Een fries met metopen en een doorlopend fries.
Het fries van de zuilengalerij is onderverdeeld in triglyphen en metopen. Elk van de 92 metopen is
1.3 x 1.3 m. Scènes van de strijd tussen de Grieken en de Perzen zijn hierop afgebeeld. Zoals Metoop 1 van het fries van het Parthenon, stelt de strijd tussen Lapithen en Centauren voor. De Lapithen (de beschaafde mensen) symboliseren de Grieken, en Centauren (monsters, deels man, deels paard) staan model voor de onbehouwen en onbeschaafde Perzen. De beelden waren gebeeldhouwd in hoog reliëf, de beelden komen als het ware los van de achtergrond.
De beeldhouwers waren heel kundig met de metopen. Vergeleken met die van de tempel van Zeus (460 v Chr). Daar staan de figuren stijf binnen hun vierkant.
Aan de binnenkant van de zuilengalerij is geen Dorisch fries maar één doorlopend fries (160 m), kenmerk van de Ionische orde. Hierop staat een processie afgebeeld, de jaarlijkse processie voor de godin Athene
De tympana
Op het oost-pediment was de geboorte van de godin Athene afgebeeld. Op het west-pediment was weergeven de wedstrijd tussen de goden Athene en Poseidon om de macht over de stad Athene.
Het Erechtheion (420 v Chr)
Deze tempel bevatte verschillende ruimtes, waarvan er één gewijd was aan de god Poseidon en een aan de godin Athene. Spectaculair zijn de zes kariatiden, zuilen in de vorm van vrouwen.
3. De Griekse schilderkunst
3.1 De schilderkunst van de zevende tot de vierde eeuw.
Beschilderd hout en muren zijn niet bewaard gebleven, wel beschilderde vazen.
3.2 De schilderkunst op vazen
Functies van vazen
Vazen werden decoratief gebruikt, maar hadden ook een praktische functie om bijvoorbeeld vloeistoffen en levensmiddelen op te slaan. De vorm en grootte hadden met de functie te maken. Grote vazen werden gebruikt om voorraden wijn, water, olijfolie of droge etenswaren (olijven) te bewaren. Deze werden tot hun hals in de grond gegraven en waren niet versierd.
In sierlijke kleine vaasjes werden kostbare producten bewaard, zoals parfum en heerlijke oliën. Doden kregen vaak een klein flesje olijfolie mee in hun graf.
Vazen werden ook gebruikt om vloeistoffen te mengen met elkaar (water en wijn).
Afbeeldingen op vazen
Van die -|_|- vormen zijn meanders.
De vaasschilderingen uit de zevende en zesde eeuw laten zien dat de schilder, net zoals de beeldhouwer uit die tijd, nog moeite heeft met een realistische weergave.
Tot 530 v Chr waren er zwartfigurige afbeeldingen.
530 v Chr worden roodfigurige afbeeldingen populair.
Zwartfigurig:
Figuren werden met zwartbakkende kleiverf als silhouetten aangebracht op de achtergrond (de achtergrond werd tijdens het bakken rood). De details en omtrekken werden ingekrast.
Roodfigurig (530 v Chr):
Zwartbakkende klei werd op de achtergrond mee bedekt, de figuren werden niet bedekt en werden rood bij het bakken. De lijnen binnen de rode figuren konden met een penseel met zwartbakkende klei aangebracht en hoefden niet meer ingekerfd te worden.
Het niveau van de vaasschilderingen ging omhoog. Ook gingen ze zich bezig houden met perspectief.
Rond 500 v Chr. Beheerste men de techniek van verkorting en perspectief en was men in staat emoties uit te drukken.
3.3 Een schilders-anekdote
Zeuxis en Parrhasius. Wie het beste schilderij had. Jongen met duif, of het gordijn !
H4 : Romeinse kunst

1 Romeinse bouwkunst: voor burger en imperium

1.1 Inleiding: Romeinen en Grieken
De Grieken waren superieur aan de Romeinen in kunst en wetenschap. De Romeinen waren overwinnaars, heersers, bestuurders van een zeer groot rijk. Dat zien we ook terug in kunst en architectuur.
1.2 De allure van de Romeinse bouwkunst
Romeinen waren veel meer bezig met het verwerven en uitoefenen van macht dan de Grieken. Dat zie je ook in hun architectuur. Zij waren geïnteresseerd in een praktische bouwkunst: aanleggen van wegen, aquaducten, openbare badgebouwen (thermen) en gebouwen waar handel werd gedreven en recht werd gesproken (basilica’s). Deze gebouwen hadden vaak enorme afmetingen. Ze moesten ook de grootheid van het Romeinse imperium uitstralen. Daarnaast richten de Romeinen ook veel gebouwen op die herinnerden aan hun militaire successen en hun macht, zoals triomfbogen en gedenkzuilen. Wat betreft de tempel- en theaterbouw grepen ze terug op de Grieken.
1.3 Griekse invloed: tempel en theater
Rond 700 v Chr werd de zuidpunt van Italië en de streek ten zuiden van Rome door Grieken bewoond. Van de Grieken hebben de Romeinen de tempelvorm (met enkele afwijkingen) overgenomen. Romeinse tempel Nimes. Typisch Romeins zijn tempeltjes met een ronde vorm.
Ook de vorm van de theater werd overgenomen. Alleen hadden de Grieken veel meer ruimte voor het publiek.
Het materiaal dat ze gebruikten was vaak bepalend voor de vormen die ze toepasten.
1.4 Romeinse materialen
De Romeinen gebruikten niet alleen natuursteen, maar ook baksteen en beton. Ze maakten een bekisting van hout of baksteen, stortten de ruimte daartussen vol met kapotte stenen of met puin en goten daaroverheen beton. Zodra de massa hard was geworden, bouwden ze daarop weer een nieuwe bekisting.
Het werken met beton bood hun de mogelijkheden zeer hoge gebouwen te maken met een zeer groot oppervlak. Gewelven of koepels van beton kunnen namelijk veel grotere ruimtes overbruggen dan daken die gestut moeten worden.
1.5 Romeinse vormen: bogen, gewelven en koepels
Bogen
De boog wordt gevormd door wigvormige stenen. Door de zwaartekracht worden de wigvormige stenen naar beneden getrokken, waarbij ze steeds meer klem komen te zitten. Met een sluitsteen boven in het midden wordt de boog gesloten. Bogen moeten van opzij altijd gestut worden, bijvoorbeeld door een andere boog of door een steunbeer (dikke muur), doordat de druk niet alleen naar beneden gericht is maar ook zijwaarts. Hierdoor hoeven bogen niet ondersteund te worden bij bijvoorbeeld extra zuilen, zoals bij de architraafbouw. Ze kunnen daardoor een bredere ruimte overspannen dan horizontale afsluitingen. (Aquaduct Le Pont du Gard)
Het Colosseum: gewelfbouw en bogen
Als je meer bogen achter elkaar plaatst, ontstaat er een gewelf (tongewelf). De muren eronder moeten dik zijn om de druk op te vangen. Kruisgewelf, om de druk te verdelen. De verschillende vormen van gewelfbouw vinden we in het Colosseum, de blikvanger van Rome en is een amfitheater.
De bogen van de onderste drie lagen van het Colosseum zijn versierd met halfzuilen, zuilen die half in de muur zitten, van steeds een andere Griekse orde. Onderste laag zijn Dorische zuilen, Ionische zuilen in de middelste rij en Corinthische zuilen tussen de bogen van de derde laag. Het is een typisch Romeins gebouw met Griekse elementen.
Basilica: voorbeeld voor christelijke kerken
Een gebouw waarin we soms ook kruisgewelven aantreffen. Een overdekte multifunctionele ruimte waar recht werd gesproken, markt gehouden en geldzaken geregeld. Na het Pantheon in de basilica te Trier het grootste Romeinse gebouw dat nog overeind staat. De vorm van de basilica met een middenschip, een ronde uitbouw (apsis) en twee zijbreuken, vormde het grondpatroon voor veel christelijke kerken die later gebouwd werden.
Het Pantheon: een grandioze koepel
Een bijzondere variant van gewelfbouw is de koepel. Pantheon te Rome is 1 van de grootste ter wereld. Het Pantheon was oorspronkelijk een tempel voor alle goden. Vanaf 600 is het in gebruik als een christelijke kerk. De lichamen van de Italiaanse koningen en van de Italiaanse schilder Rafael zijn hier geborgen.
Aan de voorkant van het Pantheon staat een Grieks tempelportaal met zuilen. Daarachter bevindt zich een enorme ronde ruimte, bekroond door een betonnen koepel, oorspronkelijk met brons bekleed. De koepel heeft een diameter van 43 meter, en ook zo hoog, de ronde opening (oculus) waardoor licht naar binnen komt is 9 meter diameter. De binnenkant van de koepel bestaat uit cassetten.
Triomfboog en triomfzuil
Hebben te maken met het karakter en de taak van het Romeinse volk. Beide werden opgericht als herinnering aan de overwinning op vijandige buitenlandse volkeren. Als bijzondere eer mocht de veldheer met zijn leger dan een triomftocht houden. Veldheer en leger trokken in processie voort, krijgsgevangen liepen mee, bij voorkeur de gevangen genomen vorst. Soldaten droegen de buit en geschilderde tafelen van het veroverde land.
Door een – oorspronkelijk houten – boog, die voor die gelegenheid werd opgericht, ging het dan over het Forum Romanum, het centrum van het openbare leven te Rome, naar het Capitool, de heuvel die daar bovenuit stijgt. Daar bracht de veldheer een offer aan de goden. Later werden triomfbogen van steen opgericht als blijvende herinnering. (vb. Arc de Triomphe te Parijs). In 113 is een zuil opgericht ter herinnering aan de onderwerping van de Daciërs (de inwoners van het huidige Roemenië) door keizer Trajanus. De zuil is 35.25 cm? hoog. In de basis is een gouden urn as opgeborgen van Trajanus en zijn vrouw. Boven op de top stond vroeger een standbeeld van Trajanus, in 1500 vervangen door een beeld van de apostel Petrus. 2500 figuren is het reliëf die de expeditie van Trajanus tegen de Daciërs laten zien. Een stipverhaal in steen dus.
2. De Romeinse beeldhouwkunst
Na de Romeinse verovering van Griekenland in 168 v. Chr. Werden Griekse beelden naar Rome getransporteerd en nagemaakt. De Romeinen hebben zo de Griekse beeldhouwkunst bewaard. Kenmerken van de Romeinse kunst vooral in portretten en reliëfs.
2.1 Portretten
Realisme
De Grieken maakten portretten van beroemde mannen of vrouwen waarbij ze de werkelijkheid idealiseerden. Romeinse portretten werden gemaakt van iedereen die dat kon betalen of een bepaalde functie of macht bezat. De opdrachtgevers wouden dat de portretten leken.
Het realisme in de Romeinse portretkunst gaat in feite terug op de dodencultus (verzorging en verering van de doden). De Etrusken die van 700-500 in het land ten noorden van Rome machtig waren, bewaarden vaak de as van de gestorvene in sacrofagen (doodskisten). De dode werd liggend op de sacrofaag afgebeeld. Voor het lichaam vd gestorvene maakte men gebruik van standaardmallen(vormen). Het hoofd was een sprekende gelijkenis met het hoofd vd gestorvene. Romeinen maakten ook dodenmaskers van was van hun gestorven voorouders. Deze werden gebruikt bij begrafenissen en werden thuis bewaard en namen nog deel aan het officiële leven.
Geïdealiseerd realisme
Portretten waarin geïdealiseerde schoonheid en persoonlijke kenmerken gecombineerd waren. Dat waren vaak portretten van belangrijke personages en keizers. Waardigheid en herkenbaar zijn, zoals het portret van Augustus. De houding en lichaam werden bijvoorbeeld ‘gekopieerd’ van iemand anders, zodat de uitstraling een bepaalde indruk opwerkte. Het hoofd was dan wel realistisch.
Keizers lieten zich vaak bewust realistischer afbeelden, en met bijvoorbeeld uitstraling van kracht.
2.2 Reliëfs
De wens van de Romeinen op realistisch afgebeeld te worden, zien we ook terug in reliëfs. Op de reliëfs van de Grieken werden meestal mythen afgebeeld, die van de Romeinen vaak een specifieke historische gebeurtenis. Voorbeeld Ara pacis, offeroptocht (te vergelijken met het Parthenon-fries, daar zijn niet herkenbare jongens en meisjes aan het offeren) waar de priesters met hun offerbijl en Augustus met zijn familie zijn afgebeeld.
De Griekse invloed is onmiskenbaar aanwezig in de Romeinse beeldhouwkunst en architectuur, maar de Romeinen zijn erin geslaagd het een eigen karakter te geven, in overeenstemming met hun praktische aard en de taak die ze te vervullen hadden.
3. De Romeinse schilderkunst
3.1 De uitbarsting van de Vesuvius
24 augustus 1774 barstte de Vesuvius uit. De Romeinse schrijver Plinius zag dat, bij Napels.
3.2 Romeinse schilderkunst op fresco’s
Pompeii, Herculaneum, Boscoreale en Stabiae waren door de uitbarsting verdwenen. Pas in de 18e eeuw zouden deze steden herontdekt worden. De Duitse geleerde Joachim Winckelmann speelde bij opgravingen een belangrijke rol. De steden en mensen waren door de uitbarsting als het ware geconserveerd. Toen alles was weggegraven stond met oog in oog met de Romeinse cultuur van 17 eeuwen geleden. Deze opgravingen vormen een grote bron van kennis over Romeinse huizen en stedenbouw.
De huizen van de rijken waren versierd met de mooiste fresco’s (wandschilderingen die rechtstreeks op de natte kalk werden aangebracht). De kamers hadden geen ramen. Doorkijkjes werden geschilderd. Deze illusie van marmeren zuilen, openstaande venster waardoorheen een landschap of tuin ‘zichtbaar’ werd, en geschilderde zuilengalerijen was typisch Romeins. In de grote muurvlakken werden ook wel mythologische voorstellingen geschilderd, al dan niet naar Grieks voorbeeld. Andere muurdecoraties waren: guirlandes en grottesken; sierlijke, ragfijn geschilderde zuiltjes, bloemmotieven, maskers en dieren- en mensenfiguurtjes, die speels met elkaar verbonden werden. Deze decoratievormen werden grottesken genoemd, omdat ze in 1500 in onderaardse ruimtes, grotte werden gevonden. Zo hebben we aan een natuurramp onze kennis van de Romeinse schilderkunst te danken.
H5: De Receptie van de klassieken

1. Wat is receptie?

1.1 Inleiding: opschudding op een advertentie
De cocacolaflesjes als zuilen van het Panthenon, zorgde voor opschudding en aandacht.

1.2 Receptie: omgaan met de culturele erfenis van de klassieke Oudheid
De eenvoudigste manier van receptie is het lezen van een klassieke tekst. Tijdens het lezen reageer je op de tekst, het geeft je een bepaald gevoel en beeld van de Oudheid dat alleen voor jou geldt. Dat is jouw persoonlijke reactie op, jou persoonlijke receptie van de tekst.

1.3 Creatieve receptie
Als iemand zijn reactie op die klassieke tekst ‘omzet’ of verwerkt tot een product of een nieuw gedicht, tot een tekening of dans, dan spreken we van creatieve receptie. Een vertaling kan ook eventueel een creatieve receptie zijn, als de vertaler zijn eigen stempel erop drukt. Als een eigen visie wordt uitgedragen.
Onder receptie verstaan we dus alle manieren waarop men in later tijd met het klassieke culturele erfgoed is omgegaan. Daarbij gaat het niet alleen om de literatuur, maar ook om de architectuur en beeldende kunst en het gedachtegoed van de Grieken en Romeinen. We spreken van creatieve receptie als de receptie geleid heeft tot een nieuw kunstwerk. Elke tijd is op zijn eigen manier met de klassieken omgegaan.

2 Receptie in de schilderkunst: het Parisoordeel

2.1 Inleiding: het Parisoordeel en vrouwelijk naakt
Hera, Athene, Aphrodite, Hermis en Paris. (Juno, Minerva en Venus).
De schilders beelden graag vrouwelijk naakt af.

2.2 Renaissance (1400-1525)
1400 de Renaissance; wedergeboorte van de oudheid. Tot 1400 had de kerk het leven en denken van de mens gedomineerd. Ook de kunst stond in het teken van het geloof. De boodschap was belangrijker dan een realistische weergave. Onderlinge verhoudingen werden verwaarloosd. De wetten van perspectief kenden de schilders niet in de Middeleeuwen.
In de Renaissance nam de invloed van de kerk af. De mens zelf kwam centraal te staan. Ontdekkingsreizen en wetenschap. De Renaissance begon in Italië. In navolging van de klassieke kunstenaars waren de Renaissancekunstenaars in staat de werkelijkheid zo natuurlijk en geïdealiseerd weer te geven. De gravure van Raimondi naar een verloren gegaan Parisoordeel van Rafael zou een voorbeeld worden voor vele andere schilderijen.

Marcantonio Raimondi, gravure naar Rafael (het Parisoordeel)
Minverva (rechts, herkenbaar aan helm). Venus (herkenbaar aan cupidootje). Juno (herkenbaar aan pauw). De godin van de overwinning, Nike bekroond Venus met een laurierkrans. Paris. Mercurius. Rechts op de voorgrond zitten drie riviergoden. Rechtsboven zit Jupiter (herkenbaar aan bliksem en adelaar). Diana (herkenbaar aan de maansikkel op haar hoofd). In het midden komt Apollo op de zonnewagen.
Kenmerkend Renaissance: juiste verhoudingen van de lichamen. Ideaalbeeld van een mooi vrouwenlichaam. De figuren passen in het schilderij, geen afsnijding. Verhouding figuren en omgeving is goed. Is er evenwicht, symmetrie en rust. De hele voorstelling is in het juiste perspectief weergegeven.

Lucas Cranach de oude
In de tijd van Rafael 1483-1520 had de Renaissance haar hoogtepunt bereikt in Italië. In andere Europese landen was die bloei pas later. Het Parisoordeel van de Duitse schilder Cranach 1512-1514. De schilder is er niet in geslaagd de naakte vrouwen als schoonheidsideaal van zijn tijd realistisch weer te geven. De verhoudingen kloppen niet. Cranach volgde waarschijnlijk niet het klassieke verhaal maar een Middeleeuwse versie. Uit dit schilderij blijkt dat niet voor iedere kunstenaar het gemakkelijk was de idealen van de Renaissance vorm te geven.

2.3 Maniërisme 1525-1600
In de eerste helft van de zestiende eeuw gingen de schilders minder waarde hechten aan rust en harmonie: het maniërisme deed zijn intrede. De natuur was niet langer hun voorbeeld. Zij wilden hun techniek demonstreren en de kijker verbazen, wat niet zelden tot excessen en overdrijving leidde. Ze schilderden en beeldhouwden langgerekte lichamen in merkwaardige poses en vulden hun schilderijen met mensen dieren en (exotische) dingen. Het perspectief was vaak onverwacht.

Jacob Wttewael
Wat een drukte op het Parisoordeel van 1615! Talloze goden en dieren, maar Paris en Venus zijn blikvangers. Veel kenmerken zijn te vinden van het maniërisme: voorgrond is niet langer vrij, veel zorg voor detail, veel diepte, een ander moment uit het verhaal afgebeeld op hetzelfde schilderij.

2.4 Barok (1600-1720)
In deze periode ging het de schilder juist om het weergeven van het dramatisch hoogtepunt van een verhaal en de reacties van de personen daarop. De schilder wil niet alleen gevoel in zijn schilderijen uitdrukken, maar ook de kijker daarbij betrekken en bij hem emoties opwekken. Licht / donker effecten, diepe volle kleuren en veel beweging. De barokschilder schildert realistisch, naar de natuur. Hij streeft ernaar de werkelijkheid zo echt mogelijk af te beelden (illusionisme). (Peter Paul Rubens)

2.5 Rococo (1720-1760)
Grillige barok. Onderwerpen worden luchtiger, speelser en sensuele liefde. Zoete fantasiewereld vol lichte kleuren. François Boucher.

Neoclassicisme (1750-1825)
Symbolisme (vanaf 1800)
Expressionisme (1905-1930)

REACTIES

S.

S.

ik vind het wel heel erg jammer dat je er geen plaatjes bij hebt. daar was ik nou juist naar opzoek. ik moet ook weten wie de maker is en hoe groot het is en in welk jaartal. en het materiaal wat gebruikt is.

met vriendelijke groet,

Sanne

14 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.