Tijdvak 1: De tijd van jagers en boeren
-3000 voor christus, prehistorie
De prehistorie bespant een lange periode doordat we er weinig over weten. Het schrift was nog niet uitgevonden, dus alle bronnen die we uit deze tijd hebben zijn primair en ongeschreven. We noemen het de prehistorie (=voorgeschiedenis) omdat we niet weten wat de mensen destijds dachten, voelden en belangrijk vonden.
Door klimaatverandering verwoestijnde de leefomgeving van de jagers en verzamelaars. Jagen en verzamelen werd lastiger. In de vruchtbare halve maan begon men over te gaan op landbouw. Rond 10.000 voor christus werd voor het eerst voedsel verbouwd. Men woonde voorheen overal en nergens. Dat nomadische bestaan betekende dat ze weinig bezittingen hadden en hun tenten met zich mee verhuisden van plek tot plek. Landbouw begon steeds belangrijker te worden en de samenleving werd complexer toen mensen samen op een vaste plek gingen wonen (sedentair). Met de neolithische revolutie bedoelen we de eerste landbouwrevolutie die de overgang vormde naar een sedentaire agrarische samenleving. Het aantal bezittingen steeg en er ontstonden kleine dorpen. Mensen begonnen anders met elkaar om te gaan en dit was onder andere te zien aan hoe met lijken omgegaan werd. Namelijk, jagers en verzamelaars lieten overledenen gewoon achter. Toen de landbouw op begon te komen begon men doden te begraven met grafgiften en toen bijna iedereen boer was werden doden begraven met grafgiften en een grafmonument.
Irrigatie vereenvoudigde de landbouw en als gevolg hiervan steeg de voedselproductie. Niet iedereen hoefde meer in de landbouw te werken, waardoor gespecialiseerde beroepen ontstonden (nijverheid). Dit zorgde voor sociale verschillen tussen bijvoorbeeld bakkers, boeren, pottenbakkers en handelaren.
Niet alleen de samenleving werd complexer, ook religie. Religie werd tevens invloedrijker. Men was polytheïstisch (ofwel, ze geloofden in meerdere goden) en brachten de goden offers in de vorm van bijvoorbeeld dieren en voedsel. Godsdienst zorgde er ook voor dat de samenleving in bedwang bleef en er dus geen chaos uitbrak.
De vroege stedelijke beschavingen van Mesopotamië en Egypte kenden veel overeenkomsten. Op economisch gebied draaide het in beide steden vooral om akkerbouw, veeteelt, handel en ambachten. Ook de sociale vlakken kwamen overeen, aangezien in beide steden mensen in grote groepen (±10.000 mensen) leefden en er een hiërarchische opbouw was van samenleving in sociale klassen. Met hiërarchie bedoelen we het classificeren van mensen, niet iedereen was dus gelijk. Wat cultuur betreft kennen Mesopotamië en het oude Egypte ook overeenkomsten: beide geloofden in polytheïsme en beoefenden magische rituelen in tempels. Er was overigens wel een verschil in politiek, in Mesopotamië werden steden namelijk bestuurd door priesters en koningen en er ontstonden stadstaten. In Egypte daarentegen, stond een farao aan het hoofd van de natiestaat. Egypte was dus een eenheid in plaats van een collectie stadstaten.
Kenmerkende aspecten bij jagers en boeren:
1a: de leefwijze van jagers-verzamelaars
1b: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
1c: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Tijdvak 2: De tijd van Grieken en Romeinen
3000 voor christus – 500, oudheid
Griekenland kende veel stadstaten (zij noemden dit poleis). Stadstaten worden zo genoemd omdat het gebieden met vaste grenzen en een eigen bestuur waren. Ze waren klein van oppervlakte en inwonersaantal. Stadstaten waren autarkisch, zelfvoorzienend dus. Ook waren de stadstaten autonoom wat betekent dat ze hun eigen bestuur en regels hadden.
Staatsvormen stadstaten:
- Monarchie: bij een monarchie ligt de macht legitiem bij één persoon. Het is een alleenheerschappij met erfelijke vorsten (koning of keizer). De wil van de vorst was wet.
- Tirannie: staatsvorm waarbij de macht in handen ligt van één persoon. Een zogenaamde tiran heeft de macht op een niet-legitieme manier verkregen, bijvoorbeeld door een staatsgreep.
- Aristocratie: regering van een kleine groep adellijken.
- Oligarchie: regering van een klein groep mensen die niet perse van adel zijn. Zij waren bijvoorbeeld de rijksten of de meest slimme.
- Theocratie: regering gevormd door religieuze leiders.
- Democratie: regering door bevolking met burgerrecht. Een relatief groot deel van de bevolking had inspraak in het bestuur. De eerste democratie was Athene.
Vanaf ongeveer de 700e eeuw voor christus kwam de filosofie op gang. Filosofen probeerden de wereld op rationele wijze te verklaren. Bij bepaalde (natuur-)verschijnselen werd voorheen vaak gewezen naar goden die deze verschijnselen zouden veroorzaken. Filosofen wilden verschijnselen verklaren door zelf te onderzoeken hoe dingen gebeurden. Filosofie vormt het begin van wetenschap aangezien wetenschap het opdien van kennis of theorie is op basis van experimenten, het verstand en waarnemingen. Mythologie maakte plaats voor logica.
Er ontstond een heuse Griekse beschaving. Griekenland werd dichtbevolkt en dat resulteerde in volksverhuizingen. De Griekse cultuur werd verspreid naar omringende gebieden. In 338 voor christus werd Griekenland binnengevallen en veroverd door de Macedoniërs. Alexander de Grote veroverde een enorm gebied en zorgde er voor dat Griekse kennis en cultuur een groot gebied bereikten.
Het Romeinse gebied kende meerdere bestuursvormen:
- Koningstijd: 753 voor christus – 509 voor christus
Van deze periode is niet zo veel bekend. Er zijn weinig historische bronnen over. De laatste koning zou zijn macht misbruikt hebben en om er voorkomen dat er weer een alleenheerser kwam die zijn macht misbruikte, werd te republiek ingesteld.
- Republiek: 509 voor christus – 27 voor christus
De macht was in deze periode verdeeld over meerdere functies. Functionarissen werden jaarlijks verkozen. De senaat was het machtigste orgaan van de republiek. De consuls voerden de belangrijkste functie uit. Zij waren de bevelhebbers van het leger. In 49 voor christus brak er een burgeroorlog uit tussen de legers van de twee consuls. Caesar won deze burgeroorlog en greep de macht.
- Keizertijd: 27 voor christus – 476
Caesar was vermoord en zijn neefje Octavianus greep de macht. Octavianus kroonde zichzelf tot keizer en liet zich voortaan Augustus noemen. De senaat en consuls bleven bestaan maar hadden in de praktijk weinig macht.
Het Romeinse rijk groeide uit tot een gigantisch imperium (een groot rijk onder de macht van één leider of volk). De groei van het zogeheten Imperium Romanum kent meerdere redenen. Ten eerste hadden de Romeinen een sterk en gedisciplineerd leger dat goede uitrusting tot zijn beschikking had. Ook hadden de veroverde gebieden goed verdedigbare grenzen, zoals bergen, woestijnen of limes. Dit zorgde ervoor dat het gewonnen gebied niet makkelijk te veroveren was voor andere partijen. Ten derde werd er een uitgebreid wegennet aangelegd. De goede infrastructuur die de mobiliteit verhoogde drieg bij aan de stabiliteit en welvaart van Imperium Romanum. Tot slot werd het rijk simpelweg uitstekend bestuurd vanuit Rome.
Rome beloofde aan leiders van veroverde gebieden dat zij hun macht behielden en Romeins burgerschap ontvingen als zij meewerkten met de veroveraars. Dit veroorzaakte romanisering. Romanisering houdt in dat andere volken (delen van) de Romeinse cultuur overnamen.
Kenmerken Griekse beeldhouwkunst: - Driedimensionaal - Anatomisch correct - Naakt - Perfectionistisch, volmaakt |
Kenmerken Romeinse beeldbouwkunst: - Driedimensionaal - Anatomisch correct - Gekleed - Realistisch, niet perfect |
Kenmerken Griekse architectuur: - Zuilen (pilaren voor stevigheid) - Fronton (de driehoek die bovenop overspant) - Fries (balk onder de fronton waar een boodschap op gezet kon worden) - Architraaf (dwarsbalk die nodig was voor de constructie) |
Kenmerken Romeinse architectuur: - Mengeling van de Griekse stijlen en zuilen - Gebruik van beton wat bogen en extra draagkracht mogelijk maakte. - Koepels |
In Palestina ontstonden de eerste monotheïstische godsdiensten: het jodendom en het christendom. Monotheïstisch betekent dat binnen de geloofsgemeenschap slechts één god vereerd werd. Het christendom werd niet meteen gewaardeerd. Jezus werd gearresteerd maar volgelingen verspreidden de boodschap van Jezus en konden hiervoor streng vervolgd worden.
Toch bleef het christendom groeien, vooral onder hen die het slechter hadden (armen, vrouwen en slaven). Rond de 3e eeuw werd het christendom ook bij de rijkere bevolking populair. Toen de Germanen aanvielen kregen christenen hier echter wel de schuld voor.
313: Edict van Milaan: gelijke rechten voor christenen. Constantijn bekeerde zich tot het christendom en werd de eerste christelijke keizer.
391: het christendom wordt de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk.
Romeinen waren van mening dat Germanen barbaren waren. Toch hadden ze enigszins respect voor de onbeschaafde woestelingen, aangezien Germanen sterke en moedige krijgers waren. De Germanen bewonderden de Romeinen en namen hun cultuur soms zelfs over. In de grensgebieden was er contact ontstaan tussen de twee groepen. Er werd gehandeld en sommige Germanen traden in het Romeinse leger. Er waren zelfs Germanen die verhuisde naar het Imperium Romanum.
Zoals eerder genoemd vielen de Germanen het Romeinse Rijk aan. Dit deden om de goede landbouwgrond en de Romeinse welvaart. Dit veroorzaakte chaos en verscheidene hervormingen van het Romeinse bestuur. In 395 resulteerde het in de definitieve splitsing van het Oost-Romeinse Rijk en het West-Romeinse Rijk.
In de 5e en 6e eeuw na christus kwamen volksverhuizingen op gang. Germanen trokken naar het Romeinse Rijk omdat er toch al veel Germanen woonden en de Germanen op de vlucht moesten slaan voor de hunnen. Dit resulteerde in nieuwe chaos en de ineenstorting van het West-Romeinse Rijk. De Oost-Romeinen hadden het geld om de hunnen en Germanen af te kopen en buiten de deur te houden
Kenmerkende aspecten bij Grieken en Romeinen:
2a: de ontwikkeling van wetenschappelijk denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
2b: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
2c: de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
2d: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van noordwest Europa.
2e: de ontwikkeling van het jodendom en christendom als eerste monotheïstische godsdiensten.
Tijdvak 3: De tijd van monniken en ridders
500-1000, middeleeuwen
Het West-Romeinse rijk was gevallen en de macht over de gebieden die er deel van uitmaakten kwam in hand van Germaanse koningen. Wat lastig was voor deze Frankische koningen, was dat alleen geestelijken konden lezen en schrijven. De wegen waren slecht onderhouden, waardoor de handel en het geld verdween. Geschreven wetten uitvaardigen was lastig door het gebrek aan alfabeten en mobiliteit. Omdat er geen geld was, kon de koning geen belasting innen om anderen te betalen om de wetten uit te vaardigen. De koningen zaten met een probleem.
Clovis stelde vazallen aan. Zij zworen hem trouw en hulp en Clovis bood levensonderhoud aan hen. De vazallen hielpen met strijden of adviseren op het gebied van wetten en regels indien dit nodig was. Het feodalisme volgde hier uiteindelijk uit.
Feodalisme: leenstelsel waarbij leenmannen een stuk land (en dus macht) van een leenheer in bruikleen krijgen. In ruil hiervoor zworen zij de koning trouw en boden ze hem raad en daad. De leenmannen hielden het gebied onder controle.
Veel leenmannen vonden hun gebied te groot om te besturen en gingen stukken land uitbesteden aan de lage adel. Zij werden achterleenmannen van de leenheer. De leenman werd dus eigenlijk de leenheer van de achterleenmannen. Zwaktes van het feodalisme waren dat leenmannen hun gekregen gebied en macht graag binnen de familie wilden houden. De koning moest dus kiezen tussen controle over het leengebied verliezen of in conflict komen met zijn leenmannen. Ook werd de verhouding tussen leenheer en leenman minder persoonlijk door het eigenbelang van de leenmannen. Voor de koning was het tevens niet voordelig dat leenmannen eigen leenmannen (dus achterleenmannen) gingen benoemen.
Het Romeinse Rijk was een goed georganiseerde agrarisch-urbane samenleving. Toen het West-Romeinse Rijk viel, viel het goede bestuur en het Romeinse leger beschermde het gebied niet meer. Nijverheid en handel raakten in verval en de steden liepen leeg. Europa werd na 500 weer een agrarische samenleving. Op de adel en geestelijkheid na werkte vrijwel iedereen in de landbouw. Boer zijn was echter geen pretje aan het begin van de middeleeuwen. Er heerste armoede, honger en onveiligheid. Boeren gingen bescherming zoeken bij de lage lokale adel. Die bood hen bescherming en landbouwgrond in ruil voor een deel van de oogst en het verlenen van herendiensten. Dit systeem heet het hofstelsel. Het verschil tussen het hofstelsel en feodalisme is dat het feodalisme tussen boeren en de koning werkt en het hofstelsel tussen de lage adel en boeren.
Het christendom begon zich uit te breiden en dit vergrootte de geestelijke macht. De belangrijkste redenen voor de groei van het christendom waren de samenwerking tussen de paus en vorsten, de snel groeiende rijkdom van de kerk en de goede organisatie van de kerk. De andere partij met macht was de wereldlijke macht. Dit betreft de macht die keizers, koningen en edellieden over hun volk hadden. Zij gaan over bestuur en rechtspraak.
Tweezwaardenleer: de geestelijke en wereldlijke macht hebben beide hun eigen gebied om over te heersen en zouden zich niet met elkaar moeten bemoeien.
De islam ontstond en verspreidde razendsnel over de Arabische wereld. Dit kwam onder andere door de zwakte van de aangrenzende rijken die dus makkelijk te veroveren waren, de jihad (de verplichting om het geloof te verspreiden), de tolerantie ten opzichte van joden en christenen en doordat de islam de basis van het bestuur in veel gebieden werd. De islam kwam in conflict met het christendom. De Frankische koningen waren er grotendeels in geslaagd om de islamitische veroveringen tegen te houden. Toch waren de islamitische strijders erin geslaagd om Spanje en Portugal te veroveren. Er vond maatschappelijke bloei plaats doordat de moslims oude Griekse geschriften bestudeerden en vertaalden. Ook deden ze hun eigen onderzoek en uitvindingen.
Kenmerkende aspecten bij monniken en ridders:
3a: de verspreiding van het christendom in geheel Europa.
3b: het ontstaan en de verspreiding van de islam.
3c: de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende cultuur, georganiseerd dor hofstelsel en horigheid.
3d: het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Tijdvak 4: De tijd van steden en staten
1000-1500, middeleeuwen
Europa begon weer een agrarisch-urbane cultuur te krijgen vanaf ongeveer 1000 na christus. Dit kwam onder andere doordat invallen van Vikingen ophielden waardoor Europa veiliger werd en de toename in de voedselproductie. Dit had als gevolg dat de bevolking groeide en de handel wederkeerde. Steden begonnen langzaam maar zeker weer op te komen.
De opkomst van steden zorgde voor vrijheid. Boeren trokken naar de stad om geen herendiensten en tienden (belasting) meer te hoeven doen. Ook hoefden de boeren die op het platteland bleven minder herendiensten te doen en minder tienden af te staan aan adel, omdat de adel bang was dat anders alle boeren van het platteland zouden wegtrekken. Burgers konden veel verdienen aan handel en ambacht en droegen een beetje belasting af in ruil voor stadsrechten.
Er kwam kritiek op de Paus vanuit Oost-Europa. De patriarch van Constantinopel weigerde het gezag van de Paus te erkennen. Hieruit volgde het oosters schisma: de afscheiding van de Grieks-orthodoxe en katholieke kerk van Rome.
Eind 11e eeuw riep de Paus uit tot een kruistocht. Het gebied waar heen gemarcheerd zou worden moest van de moslims terugveroverd worden. Het was namelijk te moeilijk voor de christenen geworden om toe te treden tot de heilige stad Jeruzalem. De kruisvaarders hadden verscheidene motieven om mee te gaan. Het was goed voor het christelijk geloof aangezien de pelgrimstocht zou leiden tot bevrijding van het heilige land. Ook deden sommigen mee voor aanzien. Vorsten investeerden veel in kruistochten en dit werd ze in dank afgenomen. Anderen namen simpelweg deel voor rijkdom en avontuur. Veroverde steden mochten geplunderd en bestuurd woorden door de kruisvaarders.
Staatsvorming: het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met stevige bestuursstructuur.
In Frankrijk brak de honderdjarige oorlog uit. Frankrijk had een feodaal stelsel. Willem de Veroveraar, koning van Engeland, was leenman in Frankrijk. Hij en een handjevol edellieden vonden dat zij de macht over Frankrijk verdienden toen de Franse koning stierf. Een van die Franse edellieden won.
Frankrijk: staatsvorming door centralisatie. Vorsten streefden naar het hebben van een gebied dat vanuit één hoofdstad bestuurd werd. De Franse koning werd hierdoor onafhankelijk van de leenmannen door de macht weer naar zichzelf toe te trekken. Uniformering betekent dat een heel land zich aan dezelfde wetten hield en de nieuwe Franse koning kreeg dit voor elkaar.
Kenmerkende aspecten bij steden en staten:
4a: de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch urbane samenleving
4b: de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
4c: het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht 4d: de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten
4e: het begin van staatsvorming en centralisatie
Tijdvak 5: De tijd van ontdekkers en hervormers
1500-1600, vroegmoderne tijd
Rond 1500 kwam er een nieuwe belangstelling voor het klassieke erfgoed. Er ontstond een nieuw mensbeeld voor de bovenlaag van rijke handelaren die de renaissance in gang bracht. De cultuur van de Grieken en Romeinen werd wedergeboren. Architectuur en kunst werden weer gebaseerd op de basis van de klassieke vormentaal. Ook kwam het humanisme op gang. Hiermee wordt bedoeld dat men de wereld beter ging begrijpen met behulp van geschriften van de Grieken en Romeinen. Humanisten hadden een kritische denkhouding en wilden universele mensen worden. Ze vergaarden dan ook kennis op vele vakgebieden. Humanisten zorgden ervoor dat er een nieuwe wetenschappelijke belangstelling kwam. In plaats van ‘memento mori’ als motto te behouden, wat ‘gedenk te sterven betekent, werd ‘carpe diem’ het nieuwe motto. Men was eerst vooral bezig met het leven na de dood, omdat een goed leven je een plekje in de hemel zou bezorgen. Gedurende de renaissance begonnen mensen meer te genieten van het leven vóór de dood, in plaats van te denken aan het leven na de dood.
West-Europeanen hadden een vrij beperkt wereldbeeld. Ze hadden nauwelijks kennis over hoe de wereld er buiten Europa uit zag. De Europese overzeese expansie kwam op gang in Portugal en Spanje. Voorheen kochten ze Aziatische en Arabische producten van de Arabieren, maar zij wilden zelf naar Azië gaan om hun producten daar te halen. Dit was via land echter lastig, aangezien het Midden-Oosten de Europeanen niet door liet. Ze moesten dus per schip naar Azië gaan. Naast handel waren er nog een aantal redenen voor de ontdekkingsreizen. Ten eerste, zagen Europeanen de kans om een groot rijk te veroveren. Bovendien konden ze dan gelijk het christendom onder de bevolking van het veroverde gebied verspreiden. Ook was men nieuwsgierig en op zoek naar avontuur.
De Portugezen hadden al bedacht om om Afrika heen te varen. Ze stichtten onder leiding van Bartholomeus Diaz Kaap de Goede Hoop op het zuidelijkste puntje van het Afrikaanse continent en 10 jaar na de stichting ervan bereikten de Portugezen India. Spanje ging op zoek naar een westelijke route naar Azië maar kwam in 1492 onder leiding van Christoffel Columbus in Amerika uit.
Spaanse conquistadores, veroveraars dus, koloniseerden de rijken van de Azteken en Inca’s. De gevolgen hiervan waren dat talloze Indianen stierven door Europese ziekten, aangezien hun immuunsysteem niet ingesteld is op bijvoorbeeld mazelen. Ook werden de Indianen gekerstend, bekeerd tot het christendom dus. Indianen werden gedwongen te werken door Europeanen.
Er kwam protest tegen de slechte behandeling van de Indianen vanuit de kerk. Priesters vonden het taboe dat medechristenen dusdanig slecht behandeld werden.
Dit had tot gevolg dat de trans-Atlantische slavenhandel op gang kwam. Europeanen haalden Afrikanen om werk te verrichten in Amerika. Omdat de gemaakte producten waren om weer naar Europa te verschepen, wordt het ook wel driehoekshandel genoemd.
In de 15e eeuw kreeg men kritiek op de geestelijkheid. Pausen streefden naar wereldlijke macht en andere geestelijken hielden zich vooral bezig met rijkdom, corruptie en een luxe leven leiden. Parochiepriesters waren slecht opgeleid en wisten soms niet eens waar ze het over hadden. Mensen die kritiek uitten werden echter vervolgd door de inquisitie. Dat was een kerkelijke rechtbank die niet-katholieken, oftewel ketters, opspoorde en veroordeelde.
Humanist Erasmus had de bijbel vertaald en aangewezen dat de katholieke kerk er veel onzin aan toe had gevoegd. De boekdrukkunst was recent uitgevonden en door het gebruik van de drukpers werd het makkelijk om kritiek op de geestelijkheid snel te verspreiden. Als gevolg hiervan kwam de reformatie op gang. Reformatie betekent kerkhervorming en de reformatie was een protestbeweging tegen de misstanden en manier van geloven in de katholieke kerk.
De katholieke kerk stelde dat de geestelijkheid nodig was voor het contact leggen tussen God en gelovigen. Erasmus wilde niet van de kerk scheiden, maar twee andere humanisten deden dat wel. Calvijn en Luther waren van mening dat de kerk te veel bezig was met bijgeloof, rijkdom en macht.
Ze pleitten voor een terugkeer van het ware geloof. Luther wakkerde Erasmus’ disruptie sterk aan door een bisschop een brief te sturen met 95 stellingen die de katholieke kerk aanklaagden. Volgens Luther hield dat in dat men moest stoppen met het vereren van relikwieën en heiligen. Hij geloofde erin dat je alleen in de hemel kwam door écht te geloven en dat de vorst het geloof van zijn bestuursgebied zou moeten kiezen. Calvijn ging nog wat verder dan dit. Hij vond dat het vereren relikwieën en heiligen inderdaad onzin was, plus dat het branden van kaarsen en luisteren naar orgelspel niks toevoegden aan het geloof. Hij geloofde in de predestinatieleer. Deze stelt dat God al heeft bepaald of je in de hemel komt of niet. In tegenstelling tot Luther, was hij van mening dat iedere gelovige zijn eigen religie mocht kiezen. Als een vorst dit niet toeliet, had de gelovige alle recht om in opstand te komen.
De reformatie kende grote gevolgen voor heel Europa. In het Duitse rijk braken er godsdienstoorlogen uit die uiteindelijk uitmondden in de Vrede van Augsburg van 1555. Hierin werd afgesproken dat vorsten mochten bepalen of hun gebied protestants of katholiek was. Daarop volgde de contrareformatie door de katholieke kerk. Hiermee wordt bedoeld dat de katholieke kerk protestantisme ging bestrijden en misstanden binnen de katholieke kerk op probeerde te lossen om niet nog meer aanhangers te verliezen. In Frankrijk eindigde de godsdienstoorlog in 1598 met het Edict van Nantes. Deze wet bepaalde dat Frankrijk katholiek was, maar dat zogenaamde hugenoten, waarmee Franse calvinisten bedoeld werden, evengoed rechten hadden.
De Nederlanden behoorden tot het Bourgondische Rijk. Ook Bourgondische leiders probeerden hun gebied te centraliseren. De Nederlanden verzetten zich tegen deze staatsvorming en uniformering, omdat ze hun privileges erdoor zouden kwijt raken.
De Spaanse keizer Karel de Vijfde nam in 1515 het bestuur van de Nederlanden op zich. De 17 Nederlandse gewesten vielen onder eenzelfde landheer maar vormden geen geheel. De gewesten hadden eigen rechtsregels, munten en ieder een eigen stadhouder. De adel had privileges en het calvinisme begon meer invloed te krijgen. Karel V en later Filips II wilden hij deze punten aan gaan pakken. Ze wilden de Nederlanden verenigen en het katholicisme als enige geloof instellen. De prostestanten werden ernstige straffen opgelegd.
Om te centraliseren richtte Karel in 1531 de drie collaterale raden in. Dit bestond uit de raad van financiën, de raad van staten die de politieke adviezen bespraken en de geheime raad, die de wetten en regels bespraken van de Nederlanden. Edelen maakten geen deel uit van de geheime raad en voelden zich buiten spel gezet.
Filips kwam in 1555 aan de macht en vertrok in 1559 naar Spanje om zich tot koning te huldigen en stelde Margaretha van Parma aan als landvoogdes. Zij bestuurde de Nederlanden namens Filips. Willem van Oranje, stadhouder van Holland, leidde het adellijke verzet. Hij pleitte voor godsdienstvrijheid waarop Filips nog harder op liet treden tegen ketters. In 1566 intimideerden 400 lagere edelen Margaretha met een smeekschrift waarmee zij verzochten de geloofsvervolgingen te matigen. Margaretha stemde in, waardoor calvinisten hagenpreken durfden te houden. De vlam sloeg in de pan en een menigte trok naar een klooster om de beelden en andere heiligdommen te vernietigen. Honderden kerken en kloosters volgden en werden slachtoffer van de zogeheten beeldenstorm. Filips stuurde de Hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Bijgenaamd de ijzeren hertog arriveerden Alva en zijn grote leger in 1567. Hij stelde de Raad van Beroerten in om ketters te vervolgen en laten bestraffen door Spaanse katholieke rechters en tienduizenden protestanten, waaronder Willem van Oranje, vluchtten.
Willem vormde in Duitsland een leger waarmee hij in 1568 de Nederlanden mee binnenviel. Hiermee begon de Nederlandse opstand. Deze opstand was tevens een burgeroorlog aangezien de bevolking evengoed tegenover elkaar stond als tegenover Filips en Alva.
Willem werkte samen met de watergeuzen, dit zijn calvinistische ballingen die vanaf het water verzetsacties uitvoerden. Op 1 april 1572 namen zijn Den Briel in. De opstand werd wreder en Filips kwam in geldnood. Door zijn tekort aan geld kwam het Spaanse leger in 1576 tot muiten. Al plunderend trokken de soldaten door de zuidelijke gewesten. Als reactie op deze furie sloten de zuidelijke gewesten de Pacificatie van Gent met het opstandige Holland en Zeeland. In Amsterdam werd het katholieke bestuur verdreven en vervangen door protestanten. Dit wordt de Alteratie van Amsterdam genoemd. Deze pacificatie hield niet lang stand omdat op voorwaarde katholicisme geaccepteerd zou worden en dit gebeurde niet.
In 1579 werd de Hertog van Parma aangesteld tot nieuwe landvoogd en hij wist een verbond tegen de opstand te sluiten met de zuidelijke gewesten. Daarop sloten Willem van Oranje en de noordelijke gewesten de Unie van Utrecht (1579). Dit militaire bondgenootschap werd de kern van een nieuwe staat. Willems aanhangers wilden calvinisme als enige geloof, echter was Willem voorstander van gelijke behandeling onder christenen. Hij wilde door beide groepen gesteund worden en is daarom bijgenaamd Willem de Zwijger: hij voerde geen propaganda tegen katholicisme, maar tegen Filips zelf. De nadruk van zijn acties lag niet op religie, maar op vereniging van de Nederlanden.
Weinig van zijn idealen kwamen tot leven. De Unie van Utrecht scheidden katholiek en protestants en werd in 1580 vogelvrij verklaard. Op 26 juli 1581 namen de Staten-Generaal een onafhankelijkheidsverklaring aan: het Plakkaat van Verlatinghe. Dit was een ongekend stukje opgeëiste volkssoevereiniteit, aangezien nooit eerder een volk tegen hun koning zei dat ze hem niet meer als koning accepteerde.
Parma veroverde stad na stad en de opstand kwam in een diepe crisis toen Willem in 1584 vermoord werd en Antwerpen weer in handen van de Spanjaarden viel. De opstand leek verloren tot in 1588 de ‘onoverwinnelijke’ armadavloot ten onder ging.
De Gouden Eeuw duurde van 1588 tot 1648. De economie bloeide doordat de bevolking zich voedde met goedkoop graan uit het Oostzeegebied. Men ging zich bezighouden met het doorverkopen van graan en dergelijke bulkgoederen. Deze moedernegotie was de grootste bijdrage aan de welvaart. Ook hielp de val van Antwerpen in 1585, waardoor een grote havenconcurrent uitgeschakeld was. Tevens kwam er een stroom vluchtelingen op gang die kapitaal en kennis mee brachten.
Spanje strijde op het zelfde moment tegen Engeland waardoor de opstand in Nederland op een laag pitje gezet was, aangezien Spanje de aanval voor moest bereiden. In 1688 ontstond de Republiek der Verenigde Nederlanden. Filips stierf en de republiek was inmiddels sterk genoeg om zelfstandig stand te houden.
In 1609 sloten de republiek en Spanje het twaalfjarige bestand, wat een wapenstilstand inhield. In 1648 wordt de Vrede van Münster gesloten, wat de republiek een onafhankelijke en erkende staat maakte.
Kenmerkende aspecten bij ontdekkers en hervormers:
5a: het begin van de Europese expansie
5b: het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
5c: de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
5d: de protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
5e: het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
Tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten
1600-1700, vroegmoderne tijd
Kooplieden kwamen in Amsterdam bijeen om plannen te beramen voor de eerste reis naar Azië. In 1595 begonnen 3 zwaar bewapende schepen onder leiding van Cornelis de Houtman aan hun ontdekkingsreis. Slechts een derde van de bemanningslieden kwam terug. Velen waren bezweken aan scheurbuik, malaria en dergelijke ziektes. Vele reizen door kooplieden volgden. De reizen waren uitermate winstgevend maar de concurrentie was moordend. Op initiatief van de Staten-Generaal werd daarom in 1602 de Verenigde Oost-Indische compagnie opgericht. De VOC kreeg het monopolie op handel met Azië. De VOC had vele handelsposten en verhandelde steeds meer verschillende producten. De handel die de Europeanen aanknoopten resulteerde in het begin van de wereldeconomie. Nederland werd tevens actief in Afrika en West-Indië (Amerika). In 1621 werd hiervoor de West-Indische Compagnie opgericht. Deze compagnie hield zich voornamelijk bezig met kaapvaart: piraterij en het dwarsbomen van de Spanjaarden om hen op financieel gebied uit te putten.
Niet alleen de economie bloeide op in de gouden eeuw, ook de cultuur en wetenschap bloeiden en er heerste gewetensvrijheid. In de republiek was de burgerij erg machtig, aangezien de macht in de handen van honderden regenten lag. Regenten zijn bestuurders die in stedelijke en gewestelijke besturen zaten en rechtelijke, politieke en ambtelijke functies bekleedden. Steden werden over het algemeen geleid door vroedschappen. Dat zijn colleges met 20 à 40 regenten per stad. Staatsgezinden waren de aanhangers van het systeem met stadhouders en prinsgezinden waren voorstanders van het beperken van de macht van stadhouders.
1672 rampjaar: Frankrijk, Engeland en delen van Duitsland verklaarden de Republiek de oorlog. Het leger was verwaarloosd. Het volk was redeloos, het land reddeloos en de regering radeloos. Raadspensionaris Johan de Witt had de taak de staatsfinanciën op orde te houden en hij en zijn broer Cornelis kregen dan ook de schuld voor het slecht onderhouden van het leger. Ze werden in het openbaar vermoord.
In veel landen streden de vorst en onderdanen met elkaar om de macht. deze strijd mondde in veel landen uit in opstanden en oorlogen. Frankrijk werd onder leiding van Lodewijk XIV absolutistisch. Lodewijk centraliseerde het leger en maakte de administratie onafhankelijk om zelf meer macht te behouden. Het Edict van Nantes werd in 1685 ingetrokken, waardoor godsdienstvrijheid niet meer gegarandeerd was. Fransen vluchtten naar onder andere de Republiek. Lodewijk was van mening dat zij macht door niets moest worden beperkt. ‘De staat, dat ben ik’, zei hij. Hij liet zichzelf de zonnekoning noemen omdat alles om hem zou draaien.
Glorious revolution: in 1688 kwam er een katholiek absolutist aan de macht in Engeland. Protestantse parlementsleden spanden samen met Willem III om Jacobus van de troon te stoten. Jacobus vluchtte en Willem werd er uitgeroepen tot koning. Hij beloofde het parlement en de bestaande rechten te accepteren en hiermee werd Engeland een constitutionele monarchie, oftewel, een koninkrijk met grondwet.
Het oude wereldbeeld van voor de renaissance was niet langer van toepassing. Er was een nieuw paradigma ontstaan door de wetenschappelijke revolutie. Deze doorbraak van denkwijze werd vooral aangewakkerd door het destijdse nut dat wetenschap voor de scheepvaart bleek te hebben. Men kwam tot conclusie dat de mens misschien niet het centrum van de schepping was, maar wel onbegrensde mogelijkheden met zijn verstand heeft. Dit nieuwe paradigma maakte de verlichting van later mogelijk.
Kenmerkende aspecten bij regenten en vorsten
6a: het streven van vorsten naar absolute macht
6b: de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
6c: wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
6d: de wetenschappelijke revolutie
Tijdvak 7: tijd van de pruiken en revoluties
1700-1800, vroegmoderne tijd
De wetenschappelijke uitvindingen en ontdekkingen uit de 17e eeuw leidden tot een groot optimisme om alles mogelijk te maken en te kunnen begrijpen met het verstand. Schots filosoof Adam Smith stelde dat een land welvarender wordt als iedereen zijn eigen voordeel nastreeft. De overheid zou zich niet moeten bemoeien met handel omdat dat het mechanisme van vraag en aanbod zou verstoren. De verlichting typeert zich door rationeel denken en vrijheid in te zetten voor een betere wereld. Kennis en rede werden superieur aan geloof en traditie. Kennis werd voor menig mens beschikbaar gesteld door bijvoorbeeld de encyclopedie. Verlicht denken kwam vaak gepaard met kritiek op godsdienstig fanatisme en intolerantie. Voltaire wilde bekromptigheid beëindigen en was deïst. Nieuwe politieke ideeën werden ontwikkeld. Zo stelde Locke dat de koning zijn macht niet aan God te danken heeft, maar aan de burgers en het daarom zijn taak was om de mensenrechten te beschermen. Als de vorst de natuurlijke rechten schendt, kan de leider worden afgezet. Dit was het sociaal contract. Montesquieu was van mening dat de drie staatsmachten, de wetgevende, uitvoerede en rechtelijke macht gescheiden moeten worden. Dit werd de trias politica genoemd.
Amerikaanse revolutie: de Amerikanen waren er klaar mee dat zij belastingen aan moederland Engeland betaalden maar hier niks voor terugkregen. Ze bundelden het verzet met het continentaal congres. Ze wilden inspraak in het Britse parlement en toen ze dit niet kregen riepen ze op 4 juli de onafhankelijkheid uit. In 1783 werd de onafhankelijkheid erkend door Engeland. De Verenigde Staten namen de eerste geschreven grondwet aan en werden een rechtstaat met trias politica.
De Nederlandse stadhouder kreeg de schuld van het gehele politieke en economische verval in de republiek. Gewapende patriotten verjoegen regenten en installeerden een democratisch bestuur. De koning van Pruisen stuurde een leger om een einde te maken aan de patriottenopstand of Bataafse revolutie. Patriotten vluchtten naar Frankrijk om vervolgens terug te keren met het Franse revolutionaire leger. Nederland werd een democratie met een grondwet, parlement, godsdienstvrijheid en belastingeenheid.
Kritiek op de Franse regering was niet gewenst en werd dan ook flink aangepakt. Er ontstond een kloof tussen verlichtingsidealen en de ruwe werkelijkheid van intellectuele onvrijheid. De adel had er rechten en de burgerij (belastings-)plichten. Lodewijk XVI was inmiddels aan de macht en hij was, net als zijn vader en grootvader, een absoluut vorst. Hij had naar eigen zeggen het droit devin, oftewel het goddelijk recht om te regeren en legde daardoor nergens verantwoording voor af.
Ze trokken de kant van de Amerikanen tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd om de Britten dwars te zitten. Soldaten kwamen geïnspireerd door verlichtingsideeën. De spanningen liepen op door de oplopende staatsschuld en de honger door de misoogsten. Frankrijk werkte nog steeds met een standenmaatschappij, oftewel het ancien régime waarin de burgerij slecht werd gerepresenteerd en hierop besloten burgers een eigen grondwet te schrijven. Fransen bestormden de gevangenis Bastille werd bestormd door woedende burgers en Lodewijk probeerde te vluchten als gevolg van de steeds sterker wordende nationale vergaderingen. De vluchtpoging mislukte echter en het nieuwe parlement besloot dat Lodewijk bestraft moest worden met onthoofding. Frankrijk was een chaos totdat Napoleon te macht greep.
Kenmerkende aspecten bij pruiken en revoluties:
7a: rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
7b: voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
7c: uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
7d: de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
Tijdvak 8: Tijd van burgers en stoommachines
1800-1900, vroegmoderne tijd
De industriële revolutie kwam op gang in Groot Brittannië. Er waren enorme industriegebieden ontstaan en er waren nieuwe sectoren van de industrie bij gekomen. De revolutie kwam voort uit de uitvindingen in de textielnijverheid. De stoommachine werd uitgevonden en versnelde het productieproces van kleding. De bevolking groeide snel en Engeland urbaniseerde. Ook op gebied van vervoer werden uitvindingen gedaan waardoor de mobiliteit steeg.
De industriële revolutie had veel positieve gevolgen, maar voor de arbeidsklasse was het werken in de fabrieken niet altijd prettig. Werkrelaties waren onpersoonlijk en het uitvoeren van het fabriekswerk was ongezond en soms gevaarlijk. De woonomstandigheden waren niet goed door het gebrek aan ruimte en doordat huizen door de snelle urbanisatie enorm snel gebouwd werden. De sociale kwestie was een sociaal vraagstuk dat afvroeg of er iets gedaan moest worden aan de armoede en slechte leefomstandigheden van arbeiders en of er sociale wetgeving moest komen die hun leven zou verbeteren.
In Waterloo waren de napoleontische oorlogen ten einde gekomen en de overwinnaars ervan kwamen tezamen bij het Congres van Wenen in 1814. Het doel van dit congres was het creëren van een machtsevenwicht in Europa uit angst voor nieuwe revoluties en Franse dreiging. Er werd onder andere afgesproken dat de macht weer zou verschuiven van de bevolking naar de koning en de adel kreeg hun privileges terug. Dit heet restauratie. Frankrijk en Nederland werden weer koninkrijken. Ook werd de Duitse bond opgericht; een vereniging van Duitse staten die voor meer stabiliteit in Europa zou zorgen.
Het Congres van Verona, 1822: congres dat ervoor moest zorgen dat het ancien régime terug zou keren. Tevens was het een reactie op de democratische revoluties, in het bijzonder de revolutie die in Spanje gaande was.
Zoals eerder genoemd, bracht het verlichte denken nieuwe politieke ideeën met zich mee. De grootste voorbeelden hiervan zijn het liberalisme, socialisme en nationalisme. Liberalisme is een politiekmaatschappelijke stroming die vrijheid van het individu centraal stelt. Nationalisme is een politiekmaatschappelijke stroming die zich kenmerkt door het streven naar de vorming van een natiestaat. Socialisme is een emancipatiebeweging die streeft naar vermindering in verschillen van macht en inkomen.
Kenmerkende aspecten bij burgers en stoommachines:
8a: de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
8b: discussies over de sociale kwestie
8c: de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
8d: de opkomst van emancipatiebewegingen
8e: voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
8f: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Tijdvak 9: Tijdvak van de wereldoorlogen
1900-1950, moderne tijd
Otto von Bismarck werd de eerste regeringsleider en Duitsland werd op politiek, militair en industrieel gebied een grootmacht. Duitsland wilde een oorlog met twee aangrenzende grootmachten voorkomen en voerde daarom een alliantiepolitiek. Dit betekent dat Duitsland met verschillende landen een vriendschapsverband sloot waarmee geprobeerd werd het machtsevenwicht te handhaven. In 1888 kwam Wilhelm II aan de macht en ontsloeg Bismarck. Bismarcks ontslag luidde een nieuw tijdperk in. Wilhelm wilde dat Duitsland een belangrijkere plaats in het wereldtoneel in zou nemen en voerde daarom een weltpolitiek. Deze politiek richtte zich in eerste instantie op het veroveren van een overzees rijk waar ze grondstoffen vandaan konden halen. Dit was belangrijk voor de industrie en dus de economie. De weltpolitiek was een aanleiding voor de eerste wereldoorlog. Om een oorlog over de kolonisatie van Afrika te voorkomen, werd de Conferentie van Berlijn georganiseerd. Hier werd bepaald welk Europees land welk Afrikaanse gebied mocht koloniseren en het zorgde ervoor dar Duitsland en Groot Brittannië lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan.
Vlootwet: wetsontwerp dat een aanzienlijke groei van het aantal oorlogsschepen, de vloot dus, mogelijk zou maken. dit verontruste Groot Brittannië en Frankrijk.
De rivaliteit barstte in 1914 uit in de eerste wereldoorlog. Zowel soldaten als burgers waren betrokken. Duitsland werd tot verliezer aangesteld toen de oorlog in 1918 eindigde met een wapenstilstand. Het Verdrag van Versailles was bedoeld om de oorlog formeel te beëindigen maar Duitsland werd de oorlog zwaar betaald gezet. Duitsland moest grondgebied afstaan en moest middels herstelbetalingen de oorlogsschade van de geallieerden, Frankrijk en Engeland, compenseren.
De Duitse democratische republiek die bestond tot de machtsovername van Adolf Hitler wordt de Republiek van Weimar genoemd. De Republiek van Weimar kende meerdere problemen. Namelijk, Duitsers waren geen fan van democratie en waren het simpelweg niet gewend, waardoor ze geen tot weinig vertrouwen in het systeem hadden. Tevens stelden veel Duitsers de democratische politici verantwoordelijk voor de nederlaag tijdens WO I en het vernederende Verdrag van Versailles. Politici hadden geen oplossingen voor de enorme economische problemen en doordat radicale partijen tegenover elkaar stonden, konden moeilijk besluiten gevormd worden.
Dankzij het Dawesplan ging het een tijd beter met Duitsland. Het zorgde voor rust in de republiek doordat er eindelijk een manier was om aan het betalen van de herstelbetalingen te voldoen. Het Dawesplan hield in dat Amerika geld leende aan Duitsland, die vervolgens Engeland en Frankrijk kon betalen. Engeland en Frankrijk hadden gedurende WO I geld geleend van Amerika en kon Amerika dus ook gelijk terugbetalen.
Door de beurskrach stopten de leningen aan Duitsland. Sterker nog, de Duitsers werden gedwongen de VS terug te betalen. De crisis kwam keihard aan in Duitsland en bracht grote werkeloosheid met zich mee. De ernstige politieke onrust die hieruit volgde, maakte het land vrijwel onbestuurbaar. Er waren verkiezingen en Hitler deed beloften die veel mensen bevielen, zoals economisch herstel, verwerping van de Vrede van Versailles en sterk leiderschap. Zijn partij, de NSDAP, won de verkiezingen in 1933. De rijksdagbrand kwam Hitler mooi uit, aangezien men geloofde dat de brand was gesticht door een communist. Communisten waren de grootste politieke vijanden van Hitler en zijn partij. Hitler gebruikte veel propaganda en was net als Mussolini, die in Italië aan de macht was, een nationaalsocialist. Hitler verschilde echter in zijn rassenleer en economische visie. Zo stelde hij de Neurenberger Wetten in. Dit waren drie racistische wetten die joden bestempelden als tweederangs burger.
Frankrijk en Engeland maakten zich enigszins zorgen over Hitlers leiderschap. Hij voerde een agressieve buitenlandse politiek en ze wilden geen ruzie met hem. Daarom hielden zij zich aan een appeasementpolitiek. Dit is de politiek van de geallieerden waarmee ze Hitler voor lange tijd zijn gang lieten gaan om vrede te bewaren en zo een oorlog te voorkomen.
Hitler wilde echter steeds verder uitbreiden, omdat het Duitse volk lebensraum verdiende. Hitler had een anti-aanvalsverdrag met Rusland afgesloten maar begon met Operatie Barbarossa in 1941 de inval op de Sovjet-Unie. Het keerpunt van de Tweede Wereldoorlog is de Slag om Stalingrad. Bij deze veldslag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie wist Duitsland niet te winnen en de Duitse opmars in het oosten werd gestopt en langzaam maar zeker teruggedrongen. Met D-Day begon de bevrijding van West-Europa. Die leidt ertoe dat Duitsland zich in 1945 overgeeft. Amerika en Japan waren inmiddels ook in een oorlog verzeild die na Duitslands overgave nog even voortzette. De oorlog eindigde uiteindelijk met de atoombommen op Hiroshima.
In het interbellum groeide in de kolonies in Azië verzet tegen het imperialisme, terwijl dit in Afrika nog nauwelijks voorkwam. Het nationalisme kwam op doordat inheemse jongeren Europees onderwijs kregen, waardoor ze westerse ideeën leerden kennen, en werd versterkt door de Eerste Wereldoorlog waarin Fransen en Britten soldaten uit kolonies nodig hadden. In Brits-Indië gaf de Britse regering de Indiërs rechten, maar de nationalisten onder leiding van Gandhi namen hier geen genoegen mee; ze wilden onafhankelijkheid. Met hun non-coöperatie dwongen ze de Britten tot verdere onderhandelingen.
Kenmerkende aspecten bij wereldoorlogen
9a: de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
9b:het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme / nationaalsocialisme
9c: de crisis van het wereldkapitalisme
9d: het voeren van twee wereldoorlogen
9e: racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
9f: de Duitse bezetting van Nederland
9g: verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
9h: vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
Tijdvak 10: tijd van de televisie en computer
1950-heden, moderne tijd
In de Sovjet-Unie brak in 1917 een burgeroorlog uit die uitmondde in een revolutie. Tijdens deze revolutie ontstond een ideaalbeeld van een klasseloze samenleving en het streven naar een wereldrevolutie. De Sovjet-Unie werd een communistische totalitaire staat die onder leiding van Lenin kwam in 1922. Toen Lenin in 1928 stierf, werd er een machtsstrijd gehouden waarna Stalin de macht greep. De Sovjet-Unie voerde een planeconomie waarbij de productiemiddelen in handen van de staat lagen. De landbouw werd gecollectiviseerd en vanaf 1934 werd er een grote zuivering gehouden die in de vorm van een grote heksenjacht plaatsvond en het land zou zuiveren van Stalins tegenstanders.
De Verenigde Staten leefden in een heel andere sfeer. Er heerste democratie waarbij vrijheid en rechten van het individu centraal stonden. De productiemiddelen waren particulier en vrijwel iedere ondernemer richtte zich op winst.
In de Tweede Wereldoorlog werkten de Verenigde Staten en Sovjet-Unie succesvol samen. Na de beëindiging van de oorlog liep de spanning echter snel op. De Conferentie van Jalta was het hoogtepunt van de geallieerde samenwerking. Er werd namelijk besloten dat de geallieerden samen Japan zouden verslaan. Bovendien accepteerde Stalin de Verenigde Naties en de bezettingszones van Duitsland en Berlijn werden bepaald.
Tegen de tijd dat de Conferentie van Potsdam gehouden werd was de spanning om te snijden. Amerikaanse president Truman was onervaren en lomp, er was onenigheid over de vredesregelingen en bezettingszones en de Amerikanen waren een atoombom aan het ontwikkelen. De hele wereld stond nog een beetje perplex vanwege de vorige atoombommen; die op Hiroshima en Nagasaki. De VS zelf stonden evenals de rest van de wereld versteld van de effectiviteit en kracht van de bom.
De VS en SU hadden een vijandig beeld over elkaar gekregen en verdenken elkaar ervan te streven naar een politieke wereldrevolutie. Er werd veel negatieve propaganda verspreid en de Amerikaanse regering vreesde voor een communistische expansie. Om deze reden kwamen zij met de Truman Doctrine. In deze toespraak beloofde president Truman dat de Verenigde Staten ieder land zouden helpen wat zich bedreigd voelde door het communisme. Het Marshallplan kwam hiermee gepaard. Dit was een hulpplan dat opgericht was voor de economische wederopbouw van door de oorlog getroffen Europese landen. De landen zouden zich hierdoor meer aan de VS binden.
De eerste botsing die leidde tot de Koude Oorlog vond plaats bij het verdeelde Berlijn. Het bevoorraden van het gebied dat in Amerikaanse handen was, was moeilijk door de blokkade van Berlijn. Dit omdat de SU zich af wilde zetten tegen de vorming van een West-Duitse staat. Als oplossing werd West-Berlijn inmiddels bevoorraad met vliegtuigen. Stalin hief de blokkade op maar de verdeeldheid was groter dan ooit. In 1949 werd Duitsland formeel verdeeld op politiek gebied. Westelijk Duitsland viel onder de BRD, Bondsrepubliek Duitsland en het oosten viel onder de DDR, de Duitse Democratische Republiek.
De sfeer wordt nog grimmiger wanneer China in 1949 communistisch wordt. De VS worden paranoïde en senator McCarthy hield een redevoering. Hij zag overal communistische vijanden en beschuldigde veel mensen die het niet helemaal eens waren met het kapitalisme van verraad.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een grote dekolonisatie op gang. Europese grootmachten waren te uitgeput om hun kolonies te onderhouden en er was ruimte voor verzet ontstaan. Ook gaf het gekoloniseerde landen moed dat het Japan was gelukt om westerse landen te verslaan. Ook stimuleerden grootmachten de dekolonisatie. De VS waren immers zelf ook vrijgevochten en rekenden tevens op nieuwe bondgenoten. De Sovjet-Unie was ook tegen westers imperialisme en zag ook mogelijkheden tot nieuwe bondgenootschappen.
Ook in Afrika, Zuid-Amerika en Azië kwam de politiek in het teken van de tegenstelling tussen kapitalisme en communisme te staan. Japan was bondgenoot van Duitsland en hield enkele Europese koloniën bezet. Het proces van dekolonisatie zette snel door.
Containmentpolitiek: politiek in de Koude Oorlog om het communisme in te dammen door steun te bieden aan regeringen die zich tegen het communisme wilden verzetten.
Anders zou de dominotheorie in praktijk komen. Dit was een theorie dat na een communistische overwinning in een bepaald gebied, andere gebieden in diezelfde regio in communistische handen zouden vallen.
De containmentpolitiek maakte zijn debuut in de Korea-oorlog. Noord-Korea viel in 1950 Zuid-Korea binnen. Amerika dacht dat dit Stalins eerste stap maar wereldoverheersing was en greep in. De VS waren vastberaden Zuid-Korea buiten de handen van de communisten te houden en voerden diverse maatregelen in zoals de Tonkinresolutie. Die stelde dat Amerikaanse president voortaan militair mocht ingrijpen in Zuidoost-Azië zonder goedkeuring vooraf.
Frans-Vietnamese oorlog: strijd van Frankrijk om hun voormalige kolonie Vietnam terug te winnen.
Akkoorden van Génève: Vietnam werd opgedeeld in een communistisch noorden en kapitalistisch zuiden.
In het westen nam de welvaart toe en de publieke opinie over het Amerikaanse optreden in Vietnam was kritisch. Vooral jongeren waren het niet eens met de wijze waarop de westerse vrijheid verdedigd werd. De VS zochten een uitweg in het conflict en zochten toenadering bij de SU en China. Onderdeel van deze nieuwe zogeheten driehoeksdiplomatie is Nixon’s bezoek aan China. Amerikaanse bondgenoten waren woedend aangezien de VS steun bij de vijand zochten. Vietnam werd al gauw herenigd en vrij snel communistisch.
MLPA: volksbeweging voor de bevrijding van Angola, gesteund door Cuba en de SU.
FNLA: nationalistisch bevrijdingsfront voor Angola, gesteund door westerse landen.
Stalin stierf in 1953 en werd opgevolgd door Chroesjtsjov. De geallieerden richtten de NAVO op. Dit was een samenwerking om landen tegen de SU te beschermen. Als tegenbeweging richtten communistische landen het Warschaupact op. Het Warschaupact was een militair bondgenootschap van communistische landen, dat tussen 1955 en 1991 heeft bestaan. Het werd op voorstel van Sovjetpartijleider Chroesjtsjov opgericht als tegenhanger van de NAVO. Chroesjtsjov drong aan op ontdooiing en wilde een andere verhouding met het buitenland en was overtuigd dat een oorlog met de VS te vermijden was. Hij zocht een manier om vreedzaam met elkaar samen te leven. Dit werd vreedzame co-existentie genoemd.
Cubacrisis, 1962: in 1962 merkten de Verenigde Staten op dat er op Cuba een Russische raketbasis aangelegd werd. De Sovjet-Unie hoopte hiermee de VS bij te kunnen benen in de wapenwedloop. Kennedy gaf bevel voor een vlootblokkade: de Sovjet-Unie had geen toegang meer tot Cuba. Chroesjtsjov gaf toestemming om kernwapens af te vuren indien de VS een grondaanval zouden doen. De Cubacrisis bracht de wereld op de rand van een kernoorlog. Op het laatste moment werd een compromis gesloten. De Cubacrisis had het besef gecreëerd van de dreigende atoomoorlog. Er werd een hotline aangelegd tussen Moskou en Washington die de contacten tussen de twee partijen aanzienlijk verbeterde.
In Hongarije barste in 1956 een volksopstand op tegen de stalinistische regering die er ingesteld was. Deze opstand werd hardhandig onderdrukt en de NAVO deed hier niets tegen, uit angst voor een derde wereldoorlog. In veel westerse landen werd gedemonstreerd tegen het neerslaan van de opstand. Het Felix Meritis, hoofdkantoor van de Communistische Partij Nederland werd bestormd.
Kennedy en Chroesjtsjov elkaar ontmoetten in 1961 stelde Chroesjtsjov een ultimatum dat de westerse geallieerden West-Berlijn binnen een bepaalde tijd moesten verlaten. De geallieerden deden dit niet maar Chroesjtsjov durfde niet aan te vallen. Daarom liet hij de Berlijnse Muur bouwen.
In 1968 brak de Praagse Lente uit. Gematigd communist Dub?ek kwam er aan de macht en wilde Tsjechen wat meer vrijheid geven. De Sovjet-Unie reageerde hierop met de Brezjnevdoctrine. Dit was een politiek theorema waarin de SU aangaf dat ze een eventuele terugkeer van het kapitalisme in Oost-Europa met geweld zouden bestrijden. Dub?ek werd vervangen en zijn hervormingen teruggedraaid.
Kort hierop werden de SALT I-akkoorden getekend. De SU en VS zagen de ernst van een nucleaire dreiging die was ontstaan door de wapenwedloop en besloten afspraken te maken over het beperken van antiballistische raketsystemen en strategische aanvalswapens. Er werd vastgelegd dat het aantal kernwapens teruggebracht zou worden. De ontspanning die hieruit zou moeten volgen, bleek echter niet van lange duur.
In 1980 werd het opnieuw spannend. Reagan was aangetreden en begin het SDI-project. Amerikanen wilden een raketschild in de ruimte hebben om eventuele kernwapens van de Sovjet-Unie af te kunnen breken. De Sovjet-Unie had geen geld om iets vergelijkbaars te kunnen doen en er werd wereldwijd erg veel geprotesteerd tegen kernwapens.
Gorbatsjov trad aan en kwam met twee nieuwe uitgangspunten voor de Russen. Ten eerste, Glasnost. Dit duidde op een openbaring van informatie en vrijheid van het verspreiden van informatie. Ten tweede, Perestrojka. Perestrojka hield staatskundige en economische hervormingen in om de planeconomie van de SU te versterken. Gorbatsjov pleitte voor meer (economische) vrijheid in de SU aangezien het land in een economische crisis zat en in oorlog waren met Afghanistan. Economische vrijheid zou namelijk leiden tot winst. Ook nam Gorbatsjov afstand van de Brezjnevdoctrine. Landen die voorheen onder communistische invloedssfeer waren, mochten nu hun eigen weg kiezen.
Zijn voornemens waren mooi maar liepen in de praktijk uit tot iets anders. Glasnost pakte uit tot kritiek op de partij en op het communisme en perestrojka leidde tot het toestaan van privébezit en daarmee viel de Sovjet-Unie uiteen. Al snel kwamen meerdere communistische regimes onder druk te staan.
De DDR besloot in 1989 vrij verkeerd tussen Oost- en West-Berlijn toe te staan en de val van de muur was hierdoor een feit. Het Oostblok viel snel uiteen.
Al deze gebeurtenissen waren onbedoelde gevolgen van het soepele beleid van Gorbatsjov. Met zijn aftreden kwam er in de Sovjet-Unie een einde aan het communistische bewind en was de Koude Oorlog beëindigd.
Kenmerkende aspecten bij televisie en computer
10a: de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
10b: de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
10c: de eenwording van Europa
10d: de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 1960 aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
10e: de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
REACTIES
1 seconde geleden