Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Tijdvak 8

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1193 woorden
  • 17 mei 2015
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Kenmerkende aspecten

1.  De industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving.

2. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.

3. Discussies over de ‘sociale kwestie’.

4. De opkomst van de politiek-maatschappelijke stromingen nationalisme, liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

5. De opkomst van emancipatiebewegingen.

6. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.

De industriële revolutie

De industriële revolutie begint in Engeland eind 18e eeuw.

Veranderingen:

  • Economisch: in de lijn van het verlichte denken en de wetenschappelijke revolutie staat de uitvinding van de stoommachine aan de basis van de moderne industriële samenleving
  • Politiek-maatschappelijk: in de lijn van het verlichte denken en de Franse revolutie laten de Europese burgers zich na het revolutiejaar (1848) definitief gelden in de politiek (democratisering) en de maatschappij (opkomst van emancipatiebewegingen)

Hoe kon de revolutie ontstaan? Wat zijn de voorwaarden?

  • Veel wetenschappelijke belangstelling voor experimenten en uitvindingen
  • Veel koopman-ondernemers die willen investeren en commercialiseren
  • Voldoende kapitaal
  • Bevolkingsgroei: voldoende aanbod van personeel

Waar heeft de industriële revolutie invloed op?

  • Landbouw: de landbouw kan gebruik gaan maken van machines waardoor er een agrarische revolutie plaats vindt
  • Transport: er is behoefte aan snelle verbindingen. Hiervoor worden stoomschepen en stoomtreinen ingezet en ontstaat er een transportrevolutie
  • Er is behoefte aan grondstoffen (kolen en ijzer) en afzetgebied
  • Modern imperialisme: mensen in koloniën worden onder druk gezet om nog meer te gaan produceren en grondstoffen te leveren. Ook wordt er een zoektocht gezet naar nieuwe koloniale gebieden in Azië en Afrika om te gebruiken als afzetmarkt.

Sociale kwestie

In de sociale kwestie wordt gediscussieerd over de volgende punten:

  • Woningnood
  • Overvolle buurten met veel mensen in kleine huizen (krottenwijken)
  • Sociale spanningen en besmettelijke ziektes
  • Lange werktijden
  • Gevaarlijke en ongezonde werkomstandigheden in fabrieken
  • Lage lonen
  • Kinderarbeid

De overtuiging was dat het probleem zich vanzelf zou oplossen. De liberalen doen dan ook de uitspraak dat de economie en samenleving het beste functioneren bij een zo groot mogelijke vrijheid. In 1874 wordt het kinderwetje van Van Houten de eerste sociale wet in Nederland. In de wet staat dat kinderen onder de 12 jaar niet in fabrieken mogen werken.

Modern imperialisme

Er komt een moderne vorm van imperialisme door Europese regeringen:

  • Opbrengsten uit bestaande koloniën worden verhoogd
  • De regering probeert zo snel mogelijk het  koloniale imperium uitbreiden met als gevolg politieke spanningen en koloniale oorlogen tussen westerse landen

Emancipatiebewegingen

Een emancipatiebeweging is een maatschappelijke groepering die zich inzet voor gelijke rechten voor een bepaalde groep. In de 19e eeuw waren dat arbeiders, vrouwen en confessionelen die streefden naar politieke rechten. Arbeiders deden dit door zich te organiseren in vakverenigingen en later in politieke partijen. Ook de vrouwen organiseerden zich in verenigingen die strijden voor kiesrecht en toegang tot onderwijs.

In 1848 vindt er een grondwetswijziging plaats:

  • De macht van de koning wordt beperkt. Dit is het begin van een parlementaire democratie.
  • Er is sprake van vrijheid in; meningsuiting, godsdienst, vereniging en vergadering.
  • De protestanten richten hun eigen scholen, kranten en politieke partijen op. De katholieken volgen dit voorbeeld en richten dit ook op.
  • De confessionelen richten eigen verenigingen en organisaties op. Ook de socialisten gaan dit doen, waardoor de liberalen min of meer gedwongen worden dit ook te doen.

Liberalen aan de macht

In 1815 is het Congres van Wenen. Dit congres gaat over de restauratie in Europa na de val van Napoleon. Het gevolg hiervan is dat de belangrijkste vorsten hun machtspositie uit de tijd voor de Franse revolutie herstellen, de standenmaatschappij. Het conservatisme is hiermee de overheersende ideologie in Europa. De liberale ideeën worden onderdrukt. In 1848 komen toch de liberalen aan de macht.

  • Liberalen grondwetten zorgen voor meer vrijheid
  • Er komt een einde aan de standensamenleving
  • De politieke invloed van burgers wordt groter door verruiming van het kiesrecht

Invloed Congres van Wenen

De restauratie na het Congres van Wenen in 1815 brengt een herstel van de traditionele standenmaatschappij. Burgers komen hiertegen in verzet. De opkomst van politieke stromingen begint dan ook hier.

  1. Liberalisme

Doel: een samenleving met een zo groot mogelijke individuele vrijheid op politiek, economisch, sociaal en cultureel gebied.

  1. ‘wetenschappelijk’ socialisme

Doel: een rechtvaardige samenleving met een zo groot mogelijke gelijkheid voor alle mensen op aarde.

Politieke vijanden: liberalisme, nationalisme en confessionalisme.

Invloedrijkste vertegenwoordiger: Karl Marx

  1. Confessionalisme

Doel: een christelijke samenleving, waarin protestanten en katholieken zich los van elkaar zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen

Politieke vijanden: liberalisme en socialisme

Politieke stromingen

Alle politieke stromingen op een rijtje:

Communisme: politieke stroming met als hoofddoel dat alle kapitaal en productiemiddelen (machines en grondstoffen) in handen van de gemeenschap zijn. Hoofddoel is het realiseren van een samenleving waarin iedereen volledig gelijk is.

Confessionalisme: stroming waarvan de aanhangers hun politieke en maatschappelijke opvattingen baseren op hun godsdienstige overtuiging.

Feminisme: in de 19e eeuw politiek-maatschappelijke beweging die de achtergestelde positie van de vrouw wilde verbeteren door vrouwen kiesrecht te geven.

Liberalisme: de opvatting dat mensen volledig vrij moeten zijn en zelf verantwoordelijk zijn voor hun welzijn en maatschappelijke positie. Liberalen willen dat de overheid zich zo min mogelijk bemoeit met de economie.

Nationalisme: voorliefde voor de eigen natie; ook wel het streven om alle mensen van hetzelfde volk in een eigen staat te brengen.

Socialisme: verzamelnaam van alle politieke stromingen die tot doel hebben de maatschappelijke ongelijkheid op te heffen en een samenleving op te bouwen op basis van volledige gelijkheid; het communisme en de sociaal-democratie zijn hier 2 varianten van.

Sociaal-democratie: politieke stroming die tot doel heeft via parlementaire weg de macht van de bezittende klasse te breken om daarna een samenleving op te bouwen op basis van volledige gelijkheid van alle mensen.

Begrippen

Beschavingsoffensief: de bemoeienissen van de burgerij om de arbeidende klasse burgerlijke beschavingsnormen bij te brengen, met name orde, netheid, zuinigheid en ijver.

Bourgeoisie: welgestelde burgers, vaak de mensen die de politieke macht en de productiemiddelen bezaten.

Censuskiesrecht: kiesstelsel waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen, kiesrecht hebben.

Constitutionele monarchie: koninkrijk waarin de macht van de vorst is vastgelegd in een grondwet. Nederland heeft deze staatsvorm sinds 1813.

Districtenstelsel: kiesstelsel waarbij het land is opgedeeld in districten en elk district één zetel in het parlement heeft en daarvoor een vertegenwoordiger mag kiezen.

Evenredige vertegenwoordiging: kiesstelsel waarbij het aantal zetels dat een partij in het parlement heeft, een afspiegeling is van het aantal stemmen dat op die partij is uitgebracht.

Klassenstrijd: term uit het marxisme, de leer van Karl Marx. Het is de strijd tussen de bezittende klasse (het kapitaal) en de niet-bezittende klasse (het proletariaat).

Modern imperialisme: vanaf 1850 het streven van West-Europese landen naar het bezit van koloniën. Deze dienden als leveranciers van grondstoffen en afzetmarkten voor industriële producten, als strategische steunpunten of om het prestige van de kolonisator te vergroten.

Proletariaat: sociale groep die voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van de arbeidskracht die zij verkoopt.

Romantiek: stroming in de eerste helft van de 19e eeuw die zich afzet tegen het nationalisme en de eigen beleving en het gevoel op de eerste plaats zet.

Schoolstrijd: de strijd die tot 1917 gevoerd werd om de vrijheid en de financiering van het bijzonder onderwijs.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.