4.1: De Investituurstrijd
Nadelen van het feodale stelsel
Karel de Grote gaf aan hertogen en graven die hem trouw waren gebieden in leen. Zij bestuurden deze gebieden voor hem en dienden in zijn leger. Dankzij het leenstelsel kon Karel heersen over een groot deel van Europa. Helaas had het leenstelsel ook nadelen.
De gebieden die een leenman leende, zouden na zijn overlijden terug moeten gaan naar de leenheer; de koning of keizer. In praktijk gebeurde dit niet. Het geleende gebied ging van vader op zoon, dat was in het erfrecht bepaald. Zo raakten bezittingen zeer snel versnipperd.
De nadelen van het leenstelsel kwamen onder de opvolgers van Karel snel aan het licht, het grote rijk viel uiteen en de macht van de Karolingen raakte in verval.
Keizers in het Duitse Rijk wilden het machtsverval tegengaan. In de 10e eeuw bepaalden zij dat bij het overlijden van een leenman alleen de oudste zoon bezittingen zou erven.
De keizers benoemden ook graag bisschoppen tot leenman, zij mochten namelijk niet trouwen en kregen dus ook geen kinderen. Zo zou de grond in elk geval weer terugvallen aan de keizer bij overlijden.
De investituur
De Duitser keizer benoemde zelf de bisschoppen, dit mocht echter niet van het kerkelijk recht. Dat recht bepaalde dat inwoners zelf hun bisschop konden kiezen. De paus benoemde de gekozen persoon vervolgens officieel en schonk hem bisschoppelijke waardigheidstekenen: een ring, een mijter en een bisschopsstaf. Deze plechtigheid wordt de investituur genoemd.
De gang naar Canossa
Binnen de kerk ontstond er een beweging die zich verzette tegen de grote invloed van de keizer op de bisschopsbenoemingen. Tegen de kerkelijke regels leefde een groot aantal priesters samen met een vrouw, zij hielden zich niet aan het celibaat.
De strijd tussen paus en keizer werd steeds grimmiger. Tijdens het pausschap van Gregorius VII kwam de investituurstrijd tot een hoogtepunt. Gregorius stelde zich als paus boven de keizer; hij vond zichzelf de belangrijkste inwoner van Rome.
De Duitse koning Hendrik IV wilde zich niet aan de regels van Gregorius houden. Daar was Gregorius niet blij mee, hij deed Hendrik in de kerkelijke ban. Zijn onderdanen mochten niet meer naar hem luisteren en hij kon ook niet meer in de hemel komen.
Hendrik restte niets anders dan om vergiffenis vragen bij de paus. Hij zocht de paus op in de rotsburcht van Canossa. Daar accepteerde de paus de boetedoening en hief de kerkelijke ban op.
Het Concordaat van Worms
Hendrik wilde, ondanks zijn boetetocht naar Canossa, het oppergezag van de paus niet definitief erkennen. In 1084 slaagde Hendrik erin Rome te bezetten en zichzelf officieel tot keizer te laten kronen.
In 1122 kwam er een einde aan de jarenlange strijd tussen de pausen en keizers dankzij het Concordaat van Worms. Hierin staat dat een bisschop zowel een geestelijke als een wereldlijke taak had. De keizer mocht voortaan de paus de scepter overhandigen als teken van wereldlijke macht. De invetstituur in het geestelijke ambt was het voorrecht van de paus.
Met het concordaat was de Investituurstrijd voorbij.
4.2: Motieven om op kruistocht te gaan
Oorzaken van de kruistochten
Turkse nomadenstammen veroverden rond 1050 een groot deel van de Arabische gebieden. Ze traden erg fanatiek op tegen joden en christenen omdat ze nog maar net bekeerd waren. Ze beroofden en doodden christelijke pelgrims die Jeruzalem bezochten.
Rond 1080 hadden de Turkse nomadenstammen grote delen van Klein-Azië. Het christelijke Byzantijnse Rijk dreigde het volgende slachtoffer te worden van hun veroveringsdrang.
De Byzantijnse keizer vroeg daarom aan de paus of hij ridders wilde sturen om de christenen in het oosten te redden.
De paus
De paus was blij met het verzoek van de keizer om ridders te sturen, ze waren steeds maar onderling aan het vechten. Daarom dacht de paus dat dit de oplossing voor het probleem zou zijn. Ook was het mogelijk dat het christendom zich zou verspreiden in Palestina. De macht en het aanzien van de paus zouden hierdoor groeien, maar ook als kruisridders het Byzantijnse Rijk zouden beschermen tegen de islamieten. De paus wilde graag dat zijn macht groeide, omdat de Byzantijnse kerk zich in 1054 had losgemaakt van Rome en de paus niet meer erkende. Dit werd het Oosters Schisma genoemd. Als de westerse ridders hyet Byzantijnse Rijk zouden redden, kon er een einde komen aan het Osters Schisma.
Vorsten en ridders
Ridders en vorsten konden de hemel verdienen door als pelgrim naar Jeruzalem te trekken en de heilige plaatsen te bevrijden. Kruistochten waren in deze tijd erg populair. De vaders waren op kruistocht geweest, de zonen moesten hun werk voortzetten. De ridders wilden niet alleen Jeruzalem bevrijden, ze wilden er ook relikwieën kopen. In Palestina zouden er bijv. kledingstukken van heiligen te koop zijn. Deze relikwieën zouden veel waard zijn in Europa. Er ontstond zo een levendige handel in relikwieën.
Geld en macht
De kruistochten waren voor hadelaren een gowede gelegenheid om geld te verdienen. De kooplieden in de Italiaanse steden profiteerden hiervan, steden als Venetië en Pisa kregen van de Byzantijnse keizer handelsprivileges. Zij hoefden geen belasting voor hun handel te betalen.
Venetië hielp graag bij het transport van de kruisvaarders naar het Heilige Land en bij hun bevoorrading. Dit versterkte hun handelspositie enorm.
De kruisridders vonden dit prima, door de plunderingen werden zij zelf ook rijk. Zonen uit adellijke families die in Europa weinig kans hadden op leengoederen, omdat ze geen oudste zoon waren, konden die in het oosten wel lenen.
4.3: Brugge: stad van handel en nijverheid
Voedselproductie in Vlaanderen
Voorwaarde voor de ontwikkeling van een stad is de aanwezigheid van voldoende voedsel en mensen. De productiviteit van de landbouw nam in de 7e eeuw toe, boeren gingen andere trekdieren, gereedschappen en landbouwmethoden gebruiken. Door de verbeterde ploeg kon de grond echt worden omgeploegd, dit verhoogte de opbrengst van akkers.
In de 11e en 12e eeuw kwamen er nieuwe landbouwgronden bij, bossen werden gerooid en de voedselvoorraad groeide. Voorheen hadden de steden een agrarisch karakter, nu werd dat meer een agrarisch-urbaan (stedelijk).
Wonen bij abdij en burcht
Mensen van het platteland gingen producten verhandelen of zij specialiseerden zich in handwerk. Dit wordt een ambacht genoemd. Een smid bijv. deed voorheen meerdere dingen, nu hield hij zich bezig met zijn ambacht; het smeedwerk.
Handelaren in wol en laken
Vorsten gingen zich in de 12e eeuw bezig houden met het stichten van steden. Als eerste om politiek-militaire redenen: m.b.v. de stad kon de graaf het omliggende platteland besturen, controleren en verdedigen. Bijv. Brugge, die stad moest het noordwestpunt van het graafschap Vlaanderen beschermen.
In economisch opzicht werd Brugge ook belangrijk voor Vlaanderen, want in het Vlaamse achterland werden wollen lakens van zeer hoge kwaliteit geproduceerd. In de 12e eeuw gingen sommige patriciërs, rijke grondbezittende burgers uit de steden, zich met droogleggingen en ontginningen bezighouden om ook schapen te kunnen houden. Schapen leverden vlees, wol, voedsel en grondstof voor de stedelingen.
Brugge werd voor heel Vlaanderen de belangrijkste havenstad, omdat het via gegraven waterwegen en rivieren een uitgestrekt achterland kon bedienen.
Jaarmarkten en Hanze
De handel over grote afstand werd steeds belangrijker, de luxe Vlaamse lakens vonden in heel Europa afgezet. De Brugse handelaren reisden met hun lakense stoffen naar het zuiden. Daar ontmoetten zij handelaren uit Frankrijk, Italië en Spanje. Die sloegen de luxe Vlaamse stoffen in voor de Italiaanse markt.
De jaarmarkten in de 13e eeuw vormden het hoogtepunt van handel tussen landen en continenten. In de 14e eeuw werden deze markten minder belangrijk, doordat Italiaanse handelaren per schip Brugge aandeden. De overzeese handel op de Oostzee groeide ook snel, het Oostzeegebied werd een belangrijke voedselleverancier voor deze steden.
Er werden steeds meer koopmansgilden georganiseerd. De handelaren gingen samenwerken om handelsvoorrechten te krijgen. Zij verenigden zich in de Hanze. Dit was in het begin vooral een machtige stedenbond van Duitse en Baltische handelssteden. Vanaf de 13e eeuw kreeg de Hanze meer invloed in de Lage Landen en Engeland. Ze wist grote handelsprivileges te verkrijgen in Brugge. In de 14e en 15e eeuw groeide Brugge uit tot het belangrijkste trefpunt van de internationale handelaren van Europa en daarbuiten.
4.4: Steden vechten voor meer vrijheid
Stadslucht maakt vrij
Veel boeren op het platteland waren lijfeigenen. Ze moesten een deel van de dag verplicht op de akker van hun heer werken of diensten voor hem verrichten. Mensen uit de steden waren vrijer.
Begin 12e eeuw vochten verschillende adellijke families in Vlaanderen om de macht. In 1128 werd dit conflict beslecht in het voordeel van graaf Diederik van de Elzas, die genoot van de steun van de Vlaamse steden. De steden wilden wel iets terug voor hun steun; Diederik zorgde daarom voor meer veiligheid door betere rechtspraak, het graven van kanalen ter bevordering van de handel en meer vrijheden voor de steden.
Een eigen bestuur
De bestuurlijke en rechterlijke macht op het platteland was in handen van de graaf. De graaf moest in de steden patriciërs moest kiezen als schepenen om de stedelingen te berechten en te besturen. Als iemand tot schepen verkozen was, had hij deze functie tot zijn dood. Hierdoor kwam het stadbestuur steeds meer in handen van rijke machtsmisbruikers.
In Vlaanderen kwam herhaaldelijk het gemeen, stedelingen die niet tot het patriciaat hoorden, in opstand. Zij moesten hoge belastingen betalen, terwijl de rijken dat niet hoefden.
Rijke handelaren zonder grond, konden niet tot schepen gekozen worden. Dit wekte afgunst en wrevel, de rijke handelaren van Brugge eisten andere regels.
Handwerkersgilden kregen een stadsraad, gekozen door schepenen uit de leden van de handwerkersgilden. Die raad moest de schepenen controleren.
De Guldensporenslag
Graaf Gwijde koos partij voor het gemeen in de Vlaamse steden, omdat hij steun zocht in zijn machtsstrijd met de Franse koning. Deze koning, Filips de Schone, beschouwde zichzelf als opperste leenheer van graaf Gwijde en wilde zijn greep op Vlaanderen verstevigen.
In 1302 was er een felle strijd tussen de Leliaarts en de Klauwaarts. Op 17 mei werden Franse ridders en soldaten gedood door de Klauwaarts. Filips wilde de moordpartij wreken, hij stuurde een leger naar Vlaanderen. Het Franse leger werd opgewacht door het volksleger van de Klauwaarts.
Het Vlaamse leger leek geen partij voor de Franse ridders, zij gingen dan ook overmoedig in de aanval.
Tegen alle verwachtingen in verloren de Leliaarts de strijd. De overwinning van de Klauwaarts geldt als een van de grote momenten in de Vlaamse geschiedenis, omdat het gewone volk won van de elitaire Franse ridders. Om hun overwinning te herdenken, is de dag van de Guldensporenslag nog steeds een feestdag in Vlaanderen.
Door de overwinning op de Leliaarts nam de bestuurlijke invloed van de patriciërs af. De ambachtslieden kregen meer macht.
4.5: Bourgondië: aanzet tot een nieuwe staat
De Bourgondische landen
In de 14e en 15e eeuw onstond er, tussen de grenzen van Frankrijk en het Duitse Rijk, een samenklontering van verschillende hertogdommen en graafschappen. Deze droeg de naam Bourgondië. Oorspronkelijk bestond het uit twee delen: een hertogdom en Franche-Comté. Later werden deze verenigd onder de hertog van Bourgondië. De aankoop en verovering van gebieden droeg bij aan de uitbreiding van het Bourgondisch grondgebied.
Filips de Stoute, de zoon van de Franse koning, trouwde met Margaretha van Vlaanderen, dit huwelijk paste goed in het Franse streven om grip te krijgen op het rijke Vlaanderen. Dit doel leek voor Frankrijk niet haalbaar, omdat de Bourgondische hertogen probeerden zich los te maken van de Fransen. Dit doe leek nu wel haalbaar, maar toen Maria van Bourgondië trouwde met Maximiliaan, kwam er een einde aan de droom van een zelfstandige staat. Maximiliaan was namelijk van het machtige Habsburgse Huis en Duits keizer.
Het Bourgondische hof
De Bourgondische hertogen leefden op grote voet, hun hofhouding moest lijken op die van de Franse koningen en daar hadden ze veel geld voor over. Ze gaven enorm veel uit aan boeken en kunstwerken, hun kastelen werden uitgebreid en verfraaid. Het Bourgondische hof werd het culturele centrum van de Lage Landen. De schilderkunst was erg belangrijk, de schilders (ook wel de Vlaamse Primitieven) verenigden in hun werk elementen van de Gotiek en de Renaissance.
Centralisatie
Volgens de oude feodale banden waren edelen verplicht hun heer te dienen bij gevechten of belegeringen. Dit veranderde: steeds minder edelen wilden hun leven in dienst stellen van de hertogen. Daarom stelden de Bourgondische hertogen legers van huursoldaten samen. Voor deze soldaten was natuurlijk geld nodig, de inkomsten waren aleen ontoereikend geworden. Daarom verhoogden de hertogen de belasting. Ze wilden de belastingregels voor al hun gebieden hetzelfde maken: centraliseren. Hier waren ambtenaren voor nodig, bovendien besloten de hertogen dat ze universitair geschoolde juristen aanstelden als rechters. De adel verloor bestuurlijke en rechterlijke functies.
Om de onderhandelingen goed te laten verlopen, riep de hertog niet meer de Gewestelijke Staten (vergadering van de standen per gewest) bij elkaar. Hij stelde een Staten-Generaal in, een centrale standenvergadering bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende Gewestelijke Staten. De Staten-Generaal zou voortaan in overleg met de hertog beslissen over nieuwe belastingen.
Stedelijke vrijheid
Veel Vlaamse steden kwamen in verzet tegen de nieuwe hoge belastingen, ze moesten meer gaan betalen terwijl er geen nieuwe privileges tegenover stonden. De centraliserende maatregelen hielden geen rekening met de oude stedelijke voorrechten.
De gewesten waren niet blij met de aanpak van Karel de Stoute, dus toen hij sneuvelde grepen zij hun kans. Ze accepteerden zijn dochter Maria pas als machthebber als ze zou instemmen met Het Groot Privilege. Zo beperkten de steden de centralisatiedrang van de Bourgondiërs.
REACTIES
1 seconde geleden