Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Ten Oorlog - H3 - De Frans-Duitse oorlog, 1870-1871

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4231 woorden
  • 10 mei 2009
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
3.1 Oorzaken van de Frans-Duitse oorlog
Sinds de Krimoorlog was Napoleon III zich bezig blijven houden met de Europese politiek.
In de jaren voor 1870 beschouwden veel Europeanen Parijs als de hoofdstad van Europa. Parijs was overal toonaangevend in.

Keizer Napoleon III koesterde ideeën van een ‘Verenigde Staten van Europa,’ met als leider Frankrijk. Hij vond dat elk volk hun eigen staat moest hebben, en was dus tegen grote multinationale rijken als Rusland of Oostenrijk. Daarom wilde hij toekomstige levensvatbare natiestaten zoals Tsjechië, Polen en Italië helpen zich te bevrijden van Rusland of de Donaumonarchie. Hij hoopte dat ze zich dan dankbaar op zouden stellen achter Frankrijk. Dat was een van de redenen dat de keizer zich actief bemoeide met de oorlogen van 1859 tot 1866 voor de Italiaanse eenwording.

Napoleon III wilde echter niet net als zijn oom Napoleon de veroverde gebieden gaan onderdrukken. Hij fantaseerde liever over internationale samenwerking. Hij wilde de naties bevrijden en vrij laten, zolang ze Frankrijk als leider op het vasteland zouden erkennen.


Napoleon III had voortdurend geprobeerd zijn regime een legitieme (wettige) basis te verschaffen. Toen dit maar niet lukte is hij 1851 maar met een staatsgreep aan de macht gekomen. Dus op onwettige wijze. Maar door gezondheidsproblemen kon hij zich niet voortdurend met staatszaken bezig houden. Tegelijkertijd slonk het respect van de bevolking voor de keizerlijke familie Bonaparte. Er was namelijk aan het licht gekomen dat Napoleon III zijn naaste familieleden aan zelfverrijking deden. Bovendien was er sprake van nepotisme (het aanstellen van familieleden op hoge posten.) Vooral de Bourgeoisie (de liberale en intellectuele stedelijke elite) klaagde het keizerlijke bewind aan. Uiteindelijk kon Napoleon III alleen nog maar rekenen op de steun van de boeren.

Napoleon III hield zich in zijn nadagen vooral bezig met de troonopvolging. Zijn zoon Louis was in 1870 namelijk pas 14 jaar oud.
Sinds 1815 bestond de Duitse bond, een los samenwerkingsverband tussen 38 zelfstandige staten. Twee grote staten domineerden de Duitse bond: Oostenrijk en Pruisen.
Oostenrijk lag voor de helft binnen de grenzen van de Duitse bond en Pruisen voor het grootse deel. Tussen Pruisen en de middelgrote koninkrijken Beieren, Württemberg, Hannover en Saksen lagen veel ministaatjes ingeklemd.

Vanaf begin 1800 verlangden veel Duitse nationalisten naar nationale eenwording. De vraag was of de toekomstige eenheid gestalte moest krijgen met inbegrip van Oostenrijk, en onder leiding van Oostenrijk (groot-Duits verband) ofwel met de hoofdrol voor Pruisen (klein-Duits verband).
In het revolutiejaar 1848 was er voor het eerst een poging tot Duitse eenwording. Er was een gekozen parlement in Frankfurt die al een liberale grondwet had opgesteld. Maar op het beslissende moment weigerde de koning van Pruisen de keizerskroon te aanvaarden omdat hij die alleen wilde ontvangen uit de handen van vorsten. De kaart bleef in 1848-1849 dus ongewijzigd.

De economie van de landen in de Duitse bond veranderde wel. Tussen 1850 en 1870 werd er 6x zoveel steenkool en ijzererts geproduceerd. De Duitsers haalden in rap tempo hun economische achterstand weer in. Vanaf 1818 kwam er een Zollverein (tolverbond). De steden groeien, er werden wegen, spoorlijnen en telegraafverbindingen aangelegd. Door de bloeiende economie waren investeringen in defensie betaalbaar. Het aantal industriële ondernemers nam toe en er ontstond een nieuwe sociale klasse: de arbeiders.
Nadat de liberale revoluties in 1848 in bloed waren gesmoord, geloofden de meeste Duitsers niet meer in de komst van een Duitse eenheidsstaat waar vrijheid en gelijkheid heersten.
Toen de Duitsers in 1859-1861 zagen hoe de Italiaanse eenwording gestalte kreeg, kwamen er opnieuw nationalistische gevoelens naar boven. Zowel ondernemers als de ontwikkelde burgerij zag de voordelen in van een verenigd Duitsland. Hiervoor was wel de militaire kracht van Pruisen nodig. Het was de vraag of dit land sterk genoeg zou zijn om de positie van Oostenrijk binnen de Duitse bond aan te tasten.

In 1862 verkeerde Pruisen in een politieke crisis, omdat de koning, Wilhelm I van Hohenzollern een ruzie had met zijn parlement, de landdag. Hierin hadden de liberalen de meerderheid. De reden van het conflict was dat Wilhelm I het leger eens stevig wilde hervormen. Helmuth von Moltke, de chef van de generale staf, had daarvoor al plannen gemaakt. Het leger moest meer slagkracht krijgen. Het staande leger (de mensen die altijd in dienst waren) moest worden uitgebreid en de dienstplicht moest verlengd worden tot drie jaar. De Landwehr (een reserveleger van burgermilities) moest juist beperkt worden. Dit alles zou 9,5 miljoen Reichstaler gaan kosten.

De liberalen in de landdag waren er fel op tegen. Zij wilden vooral de macht van het parlement tegenover de kroon laten gelden. Hierbij was het budgetrecht in het geding: de bevoegdheid van het parlement om begrotingen van de regering al of niet goed te keuren. Ook wilden ze niet dat de Landwehr werd gekortwiekt, want dat belichaamde juist het strijdbare, bewapende volk. Wilhelm wist zich geen raad en stond op het punt om af te treden toen de minister van Oorlog, albrecht von Roon, voor uitweg voor hem vond: de diplomaat Otto von Bismarck was bereid om het kanselierschap op zich te nemen.

Bismarck, de ‘IJzeren Kanselier’, wierp zich op als verdediger van de autoritaire staat tegen de aanspraken van het parlement. Van 1862 tot 1866 voerde hij strijd met de landdag. Hij vertelde ze dat hun wens van nationale eenwording niet zonder oorlog gerealiseerd kon worden. Het parlement verwierp de defensievergroting, maar toch lukte het Bismarck om het belastinggeld voor de legerhervorming binnen te halen. Het Pruisische leger werd in korte tijd versterkt:
- Er kwam een nieuw wapen, het naaldgeweer. Dit was een achterlader, dit leverde tijdwinst op.
- Het aantal parate troepen steeg en de trainingen werden geïntensiveerd.
- Er kwam een driejarige dienstplicht en er werden nieuwe regiment (militaire eenheden) opgericht.
- De Landwehr werd voor een groot deel vervangen door eenheden veteranen.
- De omvang van het staande leger verdubbelde.
- Inschakeling van spoorwegen en telegraafverbindingen.

Sleeswijk-Holstein-kwestie = Poging van de Deense regering in 1864 om Sleeswijk (half Deens, half Duits) te annexeren. Dit wekte in heel Duitsland nationalistische gevoelens op. Sleeswijk was onlosmakelijk verbonden met Holstein en Holstein hoorde bij de Duitse Bond. Dit was een mooi moment om de troepen uit te testen. Bismarck trad samen met Oostenrijk op en wonnen. Pruisen kreeg Sleeswijk en Oostenrijk Holstein. Dit was Bismarcks eerste succes. Wilhelm I was hem innig dankbaar.

In 1866 kregen Pruisen en Oostenrijk een conflict over het beheer van Sleeswijk en Holstein. Maar eigenlijk ging het om iets veel fundamentelers: de leidende rol in Duitsland.

Bismarck was gedekt, want hij wilde geen inmenging van buitenaf en wist dat Rusland het te druk had met binnenlandse zaken. En met Frankrijk had hij afgesproken dat ze neutraal zouden blijven als het ooit tot een gewapend conflict zou komen. Hij deed toen vage beloftes van gebiedsuitbreiding in de richting van de Rijn. Dus, in de rug gedekt, deed Bismarck een voorstel waarvan hij wist dat Oostenrijk er nooit mee zou instemmen: een hervorming van de Duitse Bond, met een parlement op basis van algemeen mannenkiesrecht. Tegelijkertijd gaf hij de opdracht Holstein te bezetten. Oostenrijk riep toen de andere Duitse staten op om tegen Pruisen op te trekken. De Oostenrijkse keizer Franz Josef hoopte dat een oorlog zou helpen zijn binnenlandse problemen op te lossen.
De Brüderkrieg tussen Pruisen en Oostenrijk duurde zeven weken. Oostenrijk had een veel groter leger, met meer ervaring. Bovendien kreeg het steun uit andere staten van de Duitse Bond. Maar het Pruisische leger onder Helmuth von Moltke was goedgetraind en goedbewapend. In de Slag bij Königgrätz (ofwel: de Slag bij Sadowa) op 3 juli 1866 werd het leger van Franz Jozef in de pan gehakt.

De tactiek van Von Moltke, snelle troepenverplaatsingen, gaf de doorslag. Zijn soldaten werden ‘Kilometerschweine’ genoemd. Ook de Duitse staten aan de kant van Oostenrijk werden snel verslagen. Frans Jozef smeekte om vrede. Bismarck stemde in omdat hij wilde voorkomen dat Frankrijk zich er toch mee ging bemoeien.

Oostenrijk moest toestaan dat Pruisen een aantal Noord-Duitse staten annexeerde: Sleeswijk-Holstein, Hannover, Nassau, Hessen-Kassel en de vrije stad Frankfurt. De rest van Noord-Duitsland liet hij met Pruisen een Noord-Duitse Bond vormen. De Duitse Bond uit 1815 hield nu op te bestaan. Oostenrijk kon zich niet langer bemoeien met interne Duitse zaken.
De maatschappelijke waardering voor de IJzeren kanselier steeg, wat onder meer bleek uit een klinkende verkiezingsoverwinning van zijn conservatieve partij voor de Pruisische Landdag.

Napoleon III maakte zich zorgen. Er had zich nu plotseling een militaire grootmacht aan Frankrijks oostgrens gevestigd. In Parijs sprak men van ‘la surprise de Sadowa’. Er gingen stemmen op om een preventieve oorlog tegen Pruisen te beginnen en de gehele linker Rijnoever in bezit te nemen. Napoleon vond namelijk dat hij recht had op compensatie na neutral te zijn gebleven. Hij deed een vergeefse poging om Luxemburg te annexeren. Maar Bismarck gaf niet toe, hij had immers niets concreets gezegd. Frankrijks eer was in het geding.

Er hing oorlog in de lucht. Maar Frankrijk beschikte niet over militaire hulpmiddelen om zijn territoriale eisen kracht bij te zetten. Het Franse leger was niet voorbereid en belangrijke delen van de strijdkrachten zaten in Algerije en Indochina.
De Franse legerleiding wilde wel de militaire achterstand op Pruisen inhalen. Het chassepotgeweer (achterlader die 3x zover schoot als een naaldgeweer en ook veel lichter was) werd ingevoerd en er kwam een nieuw wapen in productie: de mitrailleuse. Dit was een klein kanon met een snel verwisselbare ronddraaiende patronenhouder. De mitrailleuse veroorzaakte een revolutie in bewapening.
In 1867 begon Frankrijk aan de hervorming van het beroepsleger. Hier was echter amper geld voor, omdat de productie van het nieuwe geweer zo kostbaar was geweest.
Daarnaast liet de keizer geen strategisch plan voor een oorlog met Duitland opstellen. De Franse legerleiding had de Pruisische tactiek van 1866 geanalyseerd. Volgens hen was het zwakke punt dat de troepen in veel te kleine eenheden over het slagveld waren verspreid. De Fransen hielden meer van massieve defensie. Ze hielden er geen rekening mee dat kleine colonnes snel wendbaar en mobiel waren.

Mocht de nood aan de man komen, dan vertrouwde de Franse legerleiding altijd ook nog op ‘système D’. Dit was een afkorting van ‘On se débrouillera toujours’ (‘we scharrelen ons er wel uit’). Die uitspraak getuigde van een vertrouwen op het Franse improvisatietalent.

3.2 Het verloop van de Frans-Duitse oorlog
Oorzaken van een mogelijke Frans-Duitse oorlog:

· Het Duitse eenheidsstreven. De Duitse eenheid kon volgens Bismarck gestalte krijgen, indien een gezamenlijke vijand (Frankrijk) de Duitse staten in de armen zou drijven van Pruisen.
· De behoefte van de Franse keizer Napoleon III om zijn wankele regime prestige te geven met buitenlandse successen, net als in de Krimoorlog.
· De plotselinge Franse angst voor een militair sterk Pruisen, dat een lesje nodig had.
· Het Franse streven naar compensatie voor de neutrale opstelling van Napoleon III in de Brüderkrieg.

Het wachten was nu nog op een aanleiding. Die kwam in 1870. Het voorjaar was slecht begonnen voor Napoleon III. Verkiezingsuitslagen registreerden veel nee-stemmen tegen zijn regime en er waren veel demonstraties tegen zijn bewind. Om het vertrouwen van het volk te winnen zorgde hij voor een liberale regering. Bismarck voelde goed aan hoe de klok tikte voor Napoleon III: de Franse keizer zocht duidelijk naar een aanleiding om in actie te komen tegen Pruisen, om zo zijn populariteit op te krikken.
De aanleiding vormde de Spaanse troonopvolging. Sinds 1868 was de Spaanse troon onbezet, na een revolutie in Madrid. Het Spaanse parlement bood vervolgens de kroon aan een Duitse prins aan, Leopold van Hohenzollern, een katholieke neef van koning Wilhelm I van Pruisen. De Fransen vonden dit onaanvaardbaar want dat zou betekenen dat ze zowel aan de oostkant als aan de zuidkant een Hohenzollern-vorst tegenover zich hebben. Het Europese machtsevenwicht zou dan zijn verstoord. Dit konden ze niet laten gebeuren.


In juni 1870 accepteerde Leopold zijn kandidatuur voor de Spaanse kroon. De franse minister van Buitenlandse Zaken eiste van Pruisen dat dit land de kandidatuur zou doen intrekken. Met die boodschap ging de Franse ambassadeur in Pruisen, graaf Benedetti, naar koning Wilhelm I. Maar op 12 juli werd al bekend dat Leopold zijn kandidatuur introk. Wilhelm I was opgelucht, maar Bismarck teleurgesteld.
Toch kreeg Bismarck weer een nieuwe kans. Parijse kranten beïnvloedden de publieke opinie door te schrijven dat het een schandaal was dat de Franse regering zich had laten afschepen door het bericht dat de kandidatuur ingetrokken zou zijn. Daarom stuurde de Franse regering ambassadeur Benedetti opnieuw naar de koning, dit keer om de verzekering los te krijgen dat Pruisen ‘voor eeuwig’ zou afzien van een Hohenzollern-kandidaat voor de Spaanse kroon. Maar Wilhelm I weigerde beleefd maar beslist. Hij stuurde Bismarck een telegram waarin hij het gesprek beschreef (de Emser Depesche.) Toen Bismarck dit las gaf hij het aan de Franse kranten om te publiceren, maar dan ingekort, zodat de toon veel feller werd dan de koning had bedoeld.

De Franse regering liep in de val. De publicatie veroorzaakte zowel in Parijs als in Berlijn nationalistische gevoelens. In Berlijn vonden ze het telegram een bewijs voor de onredelijke Franse eisen aan Pruisen. In Parijs was de conclusie dat Pruisen de Franse ambassadeur had beledigd. Napoleon III voelde zich gedwongen de Franse eer te redden, en gaf daarom op 14 juli bevel tot mobilisatie van zijn troepen. Na een heftig debat in het Franse parlement verklaarde Frankrijk op 19 juli 1870 de oorlog aan de Noord-Duitse Bond.
Bismarck kon nu Frankrijk afschilderen als daadwerkelijke agressor. De Zuid-Duitse staten Beieren, Baden en Württemberg besloten veiligheidshalve partij te kiezen voor de Noord-Duitse Bond. Hierdoor kwam de oorlog in het teken te staan van de Duitse eenheid.

De Noord-Duitse Bond kon beschikken over 730.000 dienstplichtige soldaten en reservisten, plus nog eens 200.000 leden van de Landwehr. Opperbevelhebber Helmuth von Moltke slaagde erin om in twee weken tijd meer dan 200.000 soldaten naar de grens met Frankrijk te sturen, via vijf belangrijke spoorwegverbindingen.
De Franse mobilisatie daarentegen was een fiasco. Op papier beschikten de Fransen over 225.000 man. Maar op de drukke spoorwegknooppunten bleef alle vervoer steken. De chassepotgeweren werden in andere goederentreinen vervoerd dan de patronen. Bovendien hadden de Fransen in tegenstelling tot de Pruisen helemaal geen aanvalsplan.
In de eerste oorlogsmaand probeerde de Franse marine om een blokkade te leggen voor enkele zeehavens zoals die van Hamburg en Bremen, maar dit leverde slechts geringe schade op aan de Pruisische economie.
Napoleon III stelde zichzelf aan het hoofd van het Leger van de Rijn, de voornaamste van de drie Franse gevechtseenheden. Straatburg, Metz en Châlons waren de plaatsen van waaruit de Fransen een Pruisische aanval konden weerstaan.
Op 2 augustus 1870 nam Frankrijk Saarbrücken in. Het zou de enige keer zijn dat de Franse troepen op Duitse bodem stonden. Von Moltke gaf het bevel tot de tegenaanval. Massaal trokken zijn troepen Elzas en Lotharingen in. De snelheid waarop ze dit deden verraste de Fransen. De Duitsers brachten aan het Franse Eerste Legerkorps een zware nederlaag toe.

Napoleon III gaf het commando van het Rijnleger over aan de populaire en geharde maarschalk (hoogste militaire rang) Achille Bazaine. Dat bleek een foute keuze. Hij maakte grove inschattingsfouten, wist niet waar hij zijn troepen heen moest sturen en stelde zijn operaties uit. De ene nederlaag na de andere volgde.

Bij het plaatsje Gravelotte bij Metz op 18 augustus haalde Bazaine zo’n 20.000 Duitsers neer m.b.v. chassepotgeweren. Toch buitten ze de dodelijke slag niet in hun voordeel uit. Bazaine liet zijn troepen niet aanvallen omdat hij wellicht zijn kruit droog wilde houden voor een staatsgreep, zodra de Duitsers met Napoleon III hadden afgerekend. Door dit getreuzel konden de Pruisische artilleristen versterkingen aanvoeren. Hun gietstalen kanonnen van de firma Krupp waren superieur aan het bronzen geschut van de Fransen. De Duitse verliezen waren op dat moment tweemaal zo groot als de Franse, maar de beslissing was in feite al gevallen.

Her Rode Kruis was in 1864 in Genève door zestien landen opgericht op voorstel van de Zwitserse bankier Henri Dunant. Vanuit het burgerlijke beschavingsideaal wilde Dunant zo met vrijwilligers in een onafhankelijke organisatie hulp verlenen aan alle gewonden op het slagveld. Dit deden ze voor het eerst in de Frans-Duitse oorlog. Door het rode kruisteken op witte achtergrond zouden zij tijdens hun riskante werk beschouwd worden als neutraal en bescherming genieten van de oorlogvoerende partijen. Het Rode Kruis wilde nadrukkelijk opereren binnen de regels van het oorlogsrecht. Ze hadden dus een andere visie op oorlog dan Florence Nightingale.

Kranten en tijdschriften in Duitsland en Frankrijk steunden de oorlog aanvankelijk volledig. Het zou een strijd zijn om nationale eer. Weer waren er oorlogscorrespondenten aanwezig. Zowel de Duitse als de Franse journalisten beschreven de oorlog als een strijd voor christelijke waarden tegenover de onbeschaafde vijand.
William H. Russell was ook weer van de partij. De hoofdredactie vroeg hem regelmatig om niet zulke lange telegrammen te sturen over de oorlog. Het publiek las liever korte, spannende berichten. Russell kreeg veel concurrentie van jonge journalisten.
Na de val van het keizerrijk in september 1870 kwam er in Frankrijk meer persvrijheid. Er werd dus minder eensgezind over de oorlog geschreven. In Frankrijk verschenen allerlei linkse vlugschriften. In Duitsland werd de oorlog beschreven als een bijdrage aan de Duitse eenwording. De tegenvallende prestaties van de Zuid-Duitse bondgenoten werden gewoon verzwegen. In zowel Frankrijk als Duitsland verschenen er in politiek-satirische tijdschriften spotprenten over de oorlog. Een voorbeeld van een van die spotprenttekenaars was Honoré Daumier, die een hekel had aan oorlog en dit in zijn werk tot uiting bracht.

Bazaine verzamelde zich met zijn troepen in Metz. De Duitsers omsingelden die stad met 200.000 man. In oktober 1870 gaven zijn uitgeputte troepen zich over. De beslissing was toen al ergens anders gevallen: op 2 september bij Sedan. De Duitsers wonnen daar van de Fransen en Napoleon III liet de witte vlag boven Sedan hijsen. Hij wilde verder bloedvergieten voorkomen. Hij gaf zich bij Sedan persoonlijk over aan koning Wilhelm van Pruisen.

De Fransen hadden ruim 13.000 doden en gewonden, ruim 80.000 gingen er in krijgsgevangenschap, en de Duitsers hadden er al eerder 20.000 gevangen genomen. Napoleon III werd voor de duur van de oorlog vastgezet op een kasteel bij Kassel (Duitsland), en vertrok in 1871 naar Engeland. ‘Sedan’ bleef jarenlang hét symbool voor de Franse nederlaag. Elk jaar op 1 september zouden de Duitsers triomfantelijk Sedanstag vieren ter herinnering aan hún zege.

Nu brak er in Parijs een revolutie uit. Op 4 september riep het parlement de republiek uit: de Derde Republiek. Er kwam een voorlopige ‘Regering van Nationale Verdediging’ tot stand die besloot de oorlog tegen de Duitsers voort te zetten. Bismarck had namelijk een keiharde voorwaarde voor vrede gesteld: Frankrijk zou de Elzas en deel van Lotharingen af moeten staan. Nu veranderde het karakter van de oorlog volledig. Duitse troepen trokken naar de Franse hoofdstad. Op 20 september sloegen ze een beleg rondom Parijs. Alle toegangswegen namen ze in handen.
In oktober wist de nieuwe regeringsleider Léon Gambetta per luchtballon uit Parijs te ontsnappen en ging naar Tours. Vanuit daar probeerde hij het militaire verzet tegen de indringers te coördineren. Bazaine had zich op 27 oktober aan de Duitsers overgegeven, dus zij konden nu vrijwel ongehinderd Noord-Frankrijk bezetten. Het beleg in Parijs zou 5 maanden gaan duren. Twee miljoen Parijzenaars en vluchtelingen zaten in de val.


Spoedig heerste er in Parijs wanorde, honger en een pokkenepidemie. De stad werd verdedigd door de Nationale Garde, aangevuld door resten van andere legerkorpsen. Ook werden burgers die ooit in militaire dienst waren geweest georganiseerd in de vorm van Gardes Mobiles. Daarnaast gingen enkele gewapende burgers als frans-tireurs (guerrillastrijders) op eigen houtje de strijd aan met de troepen van Von Moltke. Von Moltke gaf zijn troepen de opdracht desnoods op burgers te schieten en huizen te verwoesten van waaruit scherpschutters actief waren.
Bismarck greep de kans aan om de volksoorlog voor te stellen als een strijd tegen ‘de revolutie.’ Daarmee won hij de neutraliteit van Oostenrijk-Hongarije, Rusland, Italië en Engeland, precies zoals hij het had gehoopt.
Bismarck formuleerde een duidelijk oorlogsdoel: Elzas en Lotharingen moesten bij Duitsland worden gevoegd. De Rijn zou in de toekomst geen grensrivier meer zijn, maar een geheel Duitse rivier. De bekendmaking van deze doelen zette veel Fransen ertoe aan om door te vechten. Er kwamen veel veldslagen, telkens gewonnen door de Duitsers. In december sneed een Pruisisch leger de pas af van een grote Franse troepenmacht die Gambetta inderhaast had opgetrommeld, en die vanaf de Loir naar Parijs wilde oprukken.

De werkelijke oorzaak van de Franse nederlaag was een maatschappelijk gegeven. Het merendeel van de Franse soldaten waren niet lager boeren, maar stedelingen. Zij wilden opkomen voor de republikeinse en democratische idealen. De boeren (75% van de bevolking) wilden dit niet. Zij associeerden de republiek met wanorde, socialisme en hoge belastingen. Sommige boeren verdachten de stedelingen er zelfs van samenzweerders met de Duitsers te zijn. Zij zouden de val van Napoleon III op touw hebben gezet.
Een bijkomende factor voor de nederlaag was de schade die de Franse economie leed vanwege de oorlogsomstandigheden in en rond Parijs en de bezetting van delen van Frankrijk.
De Duitse soldaten waren het ook beu aan het worden. Er stierven veel soldaten door een pokkenepidemie. Burgemeesters van sommige Franse steden openden hun deuren voor de Duitse troepen en maakten zelf korte metten met de franc-tireurs.

De oorlog leek nu langzaam een uitzichtloze belegeringsstrijd te worden. Bismarck zag dit niet zitten, want hij verwachtte dat bij een langdurig beleg het Franse nationale verzet zou groeien en hij het buitenland alsnog tegen zich zou krijgen. Gesteund door Wilhelm I nam hij de regie over van Von Moltke. Vanaf 5 januari 1871 liet hij Parijs met afstandsgeschut wekenlang bombarderen. Dit leidde wel tot een ravage, maar niet direct tot een overgave. De Parijzenaars werden woedend en probeerden 2 keer uit te breken maar dit lukte niet. Uiteindelijk gaf Frankrijk zich over vanwege de honger. Op 29 januari 1871 werd een wapenstilstand gesloten.

3.3 De keizerproclamatie, de communeopstand en de kater
De oorlog tegen Frankrijk maakte in alle Duitse staten een nationalistische stemming los. Bismarck haalde de Zuid-Duitse staten over om mee te doen met de andere Duitse staten. Duitsland moest nu als staat worden opgezet.
Op 18 januari 1871 voltrok zich in de Spiegelzaal van het paleis van Versailles de uitroeping van het Duitse keizerrijk. Koning Wilhelm I had zich hiertoe door Bismarck laten overhalen. Wilhelm kreeg nu de titel ‘Duits keizer’.
De Fransen vonden het erg beledigend dat de uitroeping van het Duitse keizerrijk plaatsvond in het paleis van Versailles. Het droeg aanzienlijk bij tot de revanchegedachte die bij veel Fransen postvatte.


Bismarck eiste dat de Fransen met algemeen kiesrecht een Wetgevende Vergadering zouden kiezen om mee te praten over een vredesverdrag. Deze nieuwe regering onder leiding van Adolphe Thiers knoopte onderhandelingen aan. De vredesvoorwaarden waren hard: Frankrijk moest de Elzas, een deel van Lotharingen en de stad Metz afstaan (zo verloor het 1,6 miljoen inwoners.) Daarnaast moest Frankrijk een oorlogsheffing van vijf miljard franc aan Duitsland betalen. Nadat dit was gebeurd, zouden de Duitse troepen zich terugtrekken. Omdat de economie snel herstelde konden ze het schadebedrag binnen drie jaar betalen. Op 10 mei 1871 tekenden de Fransen en de Duitsers het Vredesverdrag van Frankfurt.

Inmiddels was er in en rond Parijs een burgeroorlog ontstaan. Revolutionaire en roerige leden van de Nationale Garde vertrouwden de nieuwe regering onder Adolphe Thiers voor geen cent. Die regering was gevormd op basis van parlementsverkiezingen die door conservatieve partijen waren gewonnen. Op 18 maart omsingelden opstandelingen het Parijse stadhuis en Thiers vluchtte naar Versailles. Op 28 maart werd de gemeenteraad omgedoopt tot ‘Commune van Parijs’. Deze riep Parijs uit tot onafhankelijk gebied. Er zou een Comité van Openbare Veiligheid komen, en er zou verregaande maatschappelijke gelijkheid worden doorgevoerd. Kerken en kloosters werden in beslag genomen.
Thiers toonde weinig geduld en bracht troepen samen in Versailles onder het bevel van maarschalk MacMahon. Opnieuw volgde een beleg van de stad, dit keer door de eigen Franse troepen. Zij openden het vuur en wat daarop volgde staat sindsdien bekend als de ‘Bloedige Week’. De communards staken grote delen van de stad in brand, en vermoordden zo’n 25.000 Parijzenaars. Twee jaar later werd op Montmartre de basiliek Sacré-Coeur gebouwd, bij wijze van boetedoening voor de zonden van de communards.
In de ogen van Karl Marx vormde de volksopstand de voorbode van een internationale revolutie van de arbeidersklasse.

Na de Frans-Duitse oorlog was het nieuwe Duitse keizerrijk in een klap de machtigste natie van Europa.
De eenwording gaf een machtige impuls aan de Duitse handel en industrie. Kostbare industrie- en mijnbouwgebieden van Lotharingen waren nu in Duitse handen. Ook demografisch kende Duitsland een explosieve groei. Zowel in Duitsland als in Frankrijk was door de korte duur van de oorlog de economische schade beperkt gebleven.
Ondanks de 60.000 doden die de Duitsers te betreuren hadden bleef men trots op het vaderland. Het leger kwam hoog in aanzien te staan. Pruisische militaire deugden zoals vaderlandsliefde, discipline en eerbied voor bovengeschikten sijpelden door naar alle lagen van de samenleving.
De Fransen voelden zich diep vernederd. Zij hadden in totaal 300.000 man verloren. Ook het verloren gaan van Elzas en Lotharingen vormde een nationaal trauma. Nationalistische Fransen koesterden de revanchegedachte. Daarom nam ook in Frankrijk de status van het leger toe.
Diverse industrielanden probeerden hun legerorganisatie aan te passen aan het Duitse model. De Duitsers hadden echter in 1870-1871 overmatig vertrouwen gesteld in de kracht van de offensieve (aanvallende) tactiek. Op het nippertje was dat voor Duitsland goed gegaan, maar de overwinning was vooral tot stand gekomen door Franse blunders.Er werd geen les getrokken uit het feit dat er bijvoorbeeld in de slag bij Gravelotte in één dag 20.000 Pruisische militairen waren neergemaaid door het vuur van de Franse chassepotgeweren en mitrailleuses. Die les moest men in 1914 opnieuw leren.


REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.