Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Suriname

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1444 woorden
  • 24 januari 2004
  • 149 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
149 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
SAMENVATTING GESCHIEDENIS HOOFDSTUK 9: SURINAME § 1: Suriname ontstaat als slavenkolonie Suriname deel Guyana: gebied tussen mondingen Amazone en de Orinocco. In 1499 werd Guyana erkent door de Spanjaarden en rond de 16e eeuw werd er tevergeefs door de Spanjaarden El Dorado gezocht ? geen interesse in rest Guyana, maar Fransen, Britten en Nederlanders vestigden zich aan de “Wilde Kust” van Guyana. Suriname als kolonie gesticht door Britten in 1651 aan de Suriname-rivier en ze legden suikerplantages aan. Tijdens oorlog tussen Republiek en Groot-Brittannië (1665-1667) veroveren Zeeuwen Britse kolonie Suriname ? bij Vrede van Breda bepaalt dat Suriname Nederlands bezit zou worden, dus de Nederlanders ruilden Nieuw-Amsterdam (New York) tegen Suriname. Vanaf 1667 bleef Suriname bijna drie eeuwen Nederlands bezit. In 1682 verkoopt Zeeland Suriname aan West-Indische Compagnie (WIC). Jaar later doorverkocht aan Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname (gemeenschappelijk bezit WIC, stad Amsterdam en een rijke particulier), waarna vanaf 1792 Nederland bestuur in handen neemt ? vrede met Indianen, bevorderen stichten plantages en invoer slaven. De plantage week veel af van Europese boerenbedrijven: * plantage veel groter, meestal enkele honderden hectaren; * werk verricht door grote aantallen slaven; * slechts één product verbouwd, zoals suikerriet of katoen; * doel: winst maken met geïnvesteerde kapitaal. Toen Suriname in 1667 onder Zeeuws bestuur was waren er nog maar 170 plantages, door inpolderingen werden dat er 500 omstreeks 1770. Na 1770 begon achteruitgang plantages: veel plantages waren doorverkocht aan geldbeleggers die niet zelf plantage bestuurden en in de Republiek woonden, maar de plantage werd bestuurd door directeuren in Suriname. Dit heet ‘absenteïsme’: eigenaars waren afwezig. De directeuren letten op de korte termijn, maar niet op de lange termijn. Tweede oorzaak achteruitgang plantages in 19e eeuw: in veel gebieden zo veel geproduceerd ? prijzen plantageproducten dalen. Daarom verdwenen veel plantages, omdat ze de concurrentie niet aankonden. In 1863 (afschaffing slavernij) nog maar 219 plantages. De planters en blanke plantageopzichters kwamen waren: Britten, Fransen, Joden, Portugezen, Nederlanders, Duitsers. Aanvoer en verkoop slaven tot 1734 monopolie WIC, maar ze voerden niet afgesproken aantal aan ? andere handelaren en ondernemingen voeren slaven aan, maar in 1808 slaven aanvoeren verboden. Alleen tot 1826 werden nog slaven illegaal binnengesmokkeld. Grotendeel slavenschepen uit Zeeland en slaven leverden niet meer winst op dan ‘gewone producten’. De meeste slaven heten veldslaven: ze moesten op plantages werken onder leiding van opzichters. Op plantages en vooral in Paramaribo waren er ook ambachtsslaven en huisslaven: houden zich bezig met ambachten of huishouden. Vanaf 1686 was er een plantagereglement: slaven beschermd tegen meesters, meester zorgen voor voldoende kostgronden waarop slaven voedsel voor zichzelf verbouwen. De angst van de blanken was dat de slaven in opstand zouden komen en dan waren de slaven met meer man. De angst leidde tot een ‘gespleten persoonlijkheid’: vriendelijk voor medeblanken en wreed tegen slaven. Veel blanken hadden vooroordelen tegen zwarten en gekleurden: blanken superieur, slaven waren lui. Hoewel seksuele omgang tussen blanken en slaven verboden was, hielden veel blanken zich hier niet aan. In Suriname waren weinig vrouwen, dus blanke mannen namen een slavin als huishoudster en vriendin. Deze slavinnen en de kinderen die uit dergelijke verhoudingen geboren werden, kregen soms de vrijheid. Ook slaven die iets bijzonders voor blanken deden (zoals verraden weggelopen slaven), kregen de vrijheid. Deze vrije slaven trokken naar Paramaribo, waar ze gingen werken als kantoorbediende, winkelier of ambachtsman. Er waren ook slaven die vrijheid namen door te vluchten, meestal in kleine groepjes of alleen. Soms kwamen ook slaven in opstand en alle blanken werden dan vermoord. Ze trokken naar moerassen van kustgebied of via rivieren landinwaarts naar het binnenland. Deze gevluchte slaven werden marrons genoemd. Groepen marrons sloten zich aaneen en stichtten dorpen. Drie groepen, de Djoeka’s, de Saramaccaners en de Matoeari’s beheersten toegang tot binnenland. Om aan wapens, werkgetuigen en vrouwen te komen, pleegden ze overvallen op de plantages. Soldaten werden op marrons gestuurd, maar de marrons vochten terug of vluchten op tijd. Daarom kwamen de blanke kolonialisten in 1761, 1762 en 1767 vrede overeen met de Djoeka’s, de Saramaccaners en de Matoeari’s. Blanken beloven marrons met rust te laten en marrons zouden toekomstige ‘weglopers’ uitleveren. De Boni’s, een andere stam, bleven doorgaan met hun strijd en ze voerden een langdurige guerrilla (1765-1777 en 1789-1790). Een legertje van blanken uit de Republiek en slaven (Korps Zwarte Jagers) verdreven Boni’s naar Frans-Guyana in 1776-1777, maar in 1789 overvielen de Boni’s weer plantages en weer werden soldaten gestuurd. In 1793 gaven de Boni’s op, toen hun leider door de Djoeka’s werd gedood. Marrons met wie vrede was gesloten werden voortaan bosnegers genoemd. § 2: Aziaten worden Surinamers In Brits-Guyana slavernij in 1834 afgeschaft, in Frans-Guyana in 1848 en in Suriname in 1863. Omstreeks 1840 kwam in Nederland actie tegen slavernij op gang: Christelijken en liberalen richtten elk een ‘maatschappij ter bevordering van de afschaffing der slavernij’ op. Pas in 1862 stemde de Tweede Kamer voor een wet voor afschaffing slavernij. De ex-slaven vierden daardoor 3 dagen feest en nergens kwam het tot wraakuitbarstingen op voormalige meesters. De slavenhouders kregen een schadevergoeding van 300 gulden per vrijgelaten slaaf. De ex-slaven kwamen ook 10 jaar onder Staatstoezicht: ex-slaven verplicht met werkgevers een arbeidscontract af te sluiten. Hierdoor wilde men de massale verlating van de ex-slaven op de plantages voorkomen, maar toen het Staatstoezicht afgelopen was verlieten de meeste ex-slaven toch de plantages. Velen trokken naar Paramaribo voor werk. Vooral rond 1900 breidde de werkgelegenheid zich uit, doordat Europese ondernemingen zich in Suriname vestigden. Om ervoor te zorgen dat er genoeg goedkope arbeidskrachten op de plantages na het Staatstoezicht sloot de Nederlandse regering een overeenkomst met Groot-Brittannië. De Surinaamse overheid mocht in Brits-Indië (India) arbeiders werven, die moesten een contract tekenen voor verplicht 5 jaar op plantage werken tegen een vast (laag) loon en de heen- en terugreis waren gratis. Vanaf 1873 tot 1916 kwamen de arbeider uit India (ook wel Hindoestanen genoemd) aan, maar door de gezondheid en de levensomstandigheden stierven er in het begin vele Hindoestanen. In 1916 maakte Groot-Brittannië een einde aan de overeenkomst, omdat Gandhi en andere Indiase nationalisten tegenstanders waren van contractarbeid. Sommigen keerden terug en weer een ander deel bleef in Suriname en werd boer. De Hindoestanen (Hindoes en moslim) vormden Suriname een gesloten groep: eigen Indiase gebruiken (man overheersende rol), eigen taal (Sarnami) en ze woonden vooral bij elkaar. Veel Hindoestanen wisten door hard werken en spaarzaam leven een zekere welstand op te bouwen. Daardoor konden hun kinderen in Paramaribo gaan studeren, waarna velen daar bleven en een stedelijk beroep gingen uitoefenen. Zo kwamen ze in contact met de overige Surinamers. Van 1890 tot 1939 waren er ook Javanen (moslim) die als contractarbeiders kwamen om op de plantages te werken en ook zij leefden lang in afzondering als gesloten groep. In tegenstelling tot de Hindoestanen bleven de Javanen na afloop contract op plantages werken. Pas na opheffen plantages in jaren ’30 gingen ze zich als zelfstandige boeren vestigen op een voormalig stukje grond van de plantage. Na WO II werd afzondering Javanen minder en daarom vonden vooral jongeren werk in Paramaribo of in de bauxietmijnen. De meeste Javanen werkten in lagere functies dan Hindoestanen.
§ 3: Suriname wordt onafhankelijk Na WO II kwam in niet-westerse landen dekolonalisatie op gang. In Nederlands-Indië bonden nationalisten strijd aan met Nederlanders. In Suriname minder sprake van nationalisme dan in Indonesië, toch hadden ze gemeenschappelijke ervaringen in Suriname opgedaan en hadden ze een lagere positie dan de blanken. Onder de Creolen met een goede opleiding (afstammelingen van Afrikaanse slaven) was sprake van het gevoel Surinamer te zijn. De Creolen, Hindoestanen en Javanen richtten eigen politieke partijen op en hun doel was geen onafhankelijkheid maar zelfbestuur. In 1948-1950 kreeg Suriname zelfbestuur in binnenlandse aangelegenheden. Buitenlandse zaken en defensie bleef Nederland regelen. Het zelfbestuur had vorm parlementaire democratie: bevolking koos met algemeen kiesrecht een parlement en de regering van Suriname moest verantwoording afleggen aan dat parlement. Deze nieuwe verhouding tussen Nederland en Suriname werd officieel vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk (1954). In jaren ’60 en ’70 werd bij Creolen streven zelfstandigheid groter. De Hindoestanen en Javanen waren tegen onafhankelijkheid. Zij waren bang dat Creolen dan Suriname zouden overheersen. De leiders van de Creoolse en de Hindoestaanse partij streefden naar ‘verbroedering’ tussen bevolkingsgroepen vanwege angst Hindoestanen bij rassenonlusten. Na dood leider Creoolse partij kwam er een einde aan deze politiek. De Premier van Suriname verklaarde dat Suriname eind 1975 onafhankelijk moest worden. Het Nederlandse Kabinet was ook vóór onafhankelijkheid op korte termijn. Uit angst begonnen steeds meer Hindoestanen en Javanen naar Nederland te emigreren. In oktober 1975 stemde het Nederlandse kabinet vóór onafhankelijkheid Suriname. Op 25 november 1975 was Suriname officieel onafhankelijk: ze heetten vanaf nu de Republiek Suriname. Enkele dagen hiervoor hadden de leider van de Hindoestaanse partij en de Premier van Suriname zich verzoent en de Hindoestaanse Statenleden hadden daarom ook vóór nieuwe grondwet gestemd. De gevreesde rassenrellen bleven uit. In december werd Suriname toegelaten tot de VN en in 1977 tot de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS).

REACTIES

N.

N.

heeeeey borretje bor! ik wist niet dat jij deze samenvatting had gemaakt joh!! whahaha alleen erg jammer dat paragraaf vier er niet bij staat! die had ik nou net nodig! verder perfecte samenvatting! dat vond meneer evers btw ook!;) haha

later

20 jaar geleden

F.

F.

zoooooooooooooo slecht

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.