Hoofdstuk 12

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 385 woorden
  • 16 februari 2004
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
18 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Maak kans op 50 euro Bol.com tegoed 💜

Scholieren.com wil weten hoe school écht is voor jou. Vul de vragenlijst in (7 - 10 min) en laat weten wat er beter kan. Wij luisteren — en je maakt kans op 50 euro 💶

Doe mee
Informatica hoofstuk 12.

Het bouwen van een informatiesysteem zal niet goed gaan als je een vaag plan hebt.
Methoden die beschrijven hoe je het bouwen van een informatiesysteem kunt aanpakken heet: ontwikkelingsmethoden.

Stappen ontwikkelingsmethoden.

1. Bepaal de eisen die aan het systeem gesteld worden.
- Wat voor informatie
- hoe wil je zoeken

2. Onderzoek welke informatie van belang is voor het systeem.
- Welke informatie van belang.
- voorbeelden

3. Bepaal de structuur van deze informatie

4. Maak een ontwerp voor een gegevensbank (strokendiagram)
-behandeld in H11.

5. Bouw de gegevensbank.

6. Ga na of het systeem voldoet aan de eisen.

Dit is informatiemodellering of informatieanalyse.

FCO-IM = Fully Communication Oriented Information Modelling. Deze methode gaat uit van communicatie via vragen stelen aan elkaar.

Casetool = Computer Assisted Software Engineering. Als je een model hebt gemaakt met Casetool, dan zal dit een groot deel van het maken van de databasestructuur doen.

Redundantie: Meer dan eens opslaan van informatie in een database.
Inconsistentie: Wanneer door fouten tegenstrijdende informatie in een database komt te staan.

Verwoorden. Jan woont in Leiden

Jan = persoon
Leiden = plaats

Object: termen zoals zaken, personen enz.

Objecttype: Voor soorten objecten gebruiken we een vaste term; objecttype.

Label: Voor al deze aanduidingen kunnen we 1 term gebruiken: labe.

Labeltype: voornamen, plaatsnamen zijn labeltypen.

KIJK BLADZIJDE 112!!!!!!!
Feittype: Soort zinnen. Een zin geeft een feit weer.

Kwalificeren: Het afleiden van een feittype met invulplaatsen, objecttypen en labeltypen uit een stel voorbeeldzinnen.

Domeinkennis. Om een zin te kunnen analyseren, moet je weten waar de zin over gaat. Het (vak) gebied waar de zinbetrekking op heeft heet het domein.

Domeindeskundige: Iemand die verstand heeft over het (vak)gebied, waar de zin betrekking op heeft.

Er-is-zin: “Er is een persoon Jan.” Jan = voornaam. In deze zin word het bestaan vastgelegd van een persoon, die Jan heet.
Deze zinnen worden ook wel existentiepostulerende zinnen genoemd.
Existentie komt van existeren = bestaan.

Feittypen, objecttypen en labeltypen worden weergegeven door rechthoeken en bollen.

Een rechthoek geeft een invulplaats weer.

Rol: invulplaatsen noemen we rollen.

Een gestippelde cirkel geeft een labeltype aan.

Een cirkel of ovaal geeft een objecttype weer.

Die bollen kunnen NOOIT los voorkomen.

Nominalisatie: ‘Er is een persoon Jan’ wordt ‘(de persoon) Jan’.

Met verbindingslijnen geven we aan wat er in een feittype ingevuld kan worden.

Informatiegrammaticadiagram IGD: Een diagram dat de regels (grammatica) beschrijft waaraan de informatie moet voldoen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.