§1 Vroege middeleeuwen (tijd van monniken en ridders): 500-1000
Frankische rijk: belangrijkste staat van West- en Midden-Europa
Merovingen: familie van koningen vanaf Clovis, langharige koningen (ze wilde zich onderscheiden door hun lange lokken)
Frankische erfrecht: na de dood van een koning werd het verdeeld onder hun zoon, dus al snel kleine koninkrijken
- Koningen kregen steeds minder macht, steeds meer macht kwam in handen van de Hofmeier (oorspronkelijk hoofd van huishouding van het hof)
- Karolingen: hofmeiers van het noordelijke koninkrijk
- Men moest christelijk worden, want dan zou men beter bij de Franken horen.
Karel Martel: briljante generaal, veroverde andere Frankische koninkrijken (rijk werd weer 1). Hij gebruikte een ruiterleger, maar dat was erg duur. Daarom gaf hij een soldaat een boerderij om zich te kunnen onderhouden à leenstelsel. In 732 versloeg hij de moslims in de slag bij Poitiers.
Pippijn III: zoon van Karel Martel. Hij zorgde ervoor dat hij die de macht had, de koningstitel zou krijgen bij de gratie Gods
Karel de Grote: hij veroverde grote gebieden. Er was corruptie, weinig centrale wetgeving, woonde op 1 van zijn kastelen tot alles kaalgegeten was. Toen de Paus problemen had heeft hij hem beschermd, daarna is hij gekroond tot keizer.
Lodewijk de Vrome: zoon van Karel de Grote. In 843 onderverdeeld in 3 stukken.
Karel de Kale: Westelijk deel, later Frankrijk
Lodewijk de Duitser: stuk in het oosten
Lotharius (keizers titel): Brede strook van Nederland tot Noord-Italië
Middenrijk werd verdeeld onder de zoons. Grootste deel met de keizerskroon bij Duitse Rijk, de rest bij het Franse. In de 9e eeuw ontstond Duitsland en Frankrijk.
In 911: Lodewijk het Kind overleed (laatste Karoling in Duitsland), werkelijke macht bij de grote Leenmannen. Na het overlijden van een koning kozen ze een koning uit steeds een andere familie. Zo kregen ze niet veel macht.
In 987: Lodewijk V overleed (laatste Karoling in Frankrijk), koningschap kwam in handen van de famile Capet.
Na 900: Graafschap Holland gevormd door de Fries Gerulf
§2 Agrarische sameleving: maatschappijvorm waarin bijna iedereen werkzaam is in de landbouw.
Agrarische-urbaan: samenleving waarin meeste mensen boer zijn, maar waarin ook steden voorkomen.
Val van het Romeinse rijk --> veiligheid weg --> wegen weg --> geen handel meer --> geld weg --> schrift weg --> voedsel weg --> naar platteland, steden weg --> iedereen naar platteland.
Normannen vielen het land binnen. Wanneer ze de kans kregen gingen ze plunderen.
Vrije boeren: deelnemen aan de rechtbank, militaire dienst verrichten. Om niet meer te hoeven vechten/voor bescherming gaven ze vrijheid op.
Horigen: Halfvrij, hadden een boerderij die eigendom van de grondheer was. Ze moesten werken op het land of goederen transporteren. Ze mochten niet zomaar trouwen, want ze moesten eerst afspreken bij welke heer de kinderen pasten.
Leenstelsel
inzoomen, een stuk leen/hof --> hofstelsel
Hofstelsel: landgoed van een heer waarop horige boeren hun boerderij hadden. Vrije boeren konden een stuk grond pachten. Heer bouwde op zijn stuk hof een ‘kasteel’.
Autarkie: Zelfvoorziening, ze maakte alles zelf (geen handel)
- Men leefde vooral van landbouw
§3 Edelen: mensen uit machtige en rijke families
- Rijkdom bestond vooral uit grondbezit, dus edelen meestal leenmannen
- Leenstelsel ook wel feodaliteit
Vazallen: mensen die een eed van trouw aflegde en gewapende bescherming beloofde. Zij vochten met de legeraanvoerder.
- Karel Martel maakte combinatie tussen vazalliteit en leen; gaf zijn mannen boerderijen om hun onderhoud te betalen
- Karel de Grote koppelde het leenstelsel aan het bestuur; hij maakte de graven tot leenmannen, vorsten van verslagen volken kregen soms een plaats in het leenstelsel.
Hertog: iemand met een groot gebied in leen.
Twee problemen:
- als een leenman overleed gaf de heer het leen aan diens oudste zoon, het was moeilijk om het af te nemen.
- Het leenstelsel werd te ingewikkeld, er kwamen achterachterlenen en sommige mensen hadden lenen van verschillende heren.
- Na een paar eeuwen hadden de koningen van Frankrijk en Duitsland nog maar weinig macht!
Ridders: Mensen met wat minder aanzien die gingen vechten. (onvrije mannen die trouw hadden bewezen, zoons van rijke boeren)
Edelen zorgde ervoor dat hun jongere zoons vanaf jongs af aan werden opgevoed tot ridders.
Kasteelvrouwe: invloed bij het geven van opdrachten en beloningen, uithuwelijken van dochters of nichten.
Gefrustreerde ridders: geen eigendom, geen vrouw, ernstige beroepsrisico’s
Geestelijken: gedragscode voor ridders; trouw aan de heer, dapperheid in de strijd, respect voor vrouwen, beschermen van de kerk, beschermen van pelgrims, beschermen van zwakkeren.
§4 seculiere geestelijkheid: vooral de priesters (leefde tussen de andere mensen in de wereld)
Reguliere geestelijken: monniken, leefde onder een regel.
Bisschop (later leenmannen): Hij houdt toezicht op de andere priesters.
Schisma: de kerk ging uit elkaar in 1054
- Bisschoppen waren machtig en rijk, sommige pastoors niet (slecht opgeleid, arm)
- Monniken van het grootste belang geweest in het proces van bekering.
Grondslagen in klooster: gehoorzaamheid, armoede, celibaat (geen vrouw nemen)
Willibrord: 690 kwam hij met volgelingen uit Engeland (werd benoemd tot aartsbisschop van de Friezen, zetel in Utrecht). Hij bouwde kerken op alle plekken waar Germaanse heiligdommen hadden gestaan + haalde verslagen koningen over tot christendom.
Bonifatius: Eerst kwam hij Willibrord helpen, later aartsbisschop Duitsers. In Dokkum in 754 is hij overvallen, doordat de Friezen dachten dat hij kostbaarheden in zijn bezit had.
REACTIES
1 seconde geleden