Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Kenmerkende aspecten tijdvak 1 tot 8

Beoordeling 9.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4776 woorden
  • 11 februari 2021
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 9.4
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu

Geschiedenis Kenmerkende Aspecten 1/8 geschiedenis werkplaats

Tijdvak 1 (3000 v.C.), de tijd van jagers en boeren. De prehistorie.

- De levenswijze van jager-verzamelaars

Uit deze tijd zijn geen schriftelijke bronnen.

Tot 9.000 v.C. leefden alle mensen van jagen en voedsel verzamelen, tussen mannen en vrouwen bestond een duidelijke rolverdeling.

Jager-verzamelaars leefden in groepen van enkele tientallen mensen, ze waren nomaden: ze hadden geen vaste woonplaats en zwierven om voedsel te vinden.

De jager-verzamelaars maakten wandschilderingen in grotten, hun cultuur werd ingewikkelder en mensen gingen denken in symbolen.

- Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

De landbouw ontstond voor het eerst in het Midden-Oosten, omstreeks 9000 v.C. gingen mensen voedsel verbouwen in een gebied dat erg vruchtbare grond had.

Oorzaken: het klimaat veranderde (zachte natte winters en warme droge zomers), granen en peulvruchten groeiden goed in dit milieu. Mensen ontdekten dat ze gewassen konden uitzaaien en planten. Een andere oorzaak was dat dieren waar veel op werd gejaagd (gazellen en rendieren) waren vrijwel verdwenen. Ze begonnen met vee houden omdat dit meer vlees opleverde dan wilde dieren, ook zorgde vee weer voor melk, wol, leer en mest.

Door het ontstaan van landbouw ontstond een nieuwe soort samenleving, de landbouwsamenleving (agrarische samenleving). Boeren gaven het nomadische bestaan op en kregen een sedentaire samenleving.

Elk dorp was autarkisch (zelfvoorzienend) en bezit werd steeds belangrijker, huizen/potten/grond en andere producten van nijverheid.

Sommige mensen hadden meer bezit dan anderen, daardoor hadden ze vaak ook meer aanzien en macht. Hierdoor groeide de sociale ongelijkheid.

Mensen in deze tijd geloofden ook in goden, rivieren en dieren werden in hun natuurgodsdiensten ook als goden vereerd

- Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

De eerste steden ontstonden in Irak in een gebied dat Mesopotamië werd genoemd, tussen 4000 en 2000 v.C. bouwden ze tientallen dorpen in hun leefgebied uit tot steden.

De eerste steden ontstonden doordat de landbouw goed ging, er ontstonden overschotten aan voedsel, met deze overschotten konden boeren anderen voeren die niet meer van de landbouw leefden, zo ontstond de landbouw stedelijke samenleving.

Boeren zorgden voor genoeg voedsel en in de stad woonden andere vakmensen die gespecialiseerd waren in ambacht.

Er ontstond een elite, een sociale toplaag die leidinggaf, uit de elite in de steden kwam een leider naar voren, een vorst. De rest van de bevolking bestond uit onderdanen die de regering moesten gehoorzamen.

De soemeriers hadden een polytheïstische godsdienst met goden die leken op mensen, er is veel over hun godsdienst bewaard gebleven door afbeeldingen en teksten(het schrift werd uitgevonden rond 2900 v.C. het was een gevolg van de ingewikkelde organisatie die nodig was voor het besturen van steden).

Tijdvak 2 (3000 v.C. – 500 n.C.), de tijd van Grieken en Romeinen. De oudheid.

- De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

Met de uitvinding van het schrift rond 3000 v.C. was de oudheid begonnen, dit is de 2e periode uit de geschiedenis en wordt ook wel de tijd van Grieken en Romeinen genoemd.

Omstreeks 1500 v.C. gingen de Grieken vanaf het Europese vasteland heersen over Kreta en vele andere eilanden. De Myceense (oude Grieken) koningen vochten vaak tegen elkaar, maar omstreeks 1250 v.C. voerden ze een gezamenlijke oorlog tegen de Hittieten. Deze strijd ging onder meer om de stad Troje (verhaal met dat paard ).

De Grieken leefden niet in 1 staat maar ze hadden wel het idee dat ze samen 1 volk vormde, dit kwam door hun gezamenlijke cultuur. Ze spraken dezelfde taal en vereerden dezelfde goden.

In de 5e eeuw v.C. kwam de Griekse cultuur tot bloei (vooral in de kunst en wetenschap), de Griekse kunstenaars maakte als eerste beelden met een natuurlijke houding en levendige gezichten.

De Griekse stadstaten voerden vaak oorlogen met elkaar en ze werden pas in 338 v.C. in 1 rijk verenigd toen ze werden onderworpen door het koninkrijk Macedonië, dit betekende echter niet het einde van de Griekse cultuur, maar het begin van de verdere verspreiding ervan.

Politiek:

In het begin werden de Griekse stadstaten geregeerd door aanzienlijke families met een erfelijke koning, dit werd een monarchie genoemd. Andere poleis werden bestuurd door leden van adel dit werd een aristocratie genoemd. Later toen ook de handelaren rijke mannen werden wilden ook zij een leidende functie, daardoor ging de regering van sommige stadstaten bestaan uit mensen van niet adellijke afkomst, dit heet een oligarchie. In sommige andere stadstaten regeerde 1 edelman op onwettige manier en met veel geweld dit noemen we een tirannie. In 507 v.C. werd Athene een (directe) democratie, allen autochtone vrije mannen hadden het recht om mee te beslissen.

Wetenschappelijk denken:

De Grieken verklaarden de wereld met verhalen over goden, maar sommige Griekse denkers ontwikkelden vanaf de 6eeeuw v.C. een rationele manier van denken .

- De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich over Europa verspreidde - De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Rome was een van de stadstaten die in Italië waren ontstaan, tussen 343 en 290 v.C. veroverden ze Midden- en Zuid-Italië, daarna begon de expansie buiten Italië.

Romeinen lieten sommige overwonnenen Romeins burger worden en alle rechten die daarbij horen. Ze gingen samenwerken.

Het gevolg hiervan was dat de Romeinen een groot en sterk leger hadden, dat niet verslagen kon worden. Onderdanen uit alle onderworpen volken vestigden zich in Rome waar een multiculturele samenleving ontstond.

Het ontstaan van de Grieks-Romeinse cultuur:
toen de Romeinen begonnen met hun veroveringen in het oosten hadden de Grieken daar hun cultuur al verspreid, de Romeinen namen daar veel van over waardoor er een mengcultuur ontstond.

Na de verovering van Griekenland verscheepten de Romeinen veel Griekse beelden naar Rome en haalden ze Griekse kunstenaars naar Italië, maar Romeinse kunstenaars ontwikkelden ook hun eigen vormentaal.

Verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur:

Het leger speelde een belangrijke rol bij de romanisering, mannen uit het hele romeinse rijk namen dienst in het leger en moesten vaak ver reizen voor oorlogen waarna zij en hun familie in dit gebied bleven wonen.

- De ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

Jodendom:

Aangenomen wordt dat de joden aanvankelijk net als alle andere volken een polytheïstische godsdienst hadden, op den duur gingen ze één god als de hoogste zien. Totdat de joden het bestaan van andere goden gingen ontkennen.

Na een oorlog tegen de romeinen kwam Jeruzalem in handen van de romeinen en waren Joden daar jarenlang verboden, veel joden werden vermoord of als slaaf afgevoerd, hierdoor kwamen groepen joden in steden in het hele romeinse rijk en daarbuiten terecht.

Christendom:

Volgens romeinse bronnen was Jezus van Nazareth rond 30 n.C. geboren, hij was een joodse prediker die had gesproken over het komen van ‘Gods koninkrijk’. Na zijn dood vormden zijn volgers een groep van joodse vereerders totdat Paulus zich bij hen aansloot, volgens hem was Jezus de Christus (Grieks voor Messias). Paulus maakte de verering van Jezus los van het jodendom waardoor een nieuwe monotheïstische godsdienst ontstond.

Eerst probeerden enkele keizers het christendom uit te roeien, maar het christendom bleef groeien. In 313 n.C. gaf keizer Constantijn de christenen godsdienstvrijheid, hij bekeerde later zelf tot het christendom. In 392 n.C. werden alle andere godsdiensten verboden behalve het christendom en het jodendom.

- De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur

In de tijd van keizer Augustus drongen de Romeinen diep door in Germaans gebied. Daar waren de Germanen niet blij mee, na een enorme nederlaag trokken de Romeinen zich terug tot achter de rijn. De Romeinen en Germanen dreven ook handel. In de 3e eeuw n.C. raakte het Romeinse rijk in verval, voornamelijk door de uitbraak van ziektes/epidemieën. Het aantal inwoners nam af en de handel en productie daalden, ook kon het bestuur niet meer voor veiligheid zorgen.

De Romeinen hadden veel moeite om hun grenzen te beschermen en in 395 n.C. kwam een groep Germaanse Goten in opstand, deze volksverhuizing was het einde van het Romeinse rijk.

 

Tijdvak 3 (500 – 1000 n.C.) , de tijd van monniken en ridders. De vroege middeleeuwen

- Het ontstaan en de verspreiding van de islam

Over het ontstaan van de islam is weinig te zeggen, aangenomen wordt dat de godsdienst werd gesticht door Mohammed, hij was een Arabische handelaar die door Allah (god) uitgekozen was tot profeet. Het nieuwe geloof had christelijke en joodse wortels.

Na de dood van Mohammed in 632 werd door de belangrijkste Arabische leiders een opvolger gekozen, de Kalief. De eerste kaliefen breidden Mohammeds islamitische staat uit tot een groot Arabisch rijk.

- De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid

Sinds de 3e eeuw waren handel en nijverheid afgenomen en was de bevolking gekrompen, van de steden uit de Romeinse tijd was weinig over, bijna de hele bevolking leefde van de landbouw. Deze achteruitgang was het gevolg van de instorting van het Romeinse bestuur en van de Germaanse invasies.

Vanwege de onveiligheid zochten boeren bescherming bij grootgrondbezitters, in ruil daarvoor gingen ze verplichtingen aan die overgingen van ouders op kinderen. Zo ontstond een grote groep halfvrije mensen, de horigen.

Vanaf de 7e eeuw ontstond in Europa het hofstelsel, waarbij horige boeren aan het domein van hun heer gebonden waren. De horigen moesten een deel van hun opbrengst verplicht afstaan aan de heer

- Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Vanaf ongeveer 300 hadden romeinse keizers in belangrijke delen van hun rijk een hertog aangesteld en in minder belangrijke gebieden een graaf, zij moesten in hun gebied namens de keizer belastingen innen, rechtspreken en legers vormen. Germaanse koningen volgden dit Romeinse voorbeeld.

In 800 liet Karen zich in Rome door de paus tot keizer kronen, daarmee was hij de eerste keizer in 300 jaar. Hij deed dit omdat hij zichzelf als romeinse keizer zag en door god aangewezen was als keizer (legitimatie).

Koningen waren afhankelijk van lagere heren, die met hem meevochten en ruiterlegers leverden. De persoonlijke band tussen de koning en zijn edelen werden de basis voor een nieuw bestuursstelsel het feodalisme (leenstelsel).

Daarbij gaf de koning een gebied of een ambt in leen aan een vazal (leenman) in ruil voor veiligheid en bescherming, in ruil zwoer de leenman dat hij zijn leenheer zijn leven lang trouw zou dienen.

- De verspreiding van het christendom in geheel Europa

Volgens Gelasius heersten er 2 machten over de wereld, de geestelijke macht (de paus en bisschoppen) en de wereldlijke macht (keizer en de koningen). Dit wordt de tweezwaardenleer genoemd.

Er was veel meningsverschil over de macht van de paus en de keizer, dit leidde uiteindelijk tot een scheuring tussen het westerse en het oosterse christendom. In het westen de katholieke kerk onder leiding van de Roomse paus en in het oosten de orthodoxe kerk onder leiding van de keizer.

Europa wordt christelijk:

Een keerpunt was de bekering van de Frankische Clovis, door zijn bekering werd het Frankische rijk een christelijk rijk. Vanaf 450 hadden reizende katholieke monniken het christendom al verspreid in Ierland. In 690 stak de Angelsaksische monnik Willibrord de Noordzee over om Nederland te kerstenen, deze missionarissen trokken predikend rond en bouwden kerken om zo mensen tot het christendom te bekeren.

Tijdvak 4 (1000 – 1500 n.C. ). De tijd van steden en staten. De hoge en late middeleeuwen

- De opkomst van handel en ambacht legde de basis voor het herleven van de agrarisch-urbane samenleving

Vanaf de 11e eeuw kwamen in Europa weer steden op. Doordat er een einde kwam aan de invasies en de plundertochten van de Vikingen en andere invallers, kon de handel weer tot bloei komen en konden kleine nederzettingen weer groei.

Ook begonnen de steden meer te groeien door de boeren, zij zaten met overschotten waardoor niet zij de handelslieden in de stad konden voeren.

Er werd niet allen gehandeld op lokale markten, sommige luxe producten werden over grote afstanden gehandeld met Azië.

- De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

De eerste bewoners van steden legden vaak een eed af waarin ze elkaar steun beloofden en daarna gingen ze met de heer van hun gebied onderhandelen over voorrechten. In een later stadium gingen stedelingen onderhandelen met graven en hertogen over stadsrechten (eigen wetten, bestuur en stadsmuren).

Vaak bestond het bestuur uit leden van enkele koopmansfamilies die de macht van generatie op generatie doorspeelden, zij zaten in de raad van schepenen.

In veel steden werden vanaf de 13e eeuw ook een burgemeester benoemd, die de leiding hadden over het dagelijkse bestuur.

In deze tijd ontstonden ook de gildes, voor elke ambacht was er een stedelijke gilde, de gildes zorgden voor leden die oud, ziek of invalide waren.

- Het begin van staatsvorming en centralisatie

Frankrijk:

In de loop der eeuwen vergrootten Franse koningen hun macht, omstreeks 1500 stak de koning boven iedereen uit, hij had soevereiniteit. Hij had duizenden ambtenaren en beroepsmilitairen in dienst, die werden betaald uit de geinde belastingen. Frankrijk had net als andere landen een standenmaatschappij die bestond uit de geestelijkheid en de adel, maar door de opkomst van steden ontstond een derde stand, de burgerij.

Duitsland en Engeland:

De Duitse koning was machtiger dan de Franse koningen in deze tijd, maar van centralisatie kwam niks terecht dit komt voornamelijk doordat het koningschap niet erfelijk was, maar de koning werd gekozen door 7 keurvorsten, ook was de koning vaak weg om oorlog te voeren in Italië.  

In Engeland kwam de centralisatie al vroeg op gang, de Engelse koningen namen sheriffs in loondienst die in het hele rijk belasting inden en rechtspraken. In 1215 dwongen edelen de koning om de Magna Carta te tekenen, daarin staan wetten en regels waaraan de Engelse koningen zich voortaan moesten houden.

De Nederlanden:

Omstreeks 1430 kwamen de meeste Nederlanden onder één vorst (Filips de Goede), hij was apart hertog of graaf in alle gewesten maar stelde wel een centraal bestuur samen. In 1464 riep hij de eerste Nederlandse Staten-Generaal bijeen om afspraken over belastingen te maken.

- Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of wereldrijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

Volgens de eeuwen oude tweezwaardenleer waren er twee machten, de geestelijke macht (de paus) en de wereldlijke macht (koning of keizer).

Maar in de praktijk hadden niet-geestelijken veel invloed op de kerk, machtige leken regelden dat familie leden bisschop of abt werden omdat dit macht en inkomsten opleverden.

Door al deze lekeninvloed leefde veel bisschoppen en lagere geestelijken niet volgens de normen van de kerk.

- De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe onder andere in de vorm van kruistochten

De meeste kruisvaarders geloofden in de ideologie van de heilige oorlog, ze vochten voor het christendom tegen de islam, die door de pauselijke propaganda werd afgeschilderd als een valse godsdienst.

Er waren ook politieke oorzaken, de kruistochten waren een middel voor de paus om zich in de strijd met de Duitse keizers als leider van de christelijke wereld te presenteren.

Tijdvak 5 (1500-1600). Tijd van Ontdekkers en hervormers, Renaissancetijd. De vroegmoderne tijd.

- Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling - De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid

De Italiaanse kunstenaars bestudeerden de klassieke oudheid, zij proberen de kunst te evenaren en zelfs te overtreffen. Deze herleving van de klassieke oudheid werd de renaissance (=wedergeboorte) genoemd.

Geleerden richtten zich op de studie van de oudheid, schrijvers en denkers zagen klassieke auteurs als voorbeelden, ze noemden zichzelf humanisten (bijvoorbeeld Erasmus).

Wetenschappelijke belangstelling:

Voor de kennis van de natuur baseerden de humanisten zich op teksten van Aristoteles en andere klassieke filosofen.

- Het begin van de Europese overzeese expansie

De Portugezen kwamen met hun ontdekkingsreizen steeds verder naar het zuiden. Omstreeks 1450 passeerden de Portugezen na vele mislukt pogingen kaap Bojador (de zee was daar heel woest). Daar ontdekten de Portugezen Goudkust.

Na het vinden van de route naar Goudkust gingen ze opzoek naar de route naar Indië. Maar in 1492 leek het erop dat de Spanjaarden de Portugezen te vlug af waren, zij stuurden de ontdekkingsreiziger Columbus om via het westen naar Indië te varen. Maar toen zij land bereikten leek het totaal niet op de omschrijvingen, sommige mensen meenden dat er een nieuw continent was ontdekt. Na Columbus’ dood voer de Portugees Amerigo naar ‘de nieuwe wereld’, later werd het continent naar hem vernoemd : Amerika .

Na de ontdekking kwamen Spaanse veroveraars naar midden- en Zuid-Amerika, zij zochten roem, grond en goud. Maar ze brachten ziektes mee, binnen een eeuw kam het grootste deel van de inheemse bevolking om het leven door ziektes die de Europeanen per ongeluk meenamen zoals de pest, pokken en de griep.

- De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

Er was al jaren kritiek op de katholieke kerk, veel mensen ergerden zich aan misstanden. Hoge en lage geestelijken leidden een leven dat in strijd was met de ideeën die de kerk zelf verkondigde.

Volgens de kerk gingen mensen eerst naar het vagevuur voordat ze uiteindelijk in de hemel terecht zullen komen, maar als ze een aflaat kochten kwamen ze sneller in de hemel. Uit protest hiertegen schreef Luther in 1517 een brief met 95 stellingen, hiermee begon de protestantse reformatie (hervorming).

Luthers brief leidde ertoe dat de paus hem verbande uit de kerk, Luther riep daarna de Duitse vorsten op hun kerk te hervormen, veel deden dat.

De godsdienstige tegenstellingen leidden regelmatig tot strijd, tot in 1555 bij de godsdienstvrede van Augsburg werd afgesproken dat elke vorst zelf mocht beslissen of zijn gebied katholiek of luthers (calvinistisch) werd.

- Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat

De Nederlanden hadden sinds de 15e eeuw een Landsheer, maar vormden verder geen eenheid. Elke gewesten hadden eigen wetten en een eigen bestuur. Tot Karel V landsheer werd, hij versterkte het centrale bestuur in Brussel. Dat leidde tot wantrouwen bij de hoge edelen, wiens macht werd bedreigd. Na Karels aftreden werd Filips de landheer, hij ging door met de vervolging van de calvinisten. Maar na een hagenpreek (bijeenkomst van de protestanten) trokken ze naar het plaatselijke klooster en sloegen het interieur (beeldenstorm) kort en klein. Filips besloot hard te straffen en veel Nederlanders waaronder Willem van Oranje vluchtten naar Duitsland en Engeland. Willem van oranje bereidde een leger voor en in 1568 viel hij  de Nederlanden binnen: begin 80-jarige oorlog.

 

Tijdvak 6 (1600-1700). Tijd van regenten en vorsten, Goude Eeuw. De vroegmoderne tijd.

- Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

In Amsterdam kwamen in 1594 negen kooplieden bij elkaar, ze spraken af om een compagnie op te richten voor een ontdekkings- en handelsreis naar Azië. In 1600 waren er in Holland en Zeeland als acht compagnieën voor de handel actief, in 1602 vormden zijn één groot bedrijf: de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) . de VOC was vooral geïnteresseerd in specerijen maar ook in zijde en katoen.

In 1621 werd naar het voorbeeld van de VOC een andere compagnie opgericht: de West-Indische Compagnie (WIC). Die monopolie kreeg op de Nederlandse handel rond de Atlantische oceaan.

Naar West-Afrika brachten ze wapens, ijzer en alcohol in ruil voor Goud, Ivoor en slaven, die ze tewerkstelden op suiker- , tabaks- en koffieplantages in Amerika.

- De bijzondere plaats in het staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse republiek

de republiek had in staatkundig opzicht een bijzondere plaats in Europa, in andere landen groeide de macht van de koning, maar de republiek had geen staatshoofd. Alle gewesten kwamen samen in de Staten-Generaal. De bestuurders in de republiek werden regenten genoemd, één regent leek wel heel erg op een vorst: de stadhouder.

Nederland beleefde in de 17e eeuw een lange bloeiperiode die later de Gouden Eeuw werd genoemd. Amsterdam was de belangrijkste stapelplaats van Europa, er werden goederen uit heel de wereld opgeslagen, verwerkt en doorverkocht.

Het einde van de gouden eeuw kwam doordat er in deze tijd veel oorlogen werden gevoerd, door de dure oorlogen leed de economie van de republiek grote schade.

- Het streven van vorsten naar absolute macht

In 1618 begon in Duitsland de 30-jarige oorlog, de katholieke Habsburgse keizer probeerde zijn macht in het rijk te versterken en het protestantisme te onderdrukken, andere Duitse vorsten verzetten zich hiertegen. Miljoenen mensen kwamen om door geweld, honger en ziekten en het zorgde ervoor dat het Duitse rijk nog meer versnipperd raakte.

In Frankrijk werd de macht van de koning juist versterkt, dat was het werk van Lodewijk XIV. Hij alleen besliste, en hij alleen legde wetten op. Zijn regeringssysteem staat bekend als het absolutisme.

In Engeland liep het mis voor de koning Karel I, daar eindigde de machtsstrijd in zijn onthoofding. Engeland werd een Republiek, maar in 1660 probeerde koning Karel II net als Lodewijk XIV de absolute macht te krijgen. Later werd Willem III tot koning uitgeroepen en beloofde hij de rechten van het parlement te respecteren, zo werd Engeland een Constitutionele monarchie (een monarchie waarin de macht van de koning beperkt word door wetten en regels van het parlement).

- De wetenschappelijke revolutie

In de 16e eeuw begonnen sommige wetenschappers in te zien dat dit geocentrische (waarbij de aarde het middelpunt van het heelal is) wereldbeeld niet kon kloppen. Het ontstaan van het nieuwe wereldbeeld was onderdeel van de wetenschappelijke revolutie, tijdens deze revolutie trokken wetenschappers de ideeën van de klassieke denkers in twijfel. De nieuwe wetenschappelijke methode leidde tot ontwikkelingen in technologie (telescoop, thermometer). In het algemeen leidde de wetenschappelijke revolutie tot optimisme.

 

Tijdvak 7 (1700-1800) de tijd van pruiken en revoluties, eeuw van de verlichting. Vroegmoderne tijd.

- Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving (godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen)

In de 17e eeuw ontstond de verlichting, die stond voor kennis, inzicht en verdraagzaamheid, deze rationele manier van denken zou leiden tot algehele vooruitgang op gebied van wetenschap, techniek en politiek.

Volgens verlichte denkers bewezen godsdienstoorlogen tot welke ellende godsdienstige fanatisme leidde, ze hadden kritiek op de godsdienstige intolerantie. Verlichte denkers ontwikkelden ook nieuwe politieke ideeën, zo vonden ze mensenrechten erg belangrijk. Ook vonden ze dat het parlement en rechters het gezag moesten uitoefenen in naam van het volk, volkssoevereiniteit. Om machtsmisbruik te voorkomen moesten de drie machten van elkaar gescheiden blijven (trias politica) de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

- Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)

De sociale verhoudingen in Frankrijk waren nadelig voor een groot deel van de bevolking, in de standenmaatschappij genoten edelen en hoge geestelijken van allerlei voorrechten, maar de meeste boeren waren straatarm, zei moesten soms wel 70% van hun opbrengst afstaan aan de heer. Maar in Frankrijk ontstond een vorm van verlicht absolutisme, met name door Frederik de Grote, hij stond godsdienst- en persvrijheid toe. Ook verbod hij martelen van criminelen, hij vond , net zoals veel andere verlichte denkers, dat misdaad niet uit slechtheid maar uit domheid voortkwam. Hij vond bestrijden van domheid zijn belangrijkste taak.

- De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Aan het einde van de 18e eeuw maakten de democratische revoluties in verschillende westerse landen een einde aan het ancien régime, er kwamen wetten die staatsburgers gelijke rechten en invloed op het bestuur gaven (einde censuskiesrecht). Het begon met de Amerikaanse revolutie, dat leidde tot enthousiasme bij de verlichte Europeanen. Vooral in Nederland, de republiek was in verval geraakt. Gewapende patriotten (zoals de democraten zichzelf noemden) verjoegen in 1786 de regenten in Utrecht en installeerden een democratisch bestuur, later deden ze dat ook in andere steden.

Ook de Franse revolutie ging van start, de burgers wilden dat de stem van elke afgevaardigde evenveel waard was, na 6 weken ruzie besloten de burgers zelf met hulp van enkele edelen en geestelijken een grondwet te maken.

- Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.

Na de ontdekking van Amerika lieten de Europeanen de inheemse bevolking werken op de plantage als slaven, maar één man (priester De Las Casas) zag hoe de indianen massaal stierven door ziekten en slavenarbeid, hij zette zich in voor de indianen. Met als gevolg een verbod op slavernij van indianen in 1542, maar dat had ook een onbedoeld gevolg.

Door het verbod op indiaanse slaven lieten de kolonisten slaven vanuit Afrika komen om op de plantage dwangarbeid te laten doen.

In 350 jaar maakten zo’n 11 miljoen afrikanen gedwongen de oversteek, totdat er een beweging ontstond tegen de slavernij: het abolitionisme. Het abolitionisme had niet directe invloed, maar in 1807 was Engeland de eerste om slavernij te verbieden, Nederland volgde als laatste Europese land met de afschaffing van slavernij , eerst de handel op slaven in 1814 maar pas in 1863 werd de slavernij in alle Nederlandse kolonies verboden.

 

Tijdvak 8 (1800-1900) de tijd van burgers en stoommachines, industrialisatie tijd. De moderne tijd.

- De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving

Tot in de tijd van pruiken en revoluties deden mensen hun werk meestal met de hand en met werktuigen, maar omstreeks 1800 maken handwerktuigen plaats voor machines die werden aangedreven door stoommachines (mechanisatie). Er ontstond een nieuwe samenleving: de industriële samenleving. Hierin woonde het grootste deel in de stad, de bouw van fabrieken en arbeiderswoningen zorgde ervoor dat dorpen groeiden tot steden.

Tot in de tijd van pruiken en revoluties deden mensen hun werk meestal met de hand en met werktuigen, maar omstreeks 1800 maken handwerktuigen plaats voor machines die werden aangedreven door stoommachines (mechanisatie). Er ontstond een nieuwe samenleving: de industriële samenleving. Hierin woonde het grootste deel in de stad, de bouw van fabrieken en arbeiderswoningen zorgde ervoor dat dorpen groeiden tot steden.

Tijdens deze tijd ontstond ook een medische revolutie, waardoor de gezondheidszorg sterk verbeterde. Belangrijk was ook de transportrevolutie, de bouw van spoorwegen en treinen.

- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen; liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Liberalisme: politieke stroming die streeft naar vrijheid

Nationalisme: politieke stroming die streeft naar de vorming van een Natiestaat, voorliefde voor het eigen volk.

Conservatisme: politieke stroming die streeft naar het behoud van bestaande toestanden.

Socialisme: politieke stroming die streeft naar meer gelijkheid

Anarchisme: politieke stroming die streeft naar de afschaffing van de staat (overheid)

Omstreeks 1900 groeide binnen het socialisme ook een nieuwe stroming, het reformisme, zij wilder het lot van de arbeiders binnen de bestaande maatschappij verbeteren en ze waren vóór parlementaire democratie.

- Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

In 1848, na de opstand in Parijs, wilde koning Willem II voorkomen dat hij net als de Franse koning moest vluchten, dus hij vroeg Thorbecke om een grondwet te schrijven. In Nederland werd vanaf nu het parlement gekozen, dat maakte Nederland nog geen democratie, want maar 1/8 van de mannen mocht stemmen (censuskiesrecht). Pas in 1917 kwam er algemeen mannen kiesrecht, en vanaf 1919 was dat er ook voor de vrouwen.

- De opkomst van emancipatiebewegingen

Feminisme: een beweging die streefde naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen, algemeen kiesrecht voor vrouwen was een belangrijk doel van de feministen.

In de politiek begon de schoolstrijd, gelovige mochten vanaf 1848 eigen scholen stichten, maar alleen het openbare onderwijs werd door de overheid betaald, veel gelovigen waren bang dat hun kinderen op de openbare school hun geloof zouden verliezen.

- Discussies over de sociale kwestie

In de 19e eeuw ontstond in Europa de discussie over de armoede en de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders, die bekend kwam te staan als de sociale kwestie.

Elk jaar kwamen grote aantallen fabrieksarbeiders en mijnwerkers om door explosies en ziektes, hun weduwen bleven zonder inkomen achter. Ook raakten heel veel arbeiders invalide en konden niet meer werken.

Het begin van de verzorgingsstaat:

De Nederlandse regering zet zich in voor de welvaart en het welzijn van zijn burgers, dit doen ze doormiddel van een sociale wet (tegen kinderarbeid in 1874), ook ontstonden de eerste wetten voor sociale zekerheid zoals de Ongevallenwet (1901) die moest ervoor zorgen dat werkgevers hun werknemers niet in gevaarlijke situaties zetten, als er iets gebeurt met de werknemer heeft de werkgever daar ook last van.

- De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

Tussen 1870 en 1914 ontstonden grote Europese koloniale rijken, deze Europese expansies wordt het moderne imperialisme genoemd. Oorzaken:

Door de ontwikkelingen in de industrie waren grondstoffen en afzetmarkten steeds belangrijker, de kolonies speelden daar een belangrijke rol in. Een andere oorzaak was de opkomst van het agressieve nationalisme. Veel Europeanen meenden dat het ene mensenras beter was dan het andere en dat ze dus mochten heersen over ‘lagere’.

De koloniale expansie werd versterkt door de transportrevolutie, het was makkelijker (minder gevaarlijk) en goedkoper om naar Azië te reizen via het Suezkanaal, hierdoor werden de prijzen van de producten ook lager.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.