2.3 De Acropolis: de grootheid van Athene
Overal in Athene kun je de Acropolis zien. Het is in de 5de eeuw voor Christus wederopgebouwd door de staatsman Pericles. Hij wilde hiermee laten zien dat de Grieken de Perzen hadden overwonnen. De tempels moesten niet alleen het huis voor de Goden (beelden) zijn maar ook moest het de overwinning op de Perzen uitbeelden. De tempels hadden perfecte verhoudingen en bezaten daardoor een grote harmonie.
Het eerste tempeltje is het Nike-tempeltje, gewijd aan de godin Athene-Nike (godin van de overwinning). Het staat rechts van de Propyleën (de voorpoorten), de entree. Het is een kleine tempel met cella, voor- en achterportaal en 4 Ionische zuilen. Op de fries is in laag reliëf (heel bijzonder voor een Ionische tempel) de strijd tussen de Grieken en de Perzen afgebeeld.
Hierna komt het Parthenon. Deze tempel is gebouwd voor Athene-Partenos (de maagdelijke Athene). Het is een Dorische tempel en heeft een cella, een voor- en achter portaal, 6 zuilen aan de voorkant en 6 aan de achterkomt en hieromheen nog een zuilengalerij. Het Parthenon is bekend om zijn decoraties: meer dan 200 meter reliëf. Elke van de 92 metopen is 1,3 x 1,3 meter. In deze vierkanten is de strijd tussen de Grieken en de Perzen afgebeeld, zoals het gevecht tussen de Lapithen (beschaafde Griekse mensen) en de Centauren (monsters, half mens, half paard, de Perzen). Het werd gebeeldhouwd in hoogreliëf. Aan de binnenkant van de zuilengalerij is een doorlopend fries (kenmerkend aan de Ionische orde!!!) te vinden. Het is 160 meter lang. Er is een processie op afgebeeld. (Lange jaarlijkse stoet voor Athene) Het doorlopend fries en de metopen werden in situ (ter plekke) gemaakt.
Het tympanon werd opgedeeld in 2 delen. Het oost-pediment stelde de geboorte van Athene voor. Op het west-pediment was het gevecht tussen Poseidon en Athene te zien om de stad Athene. Van dit beeldhouwwerk is weinig bewaard gebleven. De hoeken van het tympanon werden opgevuld met zittende, knielende of liggende mensen en voorwerpen.
Tot slot komt het Erechtheion. Deze tempel bevatte 2 ruimtes, een gewijd aan de God Poseidon, een aan de godin Athene. Er zijn 6 kariatiden (zuilen in de vorm van vrouwen). Deze zuilen komen aan zijn naam door een gevecht in het Spartaanse stadje Peloponnesus waar de inwoners partij kozen van de Perzen. De mannen werden vermoord en de vrouwen tot slaaf gemaakt.
Heel de Acropolis verwijst naar een historische werkelijkheid en drukt de grootheid van Athene uit. Zoals Plutarchus ooit heeft gezegd heeft de Acropolis nooit iets van zijn frisheid, kracht en bezieling verloren.
3. De Griekse schilderkunst
3.1 De schilderkunst van de 17de tot de 4de eeuw
De Grieken schilderden op muren en (houten) panelen. Hier is niks van bewaard gebleven. Wel hebben we nog veel beschilderde vazen.
3.2 De schilderkunst op vazen
Vazen werden vroeger gebruikt om vloeistoffen of levensmiddelen in op te slaan. Ze waren er in alle soorten vormen en maten, afhankelijk van de functie. Grote vazen werden tot aan hun hals in de grond gegraven en waren niet versierd, hier zaten wijn, water, olijfolie en etenswaren (olijven) in. In sierlijke kleine vaasjes werden kostbaarheden bewaard. Doden kregen vaak een flesje olijfolie mee in hun graf en de prijs voor een sportprestatie bestond meestal uit een grote vaas gevuld met olie. Ook werden er vazen gebruikt om vloeistoffen te mengen.
De afbeeldingen waren vaak goden of helden of scènes uit de mythologie. Later werden het ook dagelijkse taferelen.
In de 7de en 6de eeuw had men nog veel moeite met de realistische weergave op de vazen. Het lichaam werd vaak schematisch weergegeven. Rond 530 v. Chr. kwam de doorbraak toen roodfigurige afbeeldingen populair werden. Tot dan waren de figuren namelijk met zwart aangegeven en tijdens het bakken kreeg de achtergrond een rode kleur. Omstreeks 530 ging iemand het precies andersom doen, de figuren werden nu rood en de achtergrond zwart. De lijnen in de figuren konden nu met de zwarte kleiverf aangebracht worden en ze hoefden niet meer de kerven. De vaasschilders gingen zich nu meer bezig houden met verkorting en perspectief. Figuren werden geheel en profil afgebeeld. Rond 500 beheerste men deze techniek en was men zelfs in staat emoties uit te drukken. Ook experimenteerden sommigen met dieptewerkingen door de figuren overal te verspreiden.
3.3 Een schildersanekdote
Twee beroemde schilders, Zeuxis en Parrhaius, waren een wedstrijd aangegaan wie het beste kon schilderen. Het schilderij van Zeuxis was zo mooi dat niemand dacht dat Parrhaius het zou kunnen overwinnen, toen hij zei dat Zeuxis het doek mocht weghalen bleek het doek geschilderd te zijn. Het was wel duidelijk wie er had gewonnen.
Hoofdstuk 4
1. Romeinse bouwkunst: voor burger en imperium
1.1 Inleiding: Romeinen en Grieken
De Grieken waren beter dan de Romeinen als het ging om kunst en wetenschap. Maar de Romeinen waren overwinnaars van een zeer groot rijk. Dat zie je ook in hun beeldende kunst en architectuur.
1.2 De allure van de Romeinse bouwkunst
Omdat de Romeinen vooral bezig waren met het uitbreiden van macht interesseerden zij zich vooral in het aanleggen van wegen, aquaducten, thermen en gebouwen waar handel werd gedreven en recht werd gesproken (de basilica’s). Dit waren zeer grote gebouwen die de grootheid van het Romeinse imperium (keizerrijk) moesten uitstralen. De plattegronden van de steden die ze stichtten gingen terug naar de legerplaatsen. Ze bouwden uiteraard ook gebouwen die herinnerden aan successen en hun macht. Wat tempel- en theaterbouw betreft grepen ze terug op de Grieken.
1.3 Griekse invloed: tempel en theater
De Grieken en Romeinen waren al vroeg met elkaar in contact gekomen. Rond 700 v. Chr. gingen er Grieken op de zuidpunt van Italië wonen, hier zijn nog enkele Griekse tempels te vinden. De Romeinen hebben de tempelvorm, met enkele afwijkingen, van de Grieken overgenomen. Ze hebben ook de tempels met een ronde vorm ingevoerd. Ook het theater werd van de Grieken overgenomen, al waren hier meer schillen zichtbaar. Het materiaal wat ze gebruikten was vaak bepalend voor de vormen.
1.4 Romeinse materialen
Ze gebruikten niet alleen natuursteen maar ook baksteen en zelfs beton. Dit laatste ging als volgt in zijn werk: ze maakten een bekisting van hout of baksteen, gooiden daarin allemaal afval en door overheen goten ze kalk, vulkanisch zand en water. Als het hard was geworden bouwden ze daarboven op weer een nieuwe bekisting, enz. Op deze manier konden ze zeer hoge gebouwen met een groot oppervlak maken. Koepels konden namelijk veel makkelijker groot worden gemaakt met beton dan met daken die gestut moesten worden.
1.5 Romeinse vormen: bogen, gewelven en koepels
De Romeinen hebben een grote invloed gehad op architectuur, zij brachten de bogen, gewelven en koepels. De boogconstructie is een belangrijke vinding. De boog wordt gevormd door wigvormige stenen. Door de zwaartekracht worden deze naar beneden getrokken en zo komen ze klem te zitten. Met een sluitsteen boven in het midden wordt de boog gesloten. Aan de zijkant worden ze altijd gestut aan een andere boog of een steunbeer (dikke muur) zodat de druk niet alleen naar beneden gaat maar alleen opzij. De bogen hoeven dan niet ondersteund te worden als in de architraafbouw en ze kunnen een bredere ruimte overspannen. Bogen worden vaak gebruikt bij het bouwen van bruggen. Als je meerdere bogen achter elkaar plaatst ontstaat er een tongewelf. De muren onder dit gewelf moeten erg dik zijn om het gewicht op te vangen. Ze werden van beton gemaakt. Om de druk te verdelen plaatste men ook soms de gewelven kruislings boven elkaar, een kruisgewelf. Dit zie je in het Colosseum. De onderste laag is versierd met Dorische halfzuilen (half in de muur). In de middelste laag staan Ionische zuilen en op de derde rij Corinthische. Dit is later steeds vaker gebruikt bij gebouwen met meerdere verdiepingen. In de bogen stonden vroeger stambeelden. Helemaal bovenop stonden palen waaraan een zijl kon worden bevestigd om de zon tegen te houden. Door de bogen lijkt het gebouw minder kolossaal dan het is. Het is een typisch Romeins gebouw met Griekse elementen.
Ook in basilica’s tref je kruisgewelven aan. Dit is een overdekte multifunctionele ruimte. Na het Pantheon in de basilica in Trier het grootste gebouw dat nog overeind staat. Er was een middenschip, met een ronde uitbouw (apsis) en 2 zijbeuken, dit was het grondpatroon voor veel christelijke kerken die later gebouwd zouden worden.
Een variant van de gewelfbouw is de koepel. De grote koepel in het Pantheon (Rome) maakt het gebouw bekend. Het was oorspronkelijk een tempel voor allerlei Goden maar vanaf 600 is het in gebruik als christelijke kerk. Dit betekende de redding voor het Pantheon. Lichamen van Italiaanse koningen en de Italiaanse schilder Rafael zijn hier geborgen. Aan de voorkant staat een Grieks tempelportaal met zuilen. Daarachter is een enorme ronde ruimte die met een grote betonnen koepel is overdekt. Deze was oorspronkelijk bedekt met brons. Het gebouw is 43 meter hoog en ook de koepel heeft een diameter van 43 meter. Door de opening met een diameter van 9 meter komt voldoende licht naar binnen, dit gat wordt de oculus genoemd. In de loop van de dag wordt zo steeds een ander deel opgelicht. De binnenkant is bedekt met cassetten, die met brons waren verguld.
Twee bekende Romeinse vormen die te maken hadden met het karakter en de ‘taak’ van het Romeinse volk zijn de triomfboog en de triomfzuil. Ze werden opgericht als herinnering aan overwinningen. De veldheer mocht met zijn soldaten een triomftocht maken om de overwinning te vieren. Ze gingen dan door een (houten) boog die hiervoor was opgericht op weg naar het Forum Romanum en daarna naar het Capitool waar de veldheer een offer bracht aan de Goden. Later werden deze bogen van steen en als blijvende herinnering. (Arc de Triomphe) In 113 is er ook een zuil opgericht als herinnering aan de overwinning van Trajanus tegen de Daciërs (inwoners van het huidige Roemenië) De zuil is 35,25 meter hoog. In de basis is in een gouden urn de as opgeborgen van Trajanus en zijn vrouw. Vroeger stond er boven op een beeld van Trajanus, in 1500 is dit vervangen door een beeld van de apostel Petrus. Op de zuil staat in een spiraal het verhaal afgebeeld van de overwinning, met meer dan 2500 figuren.
2. De Romeinse beeldhouwkunst
De Romeinen hadden zoveel bewondering voor de Grieken dat ze in 168 v. Chr. heel veel beelden lieten overkomen naar Rome waar ze de stad versierden. Via de Romeinen is de Griekse beeldhouwkunst aan ons doorgegeven. Maar ook de Romeinen zelf hebben eigen kenmerken ingebracht. Vooral in de portretten en reliëfs.
2.1 Portretten
De Grieken maakten portretten van beroemde mensen waarbij ze de werkelijkheid idealiseerden. De Romeinen maakten portretten van iedereen die het kon betalen en ze moesten ook lijken. Ze werden vaak gebruikt op sarcofagen (doodskisten) waar het as van de overledene inzat en waar boven op een beeld werd geplaatst. Het lichaam was vaak standaard maar het hoofd had een letterlijke gelijkenis. Ook maakten de Romeinen vaak dodenmaskers van de overleden familie en deze werden in huis dan nog behandeld als officiële familie. Tijdens een begrafenis droeg iemand dit masker en de kleding van de dode, zo leek deze weer tot leven gekomen. Dit is de Romeinse portretkunst. Er bestaan ook portretten die niet letterlijk zijn maar die geïdealiseerd zijn. Een voorbeeld is het portret van keizer Augustus. Als basis is de Speerwerper gebruikt, maar het hoofd is van keizer Augustus (wel geïdealiseerd) en hij is ook gekleed. Het beeld moest bewondering en waardigheid oproepen. Later wilden keizers juist ook realistische portretten om de kracht te laten zien.
1.4 Romeinse materialen
Ze gebruikten niet alleen natuursteen maar ook baksteen en zelfs beton. Dit laatste ging als volgt in zijn werk: ze maakten een bekisting van hout of baksteen, gooiden daarin allemaal afval en door overheen goten ze kalk, vulkanisch zand en water. Als het hard was geworden bouwden ze daarboven op weer een nieuwe bekisting, enz. Op deze manier konden ze zeer hoge gebouwen met een groot oppervlak maken. Koepels konden namelijk veel makkelijker groot worden gemaakt met beton dan met daken die gestut moesten worden.
1.5 Romeinse vormen: bogen, gewelven en koepels
De Romeinen hebben een grote invloed gehad op architectuur, zij brachten de bogen, gewelven en koepels. De boogconstructie is een belangrijke vinding. De boog wordt gevormd door wigvormige stenen. Door de zwaartekracht worden deze naar beneden getrokken en zo komen ze klem te zitten. Met een sluitsteen boven in het midden wordt de boog gesloten. Aan de zijkant worden ze altijd gestut aan een andere boog of een steunbeer (dikke muur) zodat de druk niet alleen naar beneden gaat maar alleen opzij. De bogen hoeven dan niet ondersteund te worden als in de architraafbouw en ze kunnen een bredere ruimte overspannen. Bogen worden vaak gebruikt bij het bouwen van bruggen. Als je meerdere bogen achter elkaar plaatst ontstaat er een tongewelf. De muren onder dit gewelf moeten erg dik zijn om het gewicht op te vangen. Ze werden van beton gemaakt. Om de druk te verdelen plaatste men ook soms de gewelven kruislings boven elkaar, een kruisgewelf. Dit zie je in het Colosseum. De onderste laag is versierd met Dorische halfzuilen (half in de muur). In de middelste laag staan Ionische zuilen en op de derde rij Corinthische. Dit is later steeds vaker gebruikt bij gebouwen met meerdere verdiepingen. In de bogen stonden vroeger stambeelden. Helemaal bovenop stonden palen waaraan een zijl kon worden bevestigd om de zon tegen te houden. Door de bogen lijkt het gebouw minder kolossaal dan het is. Het is een typisch Romeins gebouw met Griekse elementen.
Ook in basilica’s tref je kruisgewelven aan. Dit is een overdekte multifunctionele ruimte. Na het Pantheon in de basilica in Trier het grootste gebouw dat nog overeind staat. Er was een middenschip, met een ronde uitbouw (apsis) en 2 zijbeuken, dit was het grondpatroon voor veel christelijke kerken die later gebouwd zouden worden.
Een variant van de gewelfbouw is de koepel. De grote koepel in het Pantheon (Rome) maakt het gebouw bekend. Het was oorspronkelijk een tempel voor allerlei Goden maar vanaf 600 is het in gebruik als christelijke kerk. Dit betekende de redding voor het Pantheon. Lichamen van Italiaanse koningen en de Italiaanse schilder Rafael zijn hier geborgen. Aan de voorkant staat een Grieks tempelportaal met zuilen. Daarachter is een enorme ronde ruimte die met een grote betonnen koepel is overdekt. Deze was oorspronkelijk bedekt met brons. Het gebouw is 43 meter hoog en ook de koepel heeft een diameter van 43 meter. Door de opening met een diameter van 9 meter komt voldoende licht naar binnen, dit gat wordt de oculus genoemd. In de loop van de dag wordt zo steeds een ander deel opgelicht. De binnenkant is bedekt met cassetten, die met brons waren verguld.
Twee bekende Romeinse vormen die te maken hadden met het karakter en de ‘taak’ van het Romeinse volk zijn de triomfboog en de triomfzuil. Ze werden opgericht als herinnering aan overwinningen. De veldheer mocht met zijn soldaten een triomftocht maken om de overwinning te vieren. Ze gingen dan door een (houten) boog die hiervoor was opgericht op weg naar het Forum Romanum en daarna naar het Capitool waar de veldheer een offer bracht aan de Goden. Later werden deze bogen van steen en als blijvende herinnering. (Arc de Triomphe) In 113 is er ook een zuil opgericht als herinnering aan de overwinning van Trajanus tegen de Daciërs (inwoners van het huidige Roemenië) De zuil is 35,25 meter hoog. In de basis is in een gouden urn de as opgeborgen van Trajanus en zijn vrouw. Vroeger stond er boven op een beeld van Trajanus, in 1500 is dit vervangen door een beeld van de apostel Petrus. Op de zuil staat in een spiraal het verhaal afgebeeld van de overwinning, met meer dan 2500 figuren.
2. De Romeinse beeldhouwkunst
De Romeinen hadden zoveel bewondering voor de Grieken dat ze in 168 v. Chr. heel veel beelden lieten overkomen naar Rome waar ze de stad versierden. Via de Romeinen is de Griekse beeldhouwkunst aan ons doorgegeven. Maar ook de Romeinen zelf hebben eigen kenmerken ingebracht. Vooral in de portretten en reliëfs.
2.1 Portretten
De Grieken maakten portretten van beroemde mensen waarbij ze de werkelijkheid idealiseerden. De Romeinen maakten portretten van iedereen die het kon betalen en ze moesten ook lijken. Ze werden vaak gebruikt op sarcofagen (doodskisten) waar het as van de overledene inzat en waar boven op een beeld werd geplaatst. Het lichaam was vaak standaard maar het hoofd had een letterlijke gelijkenis. Ook maakten de Romeinen vaak dodenmaskers van de overleden familie en deze werden in huis dan nog behandeld als officiële familie. Tijdens een begrafenis droeg iemand dit masker en de kleding van de dode, zo leek deze weer tot leven gekomen. Dit is de Romeinse portretkunst. Er bestaan ook portretten die niet letterlijk zijn maar die geïdealiseerd zijn. Een voorbeeld is het portret van keizer Augustus. Als basis is de Speerwerper gebruikt, maar het hoofd is van keizer Augustus (wel geïdealiseerd) en hij is ook gekleed. Het beeld moest bewondering en waardigheid oproepen. Later wilden keizers juist ook realistische portretten om de kracht te laten zien.
2.2 Reliëfs
Op Griekse reliëfs worden meestal mythen afgebeeld, terwijl de Romeinen juist ware gebeurtenissen afbeelden. We zien hier ook Griekse vormen die aangepast zijn aan de Romeinse smaak. Een voorbeeld is de Ara Pacis, waar de figuren erg werkelijk en individueel zijn afgebeeld.
3. De Romeinse schilderkunst
3.1 De uitbarsting van de Vesuvius
Op 24 augustus van het jaar 79 barstte de vulkaan Vesuvius uit. De schrijver Plinius en zijn moeder wisten zichzelf te redden maar vele anderen hebben het niet gehaald.
3.2 Romeinse schilderkunst op fresco’s
Grote delen van de aarde waren door deze uitbarsting verdwenen, bedekt door lava, modder en puin. Pas in de 18de eeuw werden steden als Pompeii, Herculaneum , Boscoreale en Stabiae opnieuw ontdekt. De Duitse geleerde Joachim Winckelmann speelde een belangrijke rol bij de opgravingen. Men ontdekte toen hele Romeinse steden die door de vulkaanlaag intact was gebleven, ook werden er lijken gevonden. Hier kon men veel informatie vandaan halen. De huizen van de rijken waren versierd met fresco’s (wandschilderingen die op de natte kalk waren aangebracht) en de kamers hadden geen ramen (tegen de hitte) en de grote muren waren ook beschilderd met fresco’s. Hier werden vaak omlijstinkjes omheen geschilderd om de suggestie van ruimte te wekken. Hierdoor leek het alsof er een landschap of tuin zichtbaar werd. In de grote vlakken kwamen soms mythologische voorstellingen. Andere muurdecoraties waren de guirlandes en grottesken: sierlijke, geschilderde zuiltjes, bloemmotieven, maskers en dieren- en mensenfiguurtjes, die speels met elkaar waren verbonden. Ze worden in 1500 aangetroffen in onderaardse ruimtes (grotte), vandaar de naam.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
J.
J.
HAAAAAi Nele heel erg bedankt voor je samenvatting kcv!!!!maakt het leren een stuk makkelijker!!!
heel veel suc6 in de pww!!!!!!!
kus jobine
19 jaar geleden
Antwoorden