Hoofdstuk 4 verlichting en revoluties (1650-1848)
§4.1 De verlichting (1650-1789)
Locke: Sociaal contract: mensen stonden een deel van hun vrijheid af aan de overheid. In ruil daarvoor moest de overheid hun leven, bezit en vrijheid beschermen en optreden als neutrale rechter. Wanneer dit niet gebeurde mochten de burger een nieuwe regering aanstellen. Ook was hij voor een scheiding tussen kerk en staat, omdat hij vond dat de staat niet kon uitmaken wat het ware geloof was, maar dar de mensen dat zelfstandig konden bepalen.
Rousseau: Sociaal contract: de mensen dragen de vrijheid over aan de staat. Het volk was soeverein en de staat moest de algemene wil van de samenleving vertegenwoordigen. De mensen mochten niet hun eigen belangen doorzetten maar ze moesten zich onderwerpen aan de wetten die in overeenstemming waren met de algemene wil.
Voltaire: Voltaire geloofde dat God de wereld had geschapen, maar dat God zich er daarna niet meer mee bemoeide. De wereld zou zich ontwikkelen door natuurwetten die bij Gods plan hoorden. (deïst).
Ook was hij gematigd verlichtdenker. Omdat God de wereld geschapen had dacht hij dat de ongelijkheid van de standenmaatschappij erbij hoorde. De meeste mensen moesten zwoegen om in leven te blijven, dit was volgens hem maar goed ook, want dan hadden geen tijd om ongelukkig en opstandig te zijn. Het was gevaarlijk het geloof weg te nemen, want een straffende God was de enige manier om ze in toom te houden.
Kant: Volgens Kant was de verlichting de bevrijding van de mens uit de onmondigheid. Hiermee bedoelde hij dat het belangrijk was zelfstandig je verstand te gebruiken en te durven denken. Hij was een gematigd verlichtdenker. Wanneer er alleen maar rationele ideeën werden doorgevoerd zou dit leiden tot waanzin. Daarom moest er een universele morele wet komen die ieder moest gehoorzamen.
Spinoza: God en de natuur waren gelijk, omdat ze beide rationeel waren. Geloof in God was onwetendheid. Spinoza was een radicaal verlichtdenker. Iedereen was volgens de radicale verlichtdenkers gelijk. Daarom moest de standenmaatschappij vervangen worden door een democratie.
Smith: Volgens Smith moest iedereen zijn eigen voordeel na streven. Zo zou de wereld er het beste uit komen te zien. Ook bedacht hij de wet van vraag en aanbod. Wanneer de vraag stijgt, stijgt het aanbod enz. 'Laissez faire'
Montesquieu: trias politica
Vanaf 1650 kwamen oude inzichten over traditie en geloof tot discussie. Twee filosofische stromingen, het empirisme en het rationalisme, stelden dat traditie en geloof plaats moesten maken voor waarneming en rede. Het empirisme stelde dat kennis voorkomt uit ervaring en waarneming. Het rationalisme stelde dat de rede, het menselijk denkvermogen, de voornaamste bron van kennis is.
De verlichte denkers vonden dat de samenleving niet gebaseerd moest zijn op erfelijke rechten en plichten of religieuze ideeën, maar op de rede. Veel verlichte denkers verwierpen de standenmaatschappij en absolutisme. Ze streden tegen godsdienstige intolerantie en kerkelijke dwang, machtsmisbruik door kerk en staat en onafhankelijke rechtspraak.
De ideeën van Locke en Rousseau over het sociaal contract waren in strijd met de traditionele ideeën, omdat bij beide het volk voor een deel macht had. Traditioneel gezien hadden de vorsten/staat de macht van God gekregen en waren zij hierdoor oppermachtig.
Het vertrouwen in de rede leidde tot optimisme. Vanaf 1750 hingen bijna alle verlichtingsdenkers de vooruitgangsgedachte aan. Er kwam meer vrijheid en tolerantie en er waren verbeteringen zichtbaar op alle terreinen. Ze dachten dat ook de maatschappij door het gebruik van de rede beter zou worden.
Het verschil tussen de gematigde en radicale verlichte denkers ligt bij het stuk dat de gematigde verlichte denker een balans zoekt tussen de rede en traditie en de radicale verlichte denker alleen voor de rede is.
Frederik II en Jozef II waren beide verlicht despoot/verlicht absolutisme, omdat zij niet geloofden dat zij hun macht van God hadden gekregen, maar dienaren waren voor het algemene belang. Ze vergrootten de persvrijheid, werkten aan tolerantie, onderwijs en bestreden godsdienstig fanatisme. Wel hielden ze vast aan de absolute macht en de standenmaatschappij.
De Franse koningen hielden de verspreiding van radicale ideeën in de gaten en probeerden critici van het ancien régime monddood te maken door boeken te verbieden en te verbranden. Dit was nier erg succes vol, omdat de boeken in Amsterdam gedrukt werden en stiekem Frankrijk werden binnengesmokkeld en hierdoor nog aantrekkelijker werden om te lezen.
Door de verspreiding van de verlichte ideeën onder eigenlijk de hele maatschappij moesten in de loop van de tijd vorsten rekening houden met de publieke opinie in alle lagen van de bevolking.
§4.2 De Franse revolutie (1789-1815)
Onder gezag van koning Lodewijk XVI kwam Frankrijk in een crisis terecht. Rijke burgers waren ontevreden over het gebrek aan politieke invloed en arme burgers wilden een beter bestaan. Door de verlichte kritiek werd het gevaarlijker, want zo waren er geregeld opstanden. Alle arme mensen leden onder het belastingstelsel. Adel en geestelijkheid legden eigen belastingen op en betaalden zelf nauwelijks belasting. Het grootste deel van het staatsinkomen kwam uit belastingen en dan vooral op voedsel. Hierdoor werd voedsel duur en het leverde niet eens genoeg op voor de staat. Door oorlogen liep de staatsschuld nog verder op.
Om uit de financiële crisis te komen besloot Lodewijk XVI om de staten-generaal bijeen te roepen om zo in ruil voor concessies afspraken te maken. Hierbij deed de koning afstand van zijn absolute macht en dat was al een concessie, maar daar bleef het niet bij. Er volgende twee revoluties waarbij in de eerste Frankrijk een constitutionele monarchie werd en in de twee een democratische republiek zou worden.
Van februari tot en met april 1789 werden de verkiezingen voor de Staten-Generaal gehouden. Tijdens de kiesvergaderingen (aparte verkiezingen voor de vertegenwoordigers vanuit alle standen) werden cahiers de doléances (klaagbrief) opgesteld. Lodewijk XVI had hierom gevraagd omdat hij wilde weten wat er onder het volk leefde. Helemaal representatief waren de brieven niet. Aan de kiesvergadering van de derde stand mochten alleen mannen van 25 jaar of ouder mee doen die belasting betaalden. Bovendien werden de cahier de doléances geschreven door de bourgeoisie, waardoor vooral hun wensen naar voren kwamen.
De verlichtingsideeën waren op invloed op de cahiers, omdat vooral wensen als: een wet die de macht van de koning beperkte, een nationaal parlement met wetgevende en controlerende bevoegdheden, burgerlijke vrijheden en een verklaring van de rechten van de burger en de mens.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden