2) De samenleving in de Vroege Middeleeuwen.
- Bisschoppen bleven in de oude Romeinse steden om hun bisdommen te besturen.
- Bezoekers van bisschoppen moesten kunnen overnachten, dankzij de geestelijken bleef er voor mensen zoals de herbergier en ambachtslieden werk in zoon stad.
De meeste mensen leven op een domein.
- Domein= een dorp met omgeving en alles wat daarbij hoorde aan land en goederen. Het werd bestuurd door een edelman, een bisschop of een klooster. Het middelpunt van een domein was een kasteel of een klooster.
- De edelman, bisschop of abt woonde zelf op 1 domein en liet de andere besturen door rentmeesters.
Vrije boeren en horigen
Ruim 90% van de bevolking werkte op een domein als boer, landarbeider, ambachtsman of personeel van de heer.
Vrije boeren
Er waren maar weinig vrije boeren. Zij hadden zelf grond in hun bezit en hadden personeel dat niet vrij was.
Horigen
- Horigen= onvrije mensen
- Vaak hadden de horigen weinig of geen bezittingen hadden.
- Horigen werkte voor hun heer.
- De horigen pachten grond van hun heer en moesten diensten voor hem verrichten. Sommige hadden meer grond gepacht dan andere en hadden zo meer kans te overleven.
- Sommige hoefden minder diensten te verrichten voor hun heer en hadden zo meer tijd voor hun eigen bedrijfje.
- Sommige hoefden minder van hun oogst af te staan en hielden zo meer voor zichzelf over.
- Sommige horigen waren nakomlingen van vrije boeren die hun vrijheid opgaven voor bescherming van een adellijk heer.
- De meeste horigen waren nakomelingen van de Romeinse slaven die van hun eigenaar een stuk grond gepacht hadden.
De edelen
- De edelen waren de eigenaren van de grond die door de horigen gepacht werd.
- Zij leefden van de arbeid van de boeren. In ruil daarvoor vervulden zij andere taken zoals: ze bestuurden hun domeinen, spraken recht over hun onderdanen en voerden zonodig oorlog.
Lage adel
- De lage adel bezat maar 1 of enkele domeinen.
- De lage edelen hadden maar weinig meer te eten dan de horigen.
- Ze verdienden wel meer dan de horigen maar moesten ook meer uitgeven aan bijvoorbeeld een goede wapen uitrusting of een goed paard.
Hoge adel
- De hoge adel bezat vaak wel honderden domeinen.
- Zij woonden in grote burchten en leefde in enige luxe.
Het leenstelsel
- De hoge edelen hadden hun domeinen in leen van de koning omdat het moeilijk was zoon groot gebied te beschermen riepen de hoge edelen hulp in van de lage edelen. De lage edelen kregen dan 1 of meer domeinen in leen.
- Leenheer= een koning of hoge adel die 1 of meer domeinen in leen gaf.
- Leenman= een hoge of lage adel die 1 of meer domeinen in leen kreeg.
- Het lenen en uitlenen van domeinen door leenheren en leenmannen wordt het leenstelsel genoemd.
De meeste koningen hadden weinig macht.
- De koningen hadden weinig macht omdat ze veel van hun gebieden hadden uitgeleend, de meeste leenmannen van een koning luisterde alleen naar de koning als ze daar zin in hadden.
- Karel de Grote was een van de weinige koningen die zijn leenmannen tot gehoorzaamheid kon dwingen.
De geestelijke
Seculiere geestelijke
- Seculiere geestelijke zijn geestelijke die tussen de mensen leefden zoals de paus, bisschoppen en de priesters.
- Alleen mannen konden seculiere geestelijke worden.
- De paus had grote macht:
>Hij stond aan het hoofd van alle geestelijke
>Hij mocht alle regels vaststellen waaraan alle christenen zich hadden te houden
>Hij mocht alle bisschoppen bijeenroepen voor een kerkvergadering.
Reguliere geestelijken
- Reguliere geestelijken zijn monniken en nonnen zij leefden in afzondering in kloosters.
- Aan het hoofd van een klooster stond een abt of een abdis.
- Ze leefden volgens strenge regels.
- Reguliere geestelijken zijn lid van de kloosterorde.
Grote invloed van de Kerk en de geestelijken op de samenleving
Waarom? Lees me proef maar.
Mogelijkheden om van de ene in de andere bevolkingslaag terecht te komen
- In de Vroege Middeleeuwen lag het meestal al bij je geboorte vast of je de rest van je leven tot de boeren of tot de edelen zou behoren, dit kon je alleen veranderen door geestelijke te worden.
- In de late middeleeuwen kwamen de steden op. Daardoor werd het makkelijker om in een andere bevolkingslaag terecht te komen.
3 de opkomst van de middeleeuwse stad
Waardoor de handel in de Vroege middeleeuwen bijna verdwijnt
- De handel was bijna verdwenen doordat de wegen te slecht waren, er weinig bruggen om rivieren over te steken ook rovers maakten de reizen erg gevaarlijk.
Waardoor de handel herleeft in de Late Middeleeuwen
- In elke stad gingen de kooplieden samenwerken in een gilde. Een gilde zorgde voor een gewapende begeleiding tijdens de handelsreizen.
- Kooplieden gingen samenwerken met kooplieden in andere steden.
- Later gingen de kooplieden samenwerken in Hanze. Hanzekooplieden maakten afspraken om dezelfde munten, maten en gewichten te gebruiken.
- Kooplieden vervoerden handelswaar op 1 schip als het schip verging werd het verlies gedeeld.
- De kooplieden kregen steun van koningen. De koningen hielpen de kooplieden tegen rovers en piraten ook zorgden ze voor bruggen en verbetering van wegen.
Oude steden groeien, nieuwe ontstaan
- Horige die 1 jaar en 1 dag in de stad hadden geleefd konden niet weer door zijn heer worden opgeëist.
Stedelingen krijgen stadsrechten
- De stadsbewoners gingen vragen om meer vrijheid, zij vroegen om stadsrechten.
- Stadsrechten waren: het betalen van belastingen als enige verplichting tegenover de heer in hun omgeving en tegenover de vorst.
- Het zelf mogen regelen van bestuur en rechtspraak.
- De koningen waren wel bereid om daar aan mee te helpen bovendien konden zij zo de macht van hun leenmannen beperken en werden de koningen rijker van de belasting.
- Hoe beter het met de steden ging hoe meer belasting de koning kon vragen.
- Koningen en steden kwamen elkaar te hulp in ruzie met leenmannen
- De gelaagdheid in de stedelijke samenleving
- Ook in een stad waren verschillende bevolkingslagen:
- De bovenste laag waren de meesters van gilden van kooplieden en andere ambachten.
- Onder deze laag stond het hogere personeel van de gildenmeesters zoals: scheepskapiteins van de kooplieden en meesterknechten van de ambachtslieden.
- De derde laag werd gevormd door knechten. Deze laag werd vooral gevormd door horigen die naar de stad waren getrokken en hun nakomelingen.
- De armste bevolkingslaag waren de bedelaars en de zwervers.
Ambachtslieden en arbeiders komen in opstand
- Vaak waren er meer ambachtslieden dan kooplieden in een stad, ze verdienden goed met hun werk en betaalde een groot deel van de belasting. Toch hadden ze vaak weinig macht in het bestuur, dit kwam omdat kooplieden niet het bestuur met andere wilden delen. Daartegen kwamen de ambachtslieden in opstand.
- Kooplieden en ambachtslieden werden in de steden min of meer wel varend. Arbeiders profiteerden hiervan niet want vaak leefden zij in armoedige omstandigheden.
Ketterijen krijgen veel aanhang onder ontevreden arbeiders
- De mensen in de middeleeuwen waren zeer gelovig daarom uitte zij hun woeden en ergernis in ketterijen.
- Ketterijen = meningen over het geloof die de leiders van de kerk hebben over verboden.
- Ketters= aanhangers van ketterijen.
- Ketters werden vaak geleid door geestelijke die vonden dat de wereld moest veranderen omdat God dat wilde.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
heeyyyyyyyyyyy,
echt bedankt voor dit document, jullie hebben mij al een heel stuk vooruit geholpen.
groetjes Snoopy
13 jaar geleden
Antwoorden