Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Verzuiling, polarisatie en herwonnen consensus

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2628 woorden
  • 12 februari 2004
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 7
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Boek: Verzuiling, polarisatie en herwonnen consensus. Nederlanders en hun gezagsdragers 1950-1990. Dit is een samenvatting van hoofdstuk 1-4, muv. 2.3 en 2.4. Hoofdstuk 5 staat hier dus ook niet in. 1. Verzuiling en consensus (verzuiling: hokjesgeest - consensus: zoeken naar overeenstemming) § 1.1 Een land van minderheden Nederland was erg verzuild. Er waren vier aparte werelden, die langs elkaar heen leefden. De vier bevolkingsgroepen waren: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Katholieken en protes-tanten hadden het dichtste netwerk van zuilen, de socialisten hadden geen eigen onderwijs en de liberalen waren verzuild tegen wil en dank, omdat de andere drie groepen ook verzuild waren. De liberalen waren dus meer neutraal en algemeen. Voor 1900 had Nederland ook altijd al verschillende bevolkingsgroepen gehad, maar het was nooit zo erg geworden dan na 1900. Dat kwam doordat krant, radio, scholen en tv kwamen. Partij Katholieken Protestanten Socialisten Liberalen
Omroep KRO NCRV VARA AVRO

Partijen KVP (Katholieke Volkspartij) ARP (Anti-Revolutionaire Partij) en CHU (Christelijk-Historische Unie) PvdA (Partij van de Arbeid) VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democra-tie) Deel van de bevolking a ¼ ¼ 1/6 (rest) Geen van de zuilen had de meerderheid: Nederland was een land van minderheden. Hierdoor moes-ten er altijd compromissen worden gesloten. In de jaren ’50 begint de ontzuiling al. De PvdA probeerde katholieke en protestantse kiezers uit hun zuil los te weken. In 1952 werd de PvdA voor het eerst de grootste partij. Als reactie op dit ‘losweken’ kwam het bisschoppelijk mandement (geschreven door de bisschoppen). Dit was ‘een herderlijke brief met instructies’ waarin zij de gelovigen opriepen trouw te blijven aan hun leiders. Dit bisschoppelijk mandement was tegen de grondwet, omdat er vrijheid van meningsuiting is. De PvdA was veront-waardigd en organiseerde een speciale ledendag om de woede te koelen. Vóór de verkiezingen van 1956 werd bij de uitgang van de katholieke kerk gewaarschuwd voor de goddeloze PvdA. De politieke stabiliteit en sociale rust waren echter groter dan ooit. In het openbaar werden de ideolo-gische verschillen overdreven. Achter de schermen werden zaken gedaan en compromissen gesloten. § 1.2 Een volgzaam volk (volgzaam: gehoorzaam) De politieke en maatschappelijke gezagsdragers waren ook de leiders van de vier zuilen. Veel ge-zagsdragers zaten in het bestuur van meerdere verzuilde organisaties tegelijk. De verzuilde organisa-ties waren hierdoor nauw met elkaar verbonden. Een plaats waar de vier verzuilde organisaties elkaar ontmoetten was de SER (Sociaal-Economische Raad). Hierin zaten vijftien werknemers en ook vijftien werkgevers. Deze vijftien plaatsen werden verdeeld, evenredig aan de omvang van de zuil. In de SER zaten ook vijftien deskundigen. Bij bijna alle besluiten werd het evenredigheidsbeginsel (ieder zijn deel volgens de getalsmatige ver-houdingen) toegepast. Elk probleem werd teruggebracht tot een verdelingsvraagstuk. Het ging er niet om om gelijk te krijgen, maar om je deel te krijgen. Geheimhouding was een voorwaarde voor succesvol onderhandelen. Het publiek kreeg maar weinig te horen. De leiders gedroegen zich autoritair, gewone leden hadden weinig in te brengen en waren volgzaam. Het vertrouwen in de leiders was groot. Ondanks de verzuiling was er toch een gevoel van saamhorigheid. Dat kwam door de wederopbouw en door het verleden (de oorlog). Om het land weer op te bouwen, was een gezamenlijke krachtsin-spanning vereist. § 1.3 Sociale harmonie (geen polarisatie/tegenstellingen) Na de oorlog was er pessimisme: de bevolking groeide hard, in de landbouw en in de handel waren er weinig banen. Daarom was de industrialisatie van levensbelang. De staat steunde het bedrijfsleven, ze hielp handhaafde een geleideloonpolitiek, waarbij de lonen laag waren, om een zo hoog mogelijke winst te behalen. De regering werkte nauw samen met vakbonden en werkgevers (SER). Er was een 48-urige werkweek en de lonen waren laag. De vakbonden vonden dit oké, omdat een bescheiden opstelling op langere termijn voor meer welvaart zou zorgen. Ze waren ook bang voor een nieuwe massawerkloosheid. De vakbonden zorgden niet alleen voor de materiële belangen van de arbeiders, maar kwamen op voor ‘heel de arbeider’: ze bemoeiden zich met volksgezondheid, vrijetijdsbesteding, huisvesting, ziek-tekostenverzekering, volksontwikkeling de pers enz. Ze bevorderden dus het welzijn en de ontwikke-ling van de werkman en zijn gezin. Dit kwam doordat ze bezorgd waren om de morele toestand van het volk en doordat ze bang waren voor een tweede werkloosheidscrisis. In de Stichting van de Arbeid werkten werkgevers en werknemers samen, met als gemeenschappelijk doel: de bedrijven (en daarmee de economie) tot bloei laten komen! Iedereen dacht: sociale harmonie was de sleutel tot groei en welvaart. § 1.4 Nederland gezinsland De overheid was bang voor moreel verval. De algemene opvatting was dat het gezin de kern van de samenleving moest zijn. Daarom probeerde de overheid op allerlei manieren het gezin te versterken (actieve gezinspolitiek). Jeugdlonen waren laag (jongeren konden niet hun geld uitgeven aan ‘leeg vermaak’) en de kinderbijslagen waren hoog. Er kwamen ook vrijheidsbeperkende maatregelen. In de jaren ’50 was er een duidelijke rolverdeling in het gezin: er hoorde harmonieuze ongelijkheid te zijn. Vader moest de kost verdienen, moeder moest thuiszitten (huishouden doen, gezelligheid creë-ren, kinderen opvoeden), meisjes werden voorbereid op moederschap (breien, naaien, helpen in het huishouden), jongens moesten later de kost verdienen. De ouders moesten zonder discussie gehoor-zaamd worden. De kinderen moesten duidelijke richtlijnen krijgen. Naast het gezin speelde de kerk een belangrijke rol in het dagelijkse leven. De kerk bemoeide zich met de gezinsomvang. De confessionele partijen (partijen die uitgaan van een geloofsbelijdenis) had-den de meerderheid. Wetten en regels waren gebaseerd op een christelijk-etische manier van denken (het centraal stellen van christelijke normen en waarden). Hierdoor was de jeugd van Nederland absoluut niet verwilderd. Nederland was een brave en preutse natie. 2. Nederland verandert § 2.1 Ongekende economische groei In de jaren ’50 nam de werkgelegenheid in de industrie snel toe. Alles gebeurde op grotere schaal dan voor de oorlog. Efficiency en rationalisering stonden centraal. De arbeidsproductiviteit nam toe. Ook in de transportsector vond een revolutie plaats (Rotterdam en Schiphol en vrachtvervoer over de weg). Door de industrialisatie veranderde de samenstelling van de beroepsbevolking. Het aantal banen in de landbouw nam af. De plattelandsbevolking trok massaal naar de stad, waar ze gingen werken in de industrie. Halverwege de jaren ’60 kwam een eind aan de banengroei in de industrie, maar toen gebeurde het-zelfde met de dienstensector. Het onderwijs, de gezondheidszorg, de banken en het grootwinkelbedrijf breidden sterk uit. De kleine winkelier maakte plaats voor supermarkten. De eerste zelfbedieningswin-kel opende in 1948. De groeiende afstanden tussen wonen en werken werden overbrugd door de personenauto. Werknemers vonden dat het tijd werd de vruchten te plukken van hun jarenlange inspanningen. Velen zegden hun lidmaatschap van de vakbond op. Werkgevers betaalden hogere lonen uit (zwart of pre-mies en toeslagen) om het tekort aan arbeidskrachten. In 1963 werd gestopt met de geleideloonpoli-tiek. De lonen schoten direct omhoog en aan de groei van de welvaart leek geen eind te komen. § 2.2 Het dagelijks leven verandert Nederland werd in de jaren 1950-1970 een moderne consumptiemaatschappij (maatschappij die erop gericht is grote hoeveelheden consumptiegoederen te produceren en te verkopen). Welvaartssymbolen: auto, vaste wastafel, bad en douche, stofzuiger, wasmachine, ijskast, televisie, genotmiddelen (oa. drank) en vakanties. Nederland was veranderd van een sober, zuinig volk in een natie van gretige consumenten. Het opleidingsniveau steeg ook als gevolg van de welvaart. De overheid hielp hieraan mee: studie-beurzen en kinderbijslagen gingen omhoog. Doordat het productieproces snel ingewikkelder werd, waren er steeds meer goed opgeleide mensen nodig. Kinderen uit middengroepen en de arbeiders-klasse moesten alle kansen krijgen. De sociale zekerheid werd uitgebreid. Nederland werd een verzorgingsstaat: een staat die zorgt voor een minimuminkomen en minimumvoorzieningen voor alle burgers. De mentaliteit van de jeugd veranderde. Voorzichtigheid, zuinigheid en gehoorzaamheid aan de ge-zagsdragers leek overbodig. Door de televisie maakten de mensen kennis met de wereld buiten hun eigen zuil. Dat alles versterkte een proces van secularisatie en ontzuiling. Het kerkbezoek liep terug, steeds minder mensen wilden geestelijke zijn. Levensbeschouwing deed er niet zoveel meer toe. Waar het op aankwam was deskundigheid.
§ 2.3 De politieke cultuur verandert 3. Het protest van jongeren en vrouwen § 3.1 Een protestgeneratie In mei 1965 werd de Provobeweging opgericht: vrijheid, gelijkheid en creativiteit en vooral de maat-schappij/gezag hartgrondig provoceren (uitdagen). De provo’s hadden ludieke acties. Omdat ze voor gelijkheid waren, wilden ze dus geen republiek. Van Duijn (stichter van Provo) stichtte na de opheffing van Provo een nieuwe ludieke beweging op: de kabouterbeweging. De Provo’s en Kabouters verzetten zich tegen: s regentenmentaliteit
s consumptiemaatschappij
s milieuvervuiling
s Vietnamoorlog
s Kernwapens
s Armoede in de derde wereld
Vooral de jongeren op de universiteiten protesteerden. Deze studenten verzetten zich tegen de con-servatieve lesprogramma’s en gebrek aan democratie op de universiteiten. Actievoeren was begin jaren zeventig vanzelfsprekend geworden. Het gezag hoorde je per definitie te wantrouwen. De generatie uit die tijd heet de protestgeneratie. § 3.2 Van verbieden naar onderhandelen In de begintijd van de provo’s waren de gezagsdragers nog heel autoritair, maar hier waren veel bur-gers tegen. Na de rellen in de zomer van 1966 was de regentenmentaliteit ten einde. Dit kwam door-dat de onderzoekscommissie zei dat de gezagsdragers en de politie de schuld van deze rellen waren. De gezagsdragers probeerden nu in contact te komen met de jeugd. Ze toonden begrip voor de de-monstranten. Burgerlijke ongehoorzaamheid werd gedoogd als er geen schade werd aangericht. Aan veel demonstraties kwam een eind, doordat de studenten medezeggenschap kregen. De veranderingen gingen in Nederland dus met weinig geweld. Dat kwam doordat veel gezagsdragers met de tijd meegingen. De jongeren werden serieus genomen en kregen inspraak. Ouders gaven hun kinderen meer ruimte.
§ 3.3 Het protest van vrouwen In begin jaren zestig hadden mannen en vrouwen gelijke rechten. De emancipatie leek voltooid. Maar dat was niet zo. Mannen en vrouwen hadden wel gelijke rechten, maar nog geen gelijke kansen. Joke Smit schreef in 1967 haar artikel Het onbehagen van de vrouw. Door dit artikel ontstond de tweede feministische golf. De eerste was al voor WO I geweest en hierdoor kwamen gelijke rechten: kiesrecht, recht op hoger onderwijs. J. Smit richtte de actiegroep Man Vrouw Maatschappij op. In deze groep zaten vooral 30+ -ers die hun idealen wilden bereiken door artikelen te schrijven. s gelijke lonen voor mannen en vrouwen
s verbod op seksediscriminatie
s grotere onderwijskansen voor meisjes
s legaliseren van abortus
s gelijke taken in het huishouden en voor de kinderen
Om dit te realiseren moest er een vijfurige werkdag komen en de overheid en het bedrijfsleven moes-ten vrouwen helpen bij het vinden van een passende baan, dmv positieve discriminatie voor vrouwen. In januari 1970 werd de tweede feministische actiegroep opgericht: de Dolle Mina. In de Dolle Mina zaten studentes en andere leden van de protestgeneraties. Ze had ludieke acties: ‘baas in eigen buik’ (abortus). § 3.4 Moeizame emancipatie Linkse politici steunden feministen, veel confessionelen hielden vast aan traditionele opvattingen over huwelijk en gezin. In 1970 stelde de PvdA voor om abortus te legaliseren. Dat sloot aan bij de snel veranderde praktijk. De confessionelen waren hier fel tegen. Pas in 1981 werd de abortuskwestie geregeld: abortus bleef een misdrijf, maar was niet langer strafbaar als het in de eerste twaalf weken van de zwangerschap gebeurde en de vrouw een bezinningsperiode van vijf dagen had. In 1971 werd de wet aangenomen om echtscheiding te vergemakkelijken. Het veranderen van de huwelijksmoraal paste in de algemene trend van individualisering. Het aantal echtscheidingen liep op. In 1974 werd de Emancipatiecommissie opgericht en werd dit een vast onderdeel van het overheids-beleid. De politieke wil om de emancipatie te bevorderen bleek uit de groei van het aantal vrouwelijke ministers, staatssecretarissen, burgemeesters, wethouders, Kamerleden, leden van de Provinciale Staten en gemeenteraadsleden. Toch was in 1987 ‘het onbehagen van de vrouw’ nog lang niet ver-dwenen. 4. Televisie en politiek § 4.1 Revolutie in de media In de jaren vijftig vonden de elites dat televisie het volk moest opvoeden en de heersende normen en waarden moest bevestigen. Autoriteiten werden in die tijd nog met grote eerbied benaderd. De politie-ke berichtgeving stond vaak onder directe leiding van politici. In de jaren zestig ging het anders: er kwamen onafhankelijke journalisten. Autoriteiten waren per defi-nitie onbetrouwbaar, journalisten probeerden gezagsdragers belachelijk te maken. Ze legden niet langer de nadruk op de successen in de politiek, maar op de spanningen, schadalen en mislukkingen. Op de televisie was eerst nog geen reclame te zien, maar omdat er zoveel mensen keken, kwam dit wel. Door ruzie over de televisie kwam het kabinet in 1965 ten val. Het nieuwe kabinet dat toen kwam, kwam met een nieuwe omroepregeling. Commerciële televisie bleef verboden, maar de STER mocht reclamezendtijd verkopen. Ook kwam het verzuilde omroepbestel. Nieuwe omroepen werden toegela-ten als ze genoeg leden hadden. Verzuilde omroepen legden minder nadruk op hun identiteit, maar probeerden met licht amusement kijkers te trekken: vertrossing. Naast amusement waren actualiteitenrubrieken in trek. In deze rubrie-ken probeerden de journalisten het establishment (de gevestigde orde) onderuit te halen. Deze hou-ding werd typerend voor de vrijzinnig protestantse VPRO. Ook de verzuilde kranten verdwenen. Ze werden neutraal of progressief en kritisch
§ 4.2 De macht van televisie In de jaren vijftig kwamen de gezagsdragers goed voorbereid voor een interview op de televisie bij hun eigen zuil. In de jaren zestig werden politici steeds vaker onvoorbereid met kritische vragen ge-confronteerd. De kijkers konden zien dat gezagsdragers gewone mensen waren, onvolmaakt en on-zeker als ieder ander. In 1966 was de Nacht van Schmelzer: val van kabinet-Cals (KVP, ARP en PvdA). KVP-leider Schmel-zer was kritisch over de begroting. Het achttien uur durend Kamerdebat was live te zien op televisie. Erg belangrijk was de indruk die de hoofdpersonen neerzetten. Schmelzer kwam slecht over. Na de Nacht van Schmelzer werd de lijsttrekker erg belangrijk, omdat het volk de persoon kon zien via de televisie. Hij/zij moest op televisie sympathiek overkomen. Vooral D’66 en de Boerenpartij kregen plotsklaps veel zetels, wat te danken was aan steeds meer zwevende kiezers. De partijen konden niet mee op hun vaste aanhang rekenen. De politieke strijd werd voortaan voor de camera gestreden. De politici hadden journalisten nodig, de journalisten de politici. De journalisten plaatsten onderwerpen op de politieke agenda die de politici waarschijnlijk liever uit de weg waren gegaan. § 4.3 Op weg naar polarisatie Na de Nacht van Schmelzer brak in de media een storm van kritiek los op het verzuilde politieke be-stel. Vooral de KVP kreeg het zwaar te verduren. Een paar uur na de Nacht van Schmelzer richtte Hans van Mierlo een nieuwe partij op: Democraten ’66. Deze partij wilde het hopeloos verouderde politieke stelsel laten ontploffen. Ze vond dat partijen coalities moesten vormen voor de verkiezingen, de premier en de burgemeesters moesten recht-streeks gekozen worden en bij belangrijke onderwerpen moesten burgers kunnen meebeslissen (par-ticipatiedemocratie). In 1967 hadden de confessionele partijen voor het eerst sinds vijftig jaar geen meerderheid meer in de Tweede Kamer. Velen waren het met D’66 eens. De christenradicalen uit de KVP en ARP richtten de PPR op. Ze wa-ren voor ontwikkelingshulp, milieu en gelijke inkomens. Ze waren voor samenwerking met de PvdA en tegen samenwerking met de VVD. Toen de confessionelen in 1967 opnieuw met de VVD gingen rege-ren, werd de PPR opgericht. De christenradicalen uit de PvdA richtten Nieuw Links op. De PvdA zette consensus aan de kant en koos voor polarisatie. Politici die toch voor consensuspoli-tiek waren, moesten het veld ruimen. In 1969 kwam de anti-KVP-motie: de PvdA besloot dat samen regeren met de KVP onmogelijk was. Voor de verkiezingen van 1971 en 1972 kwam een schaduwka-binet dat zou gaan regeren als de drie partijen de meerderheid kregen: D’66, PPR en PvdA. § 4.4 Gezagsdragers onder druk Vanaf de tweede helft van de jaren zestig kwamen de gewone burgers zelf op voor hun rechten en verlangens. Er kwamen heel veel actiegroepen. Werknemers en werkgevers kwamen tegenover elkaar te staan. Dat kwam doordat de economische groei terugnam en de economie in de problemen kwam. Dat kwam weer doordat bedrijven steeds meer lonen, premies en belastingen moesten betalen. De bonden dwongen een automatische prijscompensatie af: omdat de prijzen elkaar stegen, moesten de lonen ook stijgen. Dit werkte niet echt: de ondernemers berekenden de hogere lonen die ze moesten betalen door in de prijs van hun producten en diensten. Die hogere prijzen werden dan weer gecompenseerd met hogere lonen enzovoort. Er kwam toen een enorme inflatie. Door de hoge loonkosten was werkloosheid weer een probleem.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.