Samenvatting Hoofdstuk 2: Tijd van Grieken en Romeinen

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1472 woorden
  • 26 februari 2019
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Tijdvak 2: Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. – 500 n.C.) Oudheid

Kenmerkend aspect 4: de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

Kenmerkend aspect 5: de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde

Kenmerkend aspect 6: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Kenmerkend aspect 7: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

Kenmerkend aspect 8: de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

H2.1 De Griekse wereld

  • 5e eeuw v.C. bestaat Griekenland uit zelfstandige stadsstaatjes (poleis),
  • Athene (grootste polis van Griekenland)
  • Athene is het centrum van de klassieke bouwkunst, filosofie en wetenschap.
  • In Athene ontstaat de democratie, vrije Atheense mannen beslissen mee over het bestuur.
  • Grieken legden basis van wetenschappelijk denken en beïnvloeden nog steeds de bouwkunst.
  • Al deze poleis hadden een gemeenschappelijke cultuur (bijvoorbeeld Olympische spelen), taal en godsdienst.
  • Twee oorlogen tegen de perzen:
  • Er was bevolkingsgroei in Griekenland > er waren voedseltekorten > kolonisatie > kolonisatie werd na mate de tijd moeilijker door andere grote rijken zoals de perzen > perzen voerden oorlog tegen de Grieken > Grieken werken samen > Grieken winnen > nog een oorlog tegen de Perzen > Grieken winnen weer door samenwerking
  • Athene: centrum van cultuur:
  • Perzen plunderen Atheners en beelden van tirannendoders > de Grieken bouwden nieuwe beelden > blijdschap om vrijheid > Perikles startte een bouwproject voor Athene.
  • In de 5e eeuw v.C. werd Athene het cultureel centrum van de Griekse wereld.
  • Bouwkunst en beeldende kunst uit die tijd werd een voorbeeld voor de latere kunst.
  • Griekse beeldhouwkunst:
  • driedimensionaal
  • anatomisch correct
  • naakt
  • geperfectioneerd
  • Denken over de natuur en de mens:
  • Athene was ook het centrum van de wetenschap.
  • Vanaf de 6e eeuw v.C. werden er naar natuurlijke oorzaken gezocht in plaats van door oorzaken goddelijk te verklaren.
  • Natuurfilosofen zoeken in deze tijd naar de zogenaamde ‘oerstof’ of ‘atoom’.
  • Filosofen: liefhebbers van wijsheid, ze zoeken oplossingen naar belangrijke vraagstukken, ook denken ze na over bijvoorbeeld het gedrag van de mens en dat te verklaren
  • Denken over gezondheid
  • Sofisten: de mens staat centraal (bv. Functioneren menselijk lichaam)
  • De basis van de moderne geneeskunde werd gelegd met rondtrekkende onderwijzers
  • Artsenscholen ontstaan vanaf ongeveer 600 v.C.
  • Niet de goden maar natuurlijke oorzaken voor ziekten.
  • Hippokrates bedacht de theorie van de 4 lichaamssappen (zwarte gal, gele gal, slijm, bloed)
  • Democratie in Athene:
  • Vrijheid in politiek actief te kunnen zijn en vrij te kunnen spreken in de volksvergadering.
  • Gelijkheid, iedereen arm/rijk, laag/hoog was voor de wet en politiek gelijk.
  • Politieke functies worden verloot, ook voor de gelijkheid.
  • Directe democratie in oud-Athene, als je wilt mee beslissen moest je aanwezig zijn.
  • Rijke mensen zijn tegen de democratie, want ze raken hierdoor veel macht kwijt.
  • In Sparta is een Aristocratie: in een aristocratie is de adel de baas.
  • Oligarchie: In een oligarchie is een kleine groep rijke mensen de baas in de samenleving
  • Griekenland valt uiteen na de Perzische oorlogen doordat ze niet meer samenwerken, Griekenland wordt ingenomen.

H2.2 Het hellenisme

  • Alexander de Grote veroverde een groot deel van de toen bekende wereld.
  • 338 v.C. Koning Filippos van Macedonië begint samen met de Grieken oorlog tegen Perzië.
  • Het was een slimme zet, samen vechten tegen aartsvijand.
  • Na de dood van Filippos zet zijn zoon Alexander de Grote de oorlogsplannen voort.
  • Grote delen van Midden-Oosten werd veroverd, er kwamen nieuwe stadstaten, die waren in de praktijk niet zelfstandig.
  • Hellenisme: verspreiding van de Griekse cultuur door Alexander en zijn opvolgers.
  • Factoren van verspreiding Hellenisme:
  • Grieken leefden in de veroverde gebieden in eigen Griekse wereld.
  • Wilde je iets betekenen, moest je de Griekse taal en cultuur overnemen.
  • Rijke Grieken schonken grote bedragen voor nieuwe gebouwen en beelden.
  • Alexandrië: Pharos en Museion: belangrijke plekken voor de literatuur en exacte wetenschappen, theorie en praktijk ging samen en er was een hele grote bibliotheek
  • Joden leefden verspreid over de hellenistische wereld. Jodendom was monotheïstisch.
  • Diaspora: Het joodse volk was verstrooid over meerdere landen.
  • Ze werden als slaven gehaald uit Palestina, nadat ze vrij werden, bleven veel joden in de Griekse wereld wonen.
  • In Alexandrië was grootste groep joden.
  • Ze wouden graag hun Thora vertalen in het Grieks, hiervoor wouden ze gebruik maken van de grote bibliotheek.
  • Ruzies tussen Joden en Grieken
  • Ze werden gezien als aparte groep door hun godsdienst
  • Door dat de Grieken anti-Joods werden, werden de joden hierdoor anti-Grieks.

H2.3 Imperium Romanum

  • Julius Caesar (dood: 44 v.C.)
  • Legendarische generaal
  • Soldaten werden afhankelijk van hun generaal (buit)
  • Generaals werden machtiger dan consuls en senaat
  • Alleenheerser voor een paar jaar
  • Koningstijd
  • De laatste koning werd weggejaagd
  • Monarchie
  • Republiek
  • Ze wilden het voorkomen dat één persoon te veel macht zou krijgen
  • Macht verdeeld over meerdere functies
  • Functionarissen voor een jaar gekozen
  • Belangrijkste functie: consul
  • Senaat heeft de meeste macht
  • Oligarchie: een rijke groep mensen hadden de macht
  • Keizertijd
  • Ontstaat door burgeroorlogen
  • Macht in handen van de keizer
  • Senaat en consuls bleven bestaan, maar hadden weinig macht
  • Monarchie
  • Ze hadden strijd met de Noord-Afrikaanse grootmacht, Carthago, die het westelijke zeegebied beheerste. De Romeinen versloegen Carthago, waardoor ze een gebiedsuitbreiding verkregen.
  • Stadstaat groeit uit tot het Imperium Romanum
  • Imperium: een groot rijk onder macht van een keizer of één volk.
  • Redenen voor de groei van het Romeinse rijk:
  • Sterk en gedisciplineerd leger
  • Goed verdedigbare grenzen
  • Goede infrastructuur
  • Goed bestuur
  • Als veroverde vorsten meewerkten behielden zij hun macht en kregen zij het Romeinse burgerschap > met als gevolg > Romanisering: Het overnemen van (delen van) de Romeinse cultuur door andere volkeren.
  • De Romeinen namen veel van de Griekse cultuur over.
  • Romeinse beeldhouwkunst:
  • driedimensionaal
  • anatomisch correct
  • gekleed
  • realistisch
  • Romeinse architectuur:
  • mengeling van Griekse stijlen
  • gebruik van beton zorgt voor meer mogelijkheden
  • maakten veel gebruik van boogconstructies en koepels

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

H2.3 Imperium Romanum

  • Julius Caesar (dood: 44 v.C.)
  • Legendarische generaal
  • Soldaten werden afhankelijk van hun generaal (buit)
  • Generaals werden machtiger dan consuls en senaat
  • Alleenheerser voor een paar jaar
  • Koningstijd
  • De laatste koning werd weggejaagd
  • Monarchie
  • Republiek
  • Ze wilden het voorkomen dat één persoon te veel macht zou krijgen
  • Macht verdeeld over meerdere functies
  • Functionarissen voor een jaar gekozen
  • Belangrijkste functie: consul
  • Senaat heeft de meeste macht
  • Oligarchie: een rijke groep mensen hadden de macht
  • Keizertijd
  • Ontstaat door burgeroorlogen
  • Macht in handen van de keizer
  • Senaat en consuls bleven bestaan, maar hadden weinig macht
  • Monarchie
  • Ze hadden strijd met de Noord-Afrikaanse grootmacht, Carthago, die het westelijke zeegebied beheerste. De Romeinen versloegen Carthago, waardoor ze een gebiedsuitbreiding verkregen.
  • Stadstaat groeit uit tot het Imperium Romanum
  • Imperium: een groot rijk onder macht van een keizer of één volk.
  • Redenen voor de groei van het Romeinse rijk:
  • Sterk en gedisciplineerd leger
  • Goed verdedigbare grenzen
  • Goede infrastructuur
  • Goed bestuur
  • Als veroverde vorsten meewerkten behielden zij hun macht en kregen zij het Romeinse burgerschap > met als gevolg > Romanisering: Het overnemen van (delen van) de Romeinse cultuur door andere volkeren.
  • De Romeinen namen veel van de Griekse cultuur over.
  • Romeinse beeldhouwkunst:
  • driedimensionaal
  • anatomisch correct
  • gekleed
  • realistisch
  • Romeinse architectuur:
  • mengeling van Griekse stijlen
  • gebruik van beton zorgt voor meer mogelijkheden
  • maakten veel gebruik van boogconstructies en koepels

H2.4 De late Oudheid

  • De Romeinen versloegen eerst de Galliërs en daarna de Bataven. Ze probeerden daarna nog verder, maar dat lukte niet.
  • Keizer Diocletianus nam strenge maatregelen. Iedereen moest hetzelfde beroep kiezen als zijn vader en boeren moesten op hun grond blijven. Er werd daarom meer gecontroleerd.
  • Germanen: Wij bewonderen de Romeinse cultuur en nemen hem soms over (romanisering).
  • Romeinen: Germanen zijn barbaren, onbeschaafde woestelingen, maar het zijn wel dappere en sterke krijgers.
  • Romeinen:
  • Landbouw stedelijke samenleving
  • Goed georganiseerd imperium
  • Germanen:
  • Landbouwsamenleving
  • Losse stammen
  • Onderlinge contacten:
  • Handel
  • Germanen in Romeins leger
  • Germanen verhuizen naar Romeins rijk
  • 3e eeuw n. Christus: Grote groepen Germanen vallen het Imperium Romanum

Redenen:

  • Goeie landbouwgrond
  • Romeinse welvaart

Gevolgen:

  • Chaos
  • Hervormingen van het Romeinse bestuur
  • 395 n. Christus: definitieve splitsing in het West- en het Oost- Romeinse rijk
  • Joden en christenen nemen een aparte plaats in de polytheïstische wereld van het hellenisme en de Romeinen.
  • Volgelingen verspreiden de boodschap van Jezus, maar ze worden streng vervolgd.
  • Ze werden vervolgd omdat ze niet geloofden in de Romeinse goden.
  • Ze werden vervolgd omdat ze niet naar de keizer luisterden, maar naar Jezus.
  • Christendom blijft groeien, vooral in steden in het oosten. De vrouwen, armen en slaven worden ook Christenen omdat volgens het Christendom status er niet toe doet.
  • 3e eeuw n. Chr. wordt het Christendom ook populair bij rijkere burgers.
  • Christenen krijgen de schuld van het chaos in het rijk.
  • Christendom blijft nog steeds groeien. In 313 zorgde Keizer Constantijn de Grote voor gelijke rechten voor Christenen. Hij wordt gezien als de eerste christelijke keizer.
  • In 391 wordt het Christendom een staatsgodsdienst.
  • 5e en 6e eeuw n. Christus: volksverhuizingen

Redenen:

  • Veel Germanen leefden al in het rijk
  • Germanen slaan op de vlucht voor de hunnen

Gevolgen:

  • Chaos
  • Ineenstorting van het West-Romeinse rijk

Kernbegrippen

burgerschap: het feit dat je burger bent met alle politieke en maatschappelijke rechten die daarbij horen.

christendom: monotheïstische godsdienst, gesticht door de aanhangers van Jezus Christus. Het christendom is ontstaan uit het jodendom.

imperium: een groot rijk onder de macht van een keizer of van één volk. Met het Imperium Romanum werd in de Oudheid het Romeinse Rijk bedoeld.

jodendom: de oudste monotheïstische godsdienst. Uit het jodendom is het christendom voortgekomen.

klassiek: de manier van uitbeelden (de ‘vormentaal’) van de Grieken in de periode tussen 480 en ca. 330 v. Chr., die vanaf de tweede eeuw v. Chr. als klassiek werd beschouwd, dat wil zeggen als voorbeeld van blijvende waarde. De cultuur van de Grieken en Romeinen noemen we de klassieke cultuur.

monotheïsme: een religie met één god. Niet als oppergod, maar als enige god.

politiek: oorspronkelijk: het leven als actief burger in een polis/stadstaat. Later betekent het: de manier waarop een stad, streek of land wordt bestuurd.

stadstaat: zelfstandige staat die bestaat uit een stad met het omliggende gebied. Het Griekse woord voor stadstaat is polis, meervoud poleis.

wetenschap: wetenschap baseert theorieën op experimenten, waarneming en het gebruik van het verstand.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.