Tijd van steden en staten: kern, perspectief en kenmerkende aspecten

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2096 woorden
  • 19 juni 2017
  • 64 keer beoordeeld
Cijfer 7
64 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Tijd van steden en staten: 1000 - 1500

Begrippen

o Ambacht: beroep waarbij een handwerker met gereedschap eindproducten maakt.

o Centralisatie: het streven van vorsten om hun hele gebied vanuit een hoofdstad te regeren.

o Expansie: uitbreiding, bijvoorbeeld van het christelijke geloof door missionarissen of door verovering van gebieden met een kruistocht.

o Geestelijkheid: paus, bisschoppen en priesters. De geestelijke macht is de macht van de kerk over de gelovigen. Deze macht gaat over de geloofszaken.

o Handel: het ruilen van producten voor andere producten of geld.

o Kruistocht: legers die vanuit christelijke gebieden in (West-)Europa van de elfde tot de dertiende eeuw naar Palestina reisden om daar de bedevaartplaatsen te heroveren op moslims.

o Staatsvorming: het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een stevige bestuursstructuur.

o Wereldlijk: de macht van de keizers, de koningen en edelen over het gewone volk. Deze macht betreft bestuur en rechtspraak.

Jaartallen

1066: Slag bij Hastings. Verovering van Engeland door Willem de Veroveraar.

1096 – 1099: Eerste Kruistocht. Godfried van Bouillon.

1122: Concordaat van Worms. Einde investituursstrijd.

1189 – 1192: Derde Kruistocht. Richard Leeuwenhart.

1291: Akko, de laatste kruisvaardersstad, wordt door moslims heroverd

1302: Guldensporenslag.

1337 – 1453: Honderdjarige oorlog.

1347 – 1351: Grote Pestepidemie.

1492: Einde van de Reconquista, moslims verjaagd uit Spanje.

Kenmerkende aspecten

1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legden voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.

2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van de steden.

3. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke macht dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.

4. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.

5. Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Belangrijke personen en verdragen

Hendrik IV: bleef ondanks de Investituursstrijd bisschoppen benoemen. Na zijn kerkelijke ban zette hij paus Gregorius af en werd vervolgens tot keizer gekroond.

Paus Gregorius: was een voorstander van dat de geestelijke macht het primaat moest hebben. Hij deed Hendrik in de ban en vernederde hem.

Concordaat van Worms: hierin spraken de paus en de keizer af dat de paus een bisschop zou benoemen en de investituur zou verrichten. Daarna mocht de keizer de nieuwe bisschop de scepter overhandigen. Op deze manier had de keizer geen invloed op de geestelijke macht, maar bleef zijn bestuurlijke macht onaangetast.

Paus Urbanus II: riep ridders op voor kruistochten.

Willem de Veroveraar: zorgde ervoor dat in Engeland het feodale stelsel geïntroduceerd werd.

Magna Carta: hiermee werd voor het eerst de macht van een koning ingeperkt.

Lodewijk XI: wilde Frankrijk centraliseren.

Uitwerking kenmerkende aspecten

1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legden voor de herleving van een agrarisch-urbane samenleving.

Door ontginningen en inpolderingen kwam er verandering in de grotendeels autarkische samenleving. Ook nieuwe landbouwtechnieken zorgden voor veranderingen. Steeds vaker spanden boeren een paard in plaats van een os voor de nieuwe soort ploeg die de grond losser maakte en omkeerde. Door toename van beschikbare landbouwgrand nam de bevolking toe. Dit maakte de ontwikkeling van steden mogelijk, samen met de voedseloverschotten. Niet langer hoefde iedereen boer te zijn, maar konden mensen ook door handel en nijverheid in levensonderhoud voorzien. Mensen in de steden maakten van hun ambacht hun beroep en gingen producten maken die tot dan toe door de boeren in eenvoudige huisnijverheid waren gemaakt.

2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.

Stedelingen hadden door hun privileges meer directe invloed op het bestuur dan de boeren in de dorpen, waar de adel grote invloed hield op het bestuur. In Vlaamse steden koos de graaf patriciërs als schepenen: deze bestuurden de stad en waren de rechters. Het stadsbestuur viel in handen van een kleine elite die hun macht wel eens misbruikte. Het gemeen kwam in opstand tegen dit onrecht. Toen de graaf in 1241 geld nodig had, eisten mensen daarvoor een beperking van de macht van het patriciaat. Hiermee moesten er ieder jaar nieuwe schepenen gekozen worden en dat er geen mensen in stadsbestuur mochten zitten die familie van elkaar waren. Door de overwinning van de Guldensporenslag in 1302 werd de bestuursmacht van de ambachtslieden vergroot ten koste van die van de patriciërs.

3. Het conflict in de geestelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.

Volgens de paus was de ziel belangrijker dan het lichaam en stond daarom de geestelijke macht boven de wereldlijke macht. Dit streven van de paus naar het primaat bracht hem in conflict met de christelijke kerk in het oosten van Europa en de wereldlijke heersers in West-Europa. Uiteindelijk accepteerde de patriarch van Constantinopel en scheidde zich van Rome in het Oosters Schisma, in 1054.In West-Europa waren de vorsten zich aan het bemoeien met de aanstelling van bisschoppen: dit leidde tot de Investituurstrijd. Uiteindelijk had de paus enorm aan prestige gewonnen, maar koningen en keizers zouden bisschoppen blijven benoemen.

4. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.

De Byzantijnse keizer vroeg de paus om de christenen in het oosten te hulp te schieten met ridders. Als de ridders er in zouden slagen de pelgrimsplaatsen in Palestina te bevrijden, was er een expansie van het christendom in Palestina mogelijk. Nadat tochten van ongeorganiseerd volk waren mislukt, vertrok in 1096 de eerste goed georganiseerde kruistocht. Slechts 15.000van de 70.000 kruisvaarders bereikten Palestina. In 1099 veroverden de kruisridders Jeruzalem en stichtten enkele kruisvaarderstaten in het gebied. Daarvan was Jeruzalem het belangrijkst. Godfried van Bouillon werd tot “beschermer van het Heilige Graf” aangesteld.

5. Het begin van staatsvorming en centralisatie.

In Europa werden er staten gevormd doordat koningen een aaneengesloten grondgebied verwierven en daar een krachtig bestuur voor verwierven. In 1066 bezette Willem de Veroveraar Engeland en introduceerde het feodale stelsel en het belastingstelsel. In het versnipperde Frankrijk streefde de Franse koning naar uitbreiding van zijn bezittingen en verdrijving van de Engelsen. De Franse koning sloot de Honderdjarige Oorlog af met een moeizaam eind. Daarvoor moest hij het bestuur efficiënt organiseren. De koning gaf leiding aan de belastinginning, het bestuur en de rechtspraak terwijl hij vanuit Parijs allesgelijk probeerde te organiseren en te regeren. Er was hier wel tegenspraak op: de koning wilde de privileges afschaffen, maar daar stond het particularisme tegen.

Kern en perspectief

Paragraaf 1

In de elfde en twaalfde eeuw waren er grote landbouwontginningen. Daardoor steeg de voedselproductie en nam de bevolking snel toe. Mensen gingen weer in steden wonen als handelaar of ambachtsman. In gebieden waar een tekort bleef aan voedsel of grondstoffen kwamen veel minder steden in ontwikkeling dan in Zuid- en West-Europa. Vooral in Noord-Italië en Vlaanderen lagen veel steden. Er ontstond handel tussen Brugge en Genue en Venetië. Eerst ging die handel over landwegen, maar door verbeteringen in de scheepvaart al snel ook over zee. Tussen stad en platteland werden veel goederen uitgewisseld en het gebruik van geld als betaalmiddel nam weer toe. Het karakter van de samenleving veranderde van vooral agrarisch naar agrarisch-stedelijk.

Steden hebben een heel eigen economische en sociale structuur. Dat geldt zowel als de steden van de late Middeleeuwen als voor die in onze tijd. In de Tijd van steden en staten werden de steden die na volksverhuizingen waren overgebleven, weer groter en werden er nieuwe steden gesticht. Middeleeuwse stedelingen waren vrij en maakten daar optimaal gebruik van. Ze legden nieuwe handelscontacten en brachten uitvindingen in de praktijk die geheel nieuwe productiewijzen mogelijk maakten en tot specialisatie leidden. De verscheidenheid aan beroepen nam toe, net als de sociale gelaagdheid van de bevolking.

Paragraaf 2

In de Tijd van steden en staten trokken veel boeren vanuit de dorpen naar de steden. Ze gingen er werken in de nijverheid of handel, waardoor velen rijk werden. Wie eenmaal een bepaalde tijd in de stad werkte, had geen plichten als horige meer. Op de domeinen gingen de heren hun horigen meer vrijheid geven, omdat alleen op die manier kon worden voorkomen dat er te weinig boeren op zijn landgoed overbleven om de akkers te bewerken. Steden konden de koning voorzien van (belasting)geld en soldaten. In ruil daarvoor eisten de burgers privileges. Op die manier drongen ze de invloed van de adel op het stadsbestuur terug. Uiteindelijk zouden de stadsbestuurders op hun beurt weer worden gecontroleerd door de gilden waarin de ambachtslieden zich hadden georganiseerd.

Mensen proberen hun bestaan altijd zo veel mogelijk naar eigen inzicht in te richten. Al eeuwenlang strijden mensen voor meer vrijheid en rechten. In de Tijd van steden en staten kregen stedelingen zo veel economische macht, dat ze bestuurlijke rechten konden afdwingen. Op die manier waren steden centra van bestuurlijke vernieuwing. De mensen wilden meer macht hebben en zelf beslissen hoe en door wie ze bestuurd werden. Nederland is nu een democratie. In de Tijd van steden en staten zijn belangrijke stappen gezet naar meer volksinvloed op het bestuur.

Paragraaf 3

Volgens de paus was de ziel belangrijker dan het lichaam en stond daarom de geestelijke macht boven de wereldlijke macht. Dit streven van de paus naar het primaat bracht hem in conflict met de christelijke kerk in het oosten van Europa en met de wereldlijke heersers in West-Europa. Uiteindelijk accepteerde de patriarch van Constantinopel het primaat van de paus niet en scheidde de oostelijke kerk zich af van Rome in het Oosters Schisma. In West-Europa waren vorsten zich tegen de zin van de paus gaan bemoeien met de aanstelling van bisschoppen. De strijd om het benoemingsrecht werd uitgevochten in de Investituursstrijd. Aan het einde van de elfde eeuw had de paus enorm aan prestige gewonnen, maar koningen en keizers zouden bisschoppen blijven benoemen.

Tegenwoordig zijn in de meeste westerse landen kerk en staat gescheiden. Kerk en staat regelen elk hun eigen zaken en de één is niet de baas over de ander. De staat richt bestuur en rechtspraak in volgens onze eigen inzichten zonder zeggenschap van de kerk. Geen enkele religie kan via een regering haar wil opleggen aan de bevolking. Andersom mag de staat zich niet bemoeien met de religie van haar onderdanen. Wel kunnen politici door hun geloof geïnspireerd zijn en dat uitdragen. Op deze manier kan een godsdienstige overtuiging het politieke denken en handelen toch beïnvloeden.

Paragraaf 4

Paus Urbanus II riep in 1095 de West-Europeanen op om Palestina van de moslims te bevrijden, opdat christenen weer veilig een pelgrimstocht naar het gebied konden maken. Veel koningen en ridders gaven gehoor aan zijn oproep en in 1099 veroverden de kruisridders Jeruzalem. In de volgende twee eeuwen zouden er nog vele kruistochten volgen, maar het lukte de kruisvaarders niet om Palestina in christelijke handen te houden. Behalve kruistochten naar Palestina waren er ook in Europa oorlogen die de naam kruistocht kregen. In Spanje was dat de Reconquista.

Het geloof of een politieke overtuiging kan een sterke drijfveer zijn. Mensen kunnen zelfs door hun geloof geïnspireerd worden tot strijd. Ze vechten dan voor een hoger geestelijk doel. De kruistochten werden in de late Middeleeuwen en daarna vaak gezien als een ‘heilige oorlog’, een strijd in dienst van het geloof.

Paragraaf 5

In Europa werden vooral in de veertiende en vijftiende eeuw staten gevormd, doordat koningen een aaneengesloten grondgebied verwierven en daar een krachtig bestuur voor organiseerden. Willem de Veroveraar bezette in 1066 Engeland en introduceerde daar het belastingstelsel en het feodale stelsel. Generaties lang zouden zijn opvolgers daarna ook bezittingen hebben in het versnipperde Frankrijk. Daar streefde de Franse koning juist naar uitbreiding van zijn koninklijke bezittingen en verdrijving van de Engelsen. De Franse koning sloot de Honderdjarige Oorlog (1337 – 1453) af met een moeizaam bevochten eindoverwinning. Daarvoor moest hij het bestuur efficiënt organiseren en de macht van de adel verminderen. De koning gaf leiding aan de belastinginning, het bestuur en de rechtspraak, terwijl hij daarbij vanuit één plaats heel Frankrijk op gelijke wijze wilde besturen. De standen en steden hielden echter vast aan hun privileges (particularisme) die de koning juist wilde opheffen.

De aanzet tot de vorming van onze huidige Nederlandse staat met vast grenzen en een democratisch bestuur, werd in de Tijd van steden en staten gegeven door de Bourgondische hertogen. Ze wisten voor het eerst bijna alle Nederlandse gewesten samen te voegen. De staatsvorming en bestuurlijke ontwikkeling van landen als Engeland en Frankrijk laten zien hoe verschillend de route naar hun huidige bestuursvorm is geweest en dat die ontwikkeling vaak gepaard ging met oorlog en interne strijd. Door deze geschiedenis te bestuderen, kunnen we het vormingsproces van nieuwe staten in de wereld beter begrijpen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.