Het uitwisselen van informatie = communicatie. Een persoon of apparaat stuurt een stukje informatie naar een andere persoon of apparaat.
Zender= iemand die informatie stuurt
Ontvanger= iemand die de informatie (bericht) ontvangt --- communicatiepartners
Elk bericht bestaat uit 2 delen:
Vorm waarin het bericht in gegoten is ; rijen bits =tekens (ook letters,wegwijzers en symbolen)
De zender en de ontvanger moeten beide tekens gebruiken waar ze de betekenis van kennen.
Soorten informatie kun je digitaal maken rij bits
Zender moet manier vinden om de ontvanger duidelijk te maken wat de betekenis van die rij bits is. – (dan verloopt de communicatie pas goed) protocol; afspraken om een communicatie goed te laten verlopen
Belangrijk van informatie is dat je de betekenis eenduidig vastlegt.
Computergebruikers werken met programma’s die uitgebreide mogelijkheden hebben – bediening van programma’s loopt via een interface
De vensters van Microsoft Windows zijn een voorbeeld van standaardisatie
Directe communicatie – weinig tijd of geen tijd tussen het zenden v/e bericht en ontvangen. Direct geantwoord worden; MSN , RADIO.
Indirecte communicatie - meer tijd tussen het zenden en ontvangen. De informatie wordt bewaard en pas later door de ontvanger bekeken; de krant, e-mail en sms.
Communicatie middel – medium, informatiedrager ;term hangt van de situatie af.
directe communicatie : computer verbinding maakt met een netwerk of met internet.
indirecte communicatie: Als je informatie op een cd-rom of USB-stick zet en die later in een andere computer leest
Sensor: Een apparaat dat iets in zijn omgeving waarneemt en signalen doorgeeft aan een systeem
Actuator: Een apparaat dat aangestuurd vanuit een systeem iets in de omgeving beïnvloedt.
De informatie die je uitwisselt om de communicatie goed te laten verlopen, heet stuurinformatie:
• contact leggen
• wisselen van rol (zender wordt ontvanger en omgekeerd)
• de ontvangst van berichten bevestigen
• aangeven dat een bericht niet goed is overgekomen
• het contact verbreken
IP = Internet Protocol en regelt het versturen van pakketjes data tussen twee computers.
TCP = Transfer Control Protocol dit zorgt ervoor dat data foutloos overgezonden worden.
FTP = File Transfer Protocol voor het uploaden en downloaden van bestanden op een server
SMTP = Simple Mail Transfer Protocol voor het versturen van e-mailberichten,
POP = Post Office Protocol voor het beheren van je mailbox bij een provider
HTTP = HyperText Transfer Protocol zorgt voor het verzenden van webpagina’s
talen ontworpen om computers te instrueren: programmeertalen.
Ook bij die talen is er een syntaxis en een semantiek. Een computer kan een fout in de syntaxis herkennen. Er komt dan een foutmelding.
HTML (HyperText Markup Language) is de taal waarin de meeste webpagina's geschreven zijn. Een HTML-document bestaat uit gewone tekst, waarin verwijzingen naar andere bestanden, pagina's of plekken binnen de pagina zijn opgenomen.
Een verwijzing naar een pagina: (hyper)link
tag: aanwijzing tussen symbolen die structuur van een pagina aangeeft
nieuwe alinea
Koppen (headers)
Line break, nieuwe regel
nadruk
• Alle tags en attributen schrijf je met kleine letters
backus naur form - veel compacter dan syntaxdiagrammen
source geeft de bron aan, alt; muis over het plaatje
De Tag
markeert het begin van de tabel
De Tag
markeert een rij in de tabel
Tussen de Tags
...
zet je de inhoud van een cel.
Cascading Style Sheet = CSS-bestand waarin de opmaak van html-elementen wordt beschreven.
begin en einde van een lijst – meestal met nummers
commentaar, wordt niet door de browser getoond
de belangrijkste regels voor nette html-code op een rij:
• Alle elementen moet je sluiten:
...
• Lege elementen mag je sluiten met de / achteraan:
• Elementen moet je nesten:
...
• Waarden van attributen moeten tussen aanhalingstekens:
begin en einde v/e lijst – met cijfers
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
P.
P.
Hartstikke mooi
9 jaar geleden
Antwoorden