Wereldbeeld, wetenschap en filosofie in de middeleeuwen.
In de middeleeuwen kende men 8 planeten: de aarde, de zon, de maan, Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus. God had deze planeten gemaakt want hij was de schepper van het universum. Hij had de aarde volmaakt geschapen.
God had ook schepselen gemaakt, namelijk Broeder zon, zuster maan en de sterren, broeder wind, zuster water, broeder vuur en moeder aarde. Deze schepselen kon men verdelen in 2 groepen: natuurelementen en hemellichamen. De gemeenschappelijke taak van de schepselen was de heer loven en dienen.
Lijden en wanorde in de vorm van oorlog, hongersnood en epidemieën werden als onregelmatigheden gezien. Deze onregelmatigheden werden veroorzaakt door zondebokken. Ook in onze maatschappij gaat men nog vaak op zoek naar zondebokken; denk maar aan de jodenvervolging tijdens Wereldoorlog II.
Karel de Grote staat bij ons bekend als de uitvinder van het onderwijs. In de vroege middeleeuwen was het onderwijs alleen maar voor hogere standen, gericht op de vorming van bekwame medewerkers en priesters en het vond plaats in kloosterscholen. Nu, in onze tijd, heeft iedereen recht op onderwijs en streeft men een brede kennis na. Op het einde van de 11e eeuw, kwam er verandering in. Dat kwam door de heropbloei van de handel. Enkele vernieuwingen waren dat men in eigen huis of in een stadsschool met stro op de grond les gaf en men bracht de studenten meer praktische kennis bij: talen, boekhouden en correspondentie.
In 1200 was er de opkomst van de universiteiten. Deze universiteiten ontstonden meestal uit de gildes. De eerste universiteiten waren gevestigd in Bologna, Parijs en Oxford. De eerste Belgische universiteit was er om1425 en was gevestigd in Leuven.
Het onderwijs aan een universiteit gebeurde in het Latijn: eerst een basisopleiding dan (artes liberales) eventueel gevolgd door een verdere studie aan een faculteit. De meeste leerlingen studeerden enkel de basis opleiding omdat die voldoende was voor een goede functie.
De regel was: “Een scholier mag niet lijken op een zak met een gat erin”. Dit betekende dat een scholier goed moet onthouden wat hij hoort in de les. Letterlijk van buiten leren was typerend voor het middeleeuws onderwijs. Scholieren kregen als leerstof de zeven vrije kunsten. Deze vrije kunsten waren: grammatica, retorica, dialectica, aritmetica, geometria, astronomia en musica. Er waren ook nog verdere studies: rechten, medicijnen en theologie.
Wanneer men astronomie deed, werden er vele berekeningen en waarnemingen gemaakt. Deze werkmethode was een vernieuwing omdat men voor de 12e eeuw altijd naar antwoorden zocht in de bijbel. Deze nieuwe manier van denken noemen we rationalisme. Dit wil zeggen men moet een beroep doen op eigen verstand om tot de waarheid te komen.
In wetenschapsbeoefening waren er ook nog enkele vernieuwingen. Men vond instrumenten uit om de plaats (hoek) van een hemellichaam te bepalen (kwadrant) en om de plaats (hoogte) van een hemellichaam te bepalen (astrolabium).
Door het ontstaan van nieuwe ketterijen (een ketter = iemand die door zijn geloofsgenoten wordt afgekeurd omwille van zijn afwijkende ideeën) hielden de plattelandskloosters zich afzijdig van de verdorven steden. Hierdoor ontstonden bedelorden. Bedelorden leven in armoede, zijn niet plaatsgebonden en hebben een materiële en geestelijke zorg voor de armen. Terwijl dat de monniken bijna nooit buiten het klooster kwamen en ze kwamen niet te kort.
Het verschil tussen een “goede christen” en een “ketter” was toch niet altijd even duidelijk omdat ze net als de bedelorden in armoede leven en een leven als een apostel trachten te leiden. De katharen werden door de kerk toch als ketters beschouwd omdat ze de mis verwerpen en weigeren de communie te ontvangen.
Een methode die de leer van Aristoteles in overeenstemming brengt met het christelijke geloof, noemde men scholastiek.
In de middeleeuwen kende men 8 planeten: de aarde, de zon, de maan, Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus. God had deze planeten gemaakt want hij was de schepper van het universum. Hij had de aarde volmaakt geschapen.
God had ook schepselen gemaakt, namelijk Broeder zon, zuster maan en de sterren, broeder wind, zuster water, broeder vuur en moeder aarde. Deze schepselen kon men verdelen in 2 groepen: natuurelementen en hemellichamen. De gemeenschappelijke taak van de schepselen was de heer loven en dienen.
Lijden en wanorde in de vorm van oorlog, hongersnood en epidemieën werden als onregelmatigheden gezien. Deze onregelmatigheden werden veroorzaakt door zondebokken. Ook in onze maatschappij gaat men nog vaak op zoek naar zondebokken; denk maar aan de jodenvervolging tijdens Wereldoorlog II.
In 1200 was er de opkomst van de universiteiten. Deze universiteiten ontstonden meestal uit de gildes. De eerste universiteiten waren gevestigd in Bologna, Parijs en Oxford. De eerste Belgische universiteit was er om1425 en was gevestigd in Leuven.
Het onderwijs aan een universiteit gebeurde in het Latijn: eerst een basisopleiding dan (artes liberales) eventueel gevolgd door een verdere studie aan een faculteit. De meeste leerlingen studeerden enkel de basis opleiding omdat die voldoende was voor een goede functie.
De regel was: “Een scholier mag niet lijken op een zak met een gat erin”. Dit betekende dat een scholier goed moet onthouden wat hij hoort in de les. Letterlijk van buiten leren was typerend voor het middeleeuws onderwijs. Scholieren kregen als leerstof de zeven vrije kunsten. Deze vrije kunsten waren: grammatica, retorica, dialectica, aritmetica, geometria, astronomia en musica. Er waren ook nog verdere studies: rechten, medicijnen en theologie.
Wanneer men astronomie deed, werden er vele berekeningen en waarnemingen gemaakt. Deze werkmethode was een vernieuwing omdat men voor de 12e eeuw altijd naar antwoorden zocht in de bijbel. Deze nieuwe manier van denken noemen we rationalisme. Dit wil zeggen men moet een beroep doen op eigen verstand om tot de waarheid te komen.
In wetenschapsbeoefening waren er ook nog enkele vernieuwingen. Men vond instrumenten uit om de plaats (hoek) van een hemellichaam te bepalen (kwadrant) en om de plaats (hoogte) van een hemellichaam te bepalen (astrolabium).
Door het ontstaan van nieuwe ketterijen (een ketter = iemand die door zijn geloofsgenoten wordt afgekeurd omwille van zijn afwijkende ideeën) hielden de plattelandskloosters zich afzijdig van de verdorven steden. Hierdoor ontstonden bedelorden. Bedelorden leven in armoede, zijn niet plaatsgebonden en hebben een materiële en geestelijke zorg voor de armen. Terwijl dat de monniken bijna nooit buiten het klooster kwamen en ze kwamen niet te kort.
Een methode die de leer van Aristoteles in overeenstemming brengt met het christelijke geloof, noemde men scholastiek.
REACTIES
1 seconde geleden