Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

SQL

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 887 woorden
  • 9 februari 2009
  • 58 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
58 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Je beheers de stof als:
 Je weet wat een DBMS is.
 Je weet wat de kenmerk van een relationele database is.
 Je kent de termen ‘primaire sleutel’ en ‘vreemde sleutel’.
 Je weet wat een relationeel model is.
 Je weet waartoe de vraagtaal SQL dient en kunt opdrachten geven om een database te bevragen.
 Je kent logische operatoren en relatie-operatoren die toegestaan zijn binnen SQL.
 Je bent bekend met de termen ‘Join’ en ‘Subquery’.

 Je weet op welke 3 manieren een tabel gemuteerd kan worden.

Wat is een relationele database?

In een relationele database worden de gegevens aan de gebruikers en applicatieprogramma;s gepresenteerd in de vorm van tabellen (deze bestaat uit velden en records (de rijen in een tabel)) kolom loop van boven naar beneden en een record van links naar rechts. Het sleutelveld is de identificatie. Sleutelveld van een record bevat een unieke waarde. Deze waarde komt in geen ander record voor. Aan de hand van deze waarde is het record altijd terug te vinden. Dit verband noemen we de Primaire sleutel.
Een attribuut (of combinatie hiervan) van een tabel waarvan de waarden overeenstemmen met waarden van de primaire sleutel van een andere tabel. Dit is een Vreemde sleutel.

Relaties.

Redundantie is dat een goede relationele database gegevens niet tweemaal op twee verschillende plaatsten opgeslagen mogen zijn. Het is ook niet nodig deze gegevens meerder malen op te slaan. Wanneer twee tabellen in een database beide een veld hebben met dezelfde naam hebben deze een relatie. Een relationeel model is als het gaat om een samengestelde sleutel, zijn twee attributen onderstreept. De relaties en sleutelvelden van tabellen in een relationele database worden op een speciale wijze genoteerd. De tabellen worden onder elkaar genoteerd, de attribuut- en sleutelnamen staan tussen haakjes. De primaire sleutel is onderstreept en de vreemde sleutels staan tussen punthalen <>.

SQL.

Structured Query Language (SQL) is een taal waarmee je bewerkingen op gegevensverzamelingen kunt uitvoeren. Als je de opdracht uitvoert krijg je ook een gegevensverzameling, maar wel een andere met een selectie uit 1 of meer tabellen. Een SQL-query is hoe je gemaakte tabellen bevraagt of raadpleegt. Dut houdt in dat je selecties maakt, waarbij de volgorde van records eventueel gewijzigd kan worden door te sorteren.
Een onderdeel van SQL is DML (Data Manipulation Language) dit houdt in dat je gegevens manipuleert.


Een SQL-query

De basisstructuur van een SQL-query:
SELECT (een of meer velden)
FROM (een of meer tabellen)
WHERE (de voorwaarden die gelden)

Je gebruikt een komma als afscheiding van de velden.

Relationele-operatoren.

Relationele-operatoren zijn tekens die je kan gebruiken bij een SQL opdracht:
= Is gelijk aan
< >is ongelijk aan
> is groter dan
>= is groter of gelijk aan
< is kleiner dan
<= is kleiner of gelijk aan
Logische operatoren zijn AND (tweede voorwaarde waar de query aan moet voldoen), OR (of het ene of het andere voorwaarde voldaan moet worden) en NOT (Een bepaalde voorwaarde geldt niet). Wanneer je ( ) haakjes gebruikt wil dat zeggen dat dat stukje voorrang krijgt.

Functies.

SQL kent ook een aantal functies:

Count (attribuut) = telt aantal rijen (records) met verschillende attribuut warden in een tabel.
Count (*) = telt het aantal rijen in een tabel.
SUM (attribuut) = geeft de som van de attribuutwaarden in een tabel.
AVG (attribuut) = geeft het rekenkundige gemiddelde van de attribuutwaarde in een tabel.
MAX (attribuut) = geeft de grootste attribuutwaarde in een tabel.
MIN (attribuut) = geeft de kleinste attribuutwaarde in een tabel.
SUM en AVG kunnen alleen gebruikt worden bij numerieke attribuutwaarde.

Groeperen.

Soms moet er eerst gegroepeerd worden voordat er een functie uitgevoerd wordt. Hiervoor gebruik je Group By.
Het attribuut bestelnummer wordt zowel na het woord SELECT als na de bijbehorende GROUP BY wordt genoemd. Per bestelnummer wordt dus het totaal aan bestelregels vastgesteld.

Voorwaarden aan groepen.

Met HAVING kun je voorwaarden stellen aan groepen die je met GROUP BY hebt gemaakt. Een functie (zoals SUM en COUNT) mag alleen voorkomen na het woord SELECT en moet voorkomen na het woord HAVING. Een functie mag nooit voorkomen na het woord WHERE (En dus ook niet na de bij de WHERE behorende AND en OR)

Raadplegen van meer dan 1 tabel.

Je kan een query uitvoeren op meer dan 1 tabel. Tabellen zijn namelijk gekoppeld. Gegevens uit meerdere tabellen raadplegen in 1 SELECT opdracht. Alle tabellen die bij 1 raadpleging betrokken zijn, moeten worden opgesomd na het woord FROM.

Om problemen te vermijden moet je aangeven op welke wijze de gegevens uit de tabellen bestelling en bestelregel samengevoegd moeten worden. Dit moet gebeuren in de WHERE-clause. We spreken van een innerjoin, kort weg Join.
Een query kan er zo uitzien:
SELECT bestelling.bestelnummer, leverancierscode, productcode, besteld_aantal.
FROM bestelling, bestelregel
WHERE bestelling.bestelnummer = bestelregel.bestelnummer

Sorteren.

ORDER BY gebruikt je om je SELECT opdracht in een aangegeven volgorde weer te geven.
Een query kan er zo uitzien:
SELECT bestelling.bestelnummer, leverandier, productcode, besteld_aantal
FROM bestelling, bestelregel
WHERE bestelling.bestelnummer = bestelregel.bestelnummer
ORDER BY productcode

Bij deze query komt de uitkomst dus op volgorde van de productcode.

Rekenen in SELECT.

Een rekenopdracht in een SELECT opdracht moet 1 of meer van de volgende componenten bevatten:
 Constanten (getallen)
 Functies

 attributen
 de tekens voor optellen (+) aftrekken (-) vermenigvuldigen (*) en delen (/)
Een voorbeeld voor zo’n query is:
SELECT productcode, omschrijving, 1.05 * verkoopprijs
FROM product

Subqueries.

Een subquery is een query binnen een query.
Een voorbeeld hiervan:
SELECT naam
FROM leverancier
WHERE leveranciercode IN
(SELECT leverancierscode
FROM kan_leveren
WHERE productcode = ‘NB221’)

REACTIES

L.

L.

waardeloze samenvatting, heel veel fouten in opbouw.

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.