Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Rechtstaat en Democratie

Beoordeling 4.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 3638 woorden
  • 14 februari 2017
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 4.4
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

belangrijke data:
1581: Plakkaat van Verlatinge : onafhankelijkheid van de nederlanden. Filips de tweede werd afgezet en er werd vastgesteld dat regeringen er zijn voor de burgers en regeringen die rechten van de burgers vertrappen afgezet moeten worden.
 
1579: unie van utrecht, militair bondgenootschap tegen Filips
 
1588: nederland werd een republiek
 
1648: vrede van münster: einde van de 80 jarige oorlog, de republiek der nederlanden werd een soevereine staat.
 
1798: Nederland wordt een democratie
 
1801: Napoleon aan de macht, geen democratie meer.
 
1813: Nederland wordt bevrijdt door de britten en russen.
 
1815: Willem de eerste word koning van koninkrijk der Nederlanden, er komt een grondwet en een constitutionele monarchie. ook een parlement, staten-generaal.
 
1830: België komt los van Nederland.
 
1848: Thorbecke schreef de grondwet, Nederland werd een constitutionele monarchie en een rechtsstaat.
 
1878: de schoolwet (liberalen)
1879: de eerste politieke partij, de ARP. rond 1880: de sociale kwestie, crisisjaren.
 
1917: algemeen mannenkiesrecht.
1919: Algemeen vrouwenkiesrecht, maakte nederland tot een parlementaire democratie
stromingen communisme: marxistische beweging, streeft naar een revolutie waarbij de communisten een dictatuur maken.
 
Marxisme: socialistisch, streeft naar een strijd waarbij de arbeidersklasse wint van de bourgeoisie, er zal een klassenloze samenleving komen zonder particulier bezit.
 
Katholieken: god als uitgangspunt, wilden meer inspraak krijgen.
 
Protestanten: Wilden eigen scholen enzv. Met emoties handelen. God als uitgangspunt
 
Antirevolutionaire protestanten: tegen de verlichting en revolutie, confessioneel. ARP
 
Calvinisme: god als uitgangspunt in de politiek.
 
Regenten:  families die elkaar bestuursposities toe speelden.
 
Patriotten: in de republiek de mensen die volksinvloed eisten.
 
Liberalen: overheid moet zich niet bemoeien met het volk. rationeel en zonder emoties handelen. Vrijheid en gelijkheid. zelfstandig 
 
Socialisten: voor de arbeiders. vonden dat vrouwen beter in de keuken konden staan, dus tegen vrouwenkiesrecht SDAP & SDB
 
Conservatieven: wilden dat alles hetzelfde bleef, tegen volksinvloed.
 
Reformisme: willen de klassenstrijd winnen (marxisme) maar ondertussen al verbeteringen door in het parlement te gaan.
 
Anarchisten: Geen parlementaire democratie, arbeiders het land ontregelen door middel van actie en agressie.
 
Feministen: voor vrouwenkiesrecht, pasten bij de liberalen.
 
links : progressief en wel voor ingrijpen van de overheid rechts: conservatief of het niet ingrijpen van de overheid belangrijke verbonden/ afspraken
 
verdrag van verlatinghe:
Regeringen zijn er voor de burgers en als de regeringen de rechten van de burgers vertrappen dan moeten ze verdwijnen.
 
Unie van Utrecht:
Militair bondgenootschap om filips af te zetten. Niemand mag iemand tot een geloof dwingen.
 
Eerste grondwet van nederland:
Door radicale democraten die samen met de Fransen een staatsgreep deden. NL werd een eenheidsstaat, algemeen mannenkiesrecht en een volksvertegenwoordiger
 
Tweede grondwet van nederland:
Door thorbecke, eerste en een tweede kamer, constitutionele monarchie. Minister legt verantwoording af aan het parlement. Censuskiesrecht, nog geen parlementaire democratie.
 
schoolwet:
Verhoogde school eisen en alleen geld voor openbaar onderwijs, gunstig voor liberalen, niet gunstig voor de confessionelen.
 
Rerum novarum:
De paus roept de katholieken op om zich te gaan organiseren.
 
politieke partijen.
 
socialisten  katholieken  liberalen  protestanten  communsiten
Arbeiders,  overheid actief.  confessioneel minder anti- revolutionair dan de protestanten  vrijheid gelijkheid, overheid passief, zonder emotie handelen. Neutraal in de verzuiling  confessione el,
 
calvinisme. willen eigen scholen!
antirevolutie  pas in 1930 Dictatuur door revolutie.
 
 Karl marx,
Domela,
Troelstra  Schaepman  thorbecke
  kuyper  
SDB,
SDAP, PvdA,   KVP,   VDB wordt D66 VVD,   ARP, CHU
(worden CDA)  NSB, CPN
 
 socialisten:
SDB: eerste socialistische partij van Domela.  
De marxistische sociaaldemocratische bond
Anarchistisch. deed niet meer mee aan de verkiezingen
 
SDAP: sociaaldemocratische arbeiderspartij van Troelstra
Het reformisme, doel is klassenstrijd winnen maar ondertussen werken aan betere levensomstandigheden. 
 
PvdA: Partij van de arbeid ontstaan uit de NVB, SDAP, VDB en de CDU.
  
Katholieken:
KVP: opgericht omdat de bisschoppen bang waren om hun achterban kwijt te raken na de tweede wereldoorlog. 
Liberalen: 
VDB: vrijzinnig democratische bond links/progressieve liberalen.
waren als eerste voor algemeen vrouwenkiesrecht.
na de oorlog opgegaan in D66.
 
VVD: Volkspartij voor vrijheid en democratie
De mensen die uit de PvdA waren gestapt, omdat dat te socialistisch was.
 
D66: jeugdig en fris, voor de jongeren die meer democratie wilden na de tweede wereldoorlog. 
Ze wezen eerst elke ideologie af. 
Wilden democratisering en waren voor de herinvoering van het districtenstelsel.
 
Protestanten:
ARP: antirevolutionaire partij van Kuyper eerste partij van nederland en confessioneel. 
God heeft soevereiniteit. Tegen vrouwenkiesrecht
 
CHU: Christelijk Historische Unie
 
CDA: christendemocratisch appèl
Gevormd uit de ARP, CHU en de KVP omdat na de tweede wereldoorlog de confessionelen veel stemmen verloren (zelfde tijd als de D66). Is niet meer confessioneel maar neemt god als een inspiratiebron. 
 
Communisten: 
NSB: Nationaal socialistische beweging.
Enigste partij die niet verboden was in de tweede wereldoorlog. aanhang van mensen die zich bedreigd voelden door de crisis → arbeiders.
CPN: communistische partij nederland, ontstaan uit de SDAP.  belangrijke personen
Filips de tweede
Locke
Montesquieu Rousseau
Napoleon
Willem de eerste
Thorbecke
Willem de tweede
Kuyper
Schaepman
Domela
Karl Marx
Troelstra
 
kenmerkende aspecten tijd van ridders en monniken:
het begin van staatsvorming en centralisatie het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke of de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben
 
tijd van de ontdekkers en hervormers:
het conflict in de nederlanden dat resulteerde in de stichting van een nederlandse staat (de opstand)
 
de tijd van pruiken en revoluties rationeel optimisme en verlicht denken werd toegepast op alle terreinen van de samenleving.
 
de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
 
tijd van burgers en stoommachines de opkomst van de politiek maatschappelijke stromingen; liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionnalisme, feminisme
 
voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
 
de opkomst van emancipatiebewegingen.
 
discussies over de sociale kwestie
 
tijd van de wereldoorlogen:
de crisis van het wereldkapitalisme
 
het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme
 
de rol van moderne propaganda en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
 
de duitse bezetting van nederland
 
Tijd van de televisie en computer:
de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot het ingrijpende sociaalculturele veranderingsprocessen
 
de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenleving.
 

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

1.1
De nederlandse provincies legden in het plakkaat van verlatinge vast dat regeringen er zijn voor de burgers en dat als de regeringen de rechten van de burgers vertrappen ze moet vertrekken
 
Filips de tweede wilde een centraal bestuur in stellen, maar de opstandelingen waren het hier niet mee eens. Het ging hen om de privileges en de godsdienst. 
Dankzij de privileges hadden steden en gewesten hun eigen recht en onafhankelijk bestuur. Met een centraal bestuur zouden er wetten komen die voor het hele gebied golden.
Door de opstand bleven veel privileges behouden.
 
Filips vond alleen het katholieke geloof goed en protestanten moesten uitgeroeid worden. Hij vocht tegen het calvinisme. Dat viel slecht bij het volk, ook al was grotendeels katholiek, ze waren voor godsdienstvrijheid. In de unie van utrecht spraken de opstandelingen af dat de overheid niemand tot een geloof mocht dwingen en zetten filips af.
 
In de republiek mocht alleen de calvinistische/gereformeerde kerk overheidsambten bekleden. De katholieke kerk was verboden.
 
calvinisme: overheid bemoeit zich niet met de kerk en de gelovige moeten zelf de bijbel bestuderen: laag analfabetisme.
 
Het maakte Nederland nog niet tot een democratie want regenten hadden vaak de macht.
Regenten zijn vooraanstaande families die elkaar bestuursfuncties toe speelden. 
In vergelijking met andere landen maakte de republiek een democratische indruk. Hier werd niemand om zijn opvattingen vervolgd er waren minder verboden boeken. vrouwen konden staan en gaan waar ze wilden en de hulp werd goed behandeld.
 
1.2
De nederlandse regenten stonden zonder verzet hun macht af aan revolutionaire comités, ze hadden weinig keus.
Het idee van volkssoevereiniteit sloeg aan bij de Nederlanders, dit idee kwam voort uit de verlichting. De verlichting was vanaf 1760 populair. verlichte denker Locke: 
de regering is niet gebaseerd op gods wil maar op een contract met de samenleving, mensen hebben natuurlijke rechten zoals het recht op leven, vrijheid en bezit. 
 
verlichte denker Montesquieu:
Bedenker van de machtenscheiding, de wetgevende macht, uitvoerende macht en de rechterlijke macht. De machten mogen niet in 1 hand zijn. Trias politica
 
verlichte democratische denker Rousseau:
het volk sloot een contract met elkaar en dragen de macht over aan een gekozen volksvergadering. Dit werd niet gedaan omdat zijn boeken verboden waren.
 
de democratische opvattingen werden pas echt toen de democratische revolutie in amerika begon. Toen was volkssoevereiniteit niet alleen een idee. 
Er kwam een pamflet die iedereen opriep om in verzet te komen.
De patriotten (zo noemden ze zich) eisten volksinvloed.
Zelf sommige regenten werken met de patriotten mee. binnen een jaar hadden de patriotten de helft van nederland in hun handen.
 
Toen Wilhelmina werd gearresteerd stuurde haar broer, de koning van pruisen, zijn troepen. Duizenden patriotten vluchtten naar Frankrijk. Ze keerde terug met het Franse leger en de stadhouder vluchtte naar Engeland. De patriotten namen het bestuur over en riepen de bataafse republiek uit.
Iedereen werd gelijk voor de wet en er kwam volledige godsdienstvrijheid. 
In 1796 werd de nationale vergadering gekozen, die een grondwet moesten instellen. Dit verliep echter moeizaam.
Daarom pleegde in 1798 de radicale democraten een staatsgreep en maakte een grondwet.
Er kwam een eenheidsstaat, gewesten werden afgeschaft en er kwam algemeen mannenkiesrecht.
De democratie hield niet alleen lang stand..
 
In 1801 maakte napoleon er een einde aan. Hij beperkte de macht van het parlement en stelde censuskiesrecht in, alleen mannen met een hoge belastingsom hadden kiesrecht.
 
Ook hier maakte hij in 1805 weer een einde aan, hij werd een dictator.
In 1806 schafte hij de bataafse republiek af.
In 1810 sloot hij Nederland vast aan Frankrijk.
Maar in 1813 werd nederland bevrijd door de Britse en Russische troepen.
 
1.3
Willem de eerste werd koning van het Koninkrijk der Nederlanden, er kwam een grondwet en een constitutionele monarchie. Ook kwam er weer een parlement, staten-generaal genoemd.
Maar het parlement had weinig te zeggen en de koning had nog steeds de meeste macht.
 
Maar het volk vond het niet heel erg nadat het de vorige keer met een democratie fout was gegaan.
Toch kwam er weer vraag naar vrijheid en invloed.
De rijke ontwikkelde middenklasse had bezwaar tegen de koning, zij noemde zich de liberalen.
Liberalen wilden vrijheid en gelijkheid. Vrijheid van meningsuiting was het belangrijkste. Ze vonden dat er in de grondwet moest staan dat iedereen gelijk was.
De overheid moest zich niet teveel met de maatschappij bemoeien.
 
1.4
De koning regelde alles en dit leidde tot passiviteit en gemakzucht bij het volk. Het hielp niet dat bij benoemingen familiebanden belangrijker waren dan capaciteiten volgens thorbecke.
Het volk moest kunnen meebeslissen.
Thorbeckes liberale ideeën vielen niet goed bij de elite, ze noemde zichzelf conservatief.
 
In 1845 was de graanoogst teleurstellend en leden grote delen honger.
Er waren strenge winters en epidemieën.
In 1848 kwam heel europa in een revolutie, bijna elk land dwong de koning te vertrekken. 
In nederland was willem de tweede diep onder de indruk en besloot de grondwet te laten veranderen door thorbecke.
 
Hierin stond dat de tweede kamer werd gekozen door de burgers, de eerste kamer door de provinciale staten en kreeg niet veel invloed. De macht lag bij de tweede kamer en de koning werd onschendbaar, constitutionele monarchie.
Er kwam censuskiesrecht, omdat thorbecke vond dat alleen zelfstandige mannen rationeel konden oordelen.
En er stonden grondrechten in. 
Het was een parlementair stelsel, geen parlementaire democratie.
  
2.1
Na 1848 moesten de kamerleden veel discussiëren. Het doel van het parlementaire stelsel was dat politici in debat gaan en elkaar probeerde te overtuigen.
 
Thorbecke was houterig en eentonig. Liberalen vonden dat een debat met rationele argumenten gevoerd moesten worden en niet beïnvloed door emoties en groepsbelangen. 
Ze laten zich niet beïnvloeden door hun kiezers.
 
Er waren geen politieke partijen, maar wel liberale, katholieke, protestantse en conservatieve kamerleden.
Nederland had een districtenstelsel; het land was onderverdeeld in districten die ieder 1 kamerlid koos.
Politiek was alleen voor de rijke burgerij, omdat er censuskiesrecht was.
 
Nederland ontwikkelde zich steeds meer tot een industriële samenleving, de gewone man werd belangrijker
 
2.2
Volgens het oude calvinisme is god oppermachtig en moet de mens leven naar gods woord.
Kuyper was een dominee die 2.de politiek is in gegaan. voor 1865 was hij meegegaan in de moderne opvatting van geloof, dat jezus alleen een voorbeeldig mens was.
Na 1865 bekeerde hij zich tot het oude calvinisme. Hij werd de leider van de protestantse politieke antirevolutionaire stroming.
Hij was tegen de verlichting en de franse revolutie, omdat volgens die opvattingen de mens centraal staat en niet god.
 
Kuyper hoefde niks met liberalen of thorbecke te maken hebben, hij werd een man van het volk.
Zijn conflict met de liberalen ging vooral over het lager onderwijs. De liberalen vonden dat alle kinderen naar openbare scholen moesten en zo verlichte denkers te worden.
Protestanten lieten hun kinderen daarom naar eigen scholen gaan, alleen deze scholen werden niet betaald door de overheid.
 
in 1878 kwam er de schoolwet, die verhoogde de kwaliteitseisen aan scholen en er kwam meer geld voor het openbaar onderwijs. Kuyper was hier tegen en eiste dat bijzondere scholen evenveel geld kregen.
Hij organiseerde een protest in de maatschappij, de schoolwet ging gewoon door, maar kuyper had door dat hij de gewone mens in beweging kon brengen voor een politiek doel.
 
Hij besloot dat de protestanten buiten het parlement een machtsbasis op moeten bouwen, ze hadden eigen scholen, kerken en vakbonden. in 1879 stichtte hij de eerste politieke partij, de antirevolutionaire partij.
ARP
Kuyper gebruikte emoties om zijn aanhang in beweging te krijgen in tegenstelling tot thorbecke.
 
voor 1870 konden de liberalen en de katholieken het goed met elkaar vinden maar na 1870 sloegen de liberalen een steeds antigodsdienstige toon aan, en de paus was tegen het liberalisme.
 
vanaf die tijd kregen de katholieke en de protestanten meer aandacht voor de dingen die ze gemeen hadden. Ze waren beide confessioneel , ze gingen uit van het christelijke geloof.
Ze gingen samenwerken in de kamer en tegen de schoolwet.
De protestantse antirevolutionairen waren alleen veel fanatieker.
 
Priester schaepman wilde de politiek gebruiken voor de emancipatie van het katholieke geloof. 
Toen in 1891 de paus in zijn encycliek rerum novarum  de katholieke aanspoorde zich te organiseren gebeurde net als bij de protestanten dat de katholieke eigen scholen, vakbonden en kerk kregen.
 
Zo konden de katholieke in de grote steden of platteland niet afdwalen van het geloof.
De katholieken stonden minder negatief tegenover de staat, maar vond wel dat kerk en staat gescheiden moesten blijven. 
De samenleving moest zoveel mogelijk zelf regelen en de staat moest alleen bijstaan als het nodig was.
  
2.3 rond 1870 waren het de crisisjaren in Nederland, de sociale kwestie kwam op. Dit was het probleem van armoede onder de arbeiders. De liberalen die nog steeds de meeste macht hadden vonden dat de overheid de arbeiders niet hoefde te beschermen.
In 1885 kwam er voor het eerst een arbeider in de tweede kamer, er kwam een eigen stroming; Het socialisme.
 
Karl Marx was een socialist, hij vond dat de arbeiders de strijd tegen de bourgeoisie aan moesten gaan. Er kwam een partij de Marxistische Sociaal Democratische bond (SDB) met als leider Domela. Hij riep de arbeiders op om te strijden.
 
De partij van Domela (SDB) werd steeds radicaler en deed niet meer mee aan de verkiezingen, Domela dreigde met geweld en werd een anarchist. Anarchisten willen het land ontregelen met stakingen en harde actie. Ze zagen niks in een parlementaire democratie.
 
Dit was niet wat Troelstra wilde, hij richtte de Sociaal Democratische arbeiderspartij (SDAP) op.
De SDAP maakte deel uit van een nieuwe stroming, het reformisme. Ze maakte deel uit van het parlement en streefde naar een parlementaire democratie. 
Rond 1900 ging het goed voor de socialisten, de economie bloeide weer op en de leefomstandigheden voor de arbeiders werden beter.
 
2.4
 
In 1900 waren er 4 duidelijke stromingen, Liberalen, protestanten, katholieken en de sociaaldemocraten.
Ze waren steeds meer van elkaar gescheiden in de tweede kamer.
Er waren nu ook volksleiders. Zoals Troelstra en Kuyper.
Alle stromingen gingen zich organiseren in partijen.
Zelf de liberalen, alleen bleven zij daar een beetje in achter.
 
‘de rode revolutie’ zijn de sociaaldemocraten en de ‘reactie’ zijn de katholieken en de antirevolutionairen. 
 
De liberalen waren het niet meer met elkaar eens, de links liberalen waren wel voor algemeen kiesrecht en de conservatieven liberalen wilden het censuskiesrecht behouden. Dit wilden echter steeds minder mensen.
 
De partijen konden het steeds beter met elkaar vinden, de bijzondere scholen werden voor een deel betaald enzv.
Tijdens de eerste wereldoorlog kwam er een grondwetswijziging (1917) voor mannenkiesrecht en passief vrouwenkiesrecht. Ook werden de bijzondere scholen geheel betaald. Het districtenstelsel werd opgeheven.
 
in 1919 kregen ook vrouwen actief kiesrecht.
 
Socialisten waren niet voor het vrouwenkiesrecht, maar er kwam een feministische beweging. De liberalen waren hier wel voor omdat de feministen vooral burgervrouwen waren. 
Veel vrouwen zouden confessioneel stemmen, toch waren de confessionelen er het langst op tegen. 

3.1
Na de grondwetswijziging was de politiek erg anders (zoals nu). DE liberalen hadden de minste stemmen, de sociaaldemocraten en de protestanten gelijk en de katholieken de meeste stemmen.
De confessionelen waren dus in de meerderheid.
 
De confessionelen sloten zich totaal af van de andere stromingen. Ze hadden eigen kerken, scholen en winkels. Katholieken trouwden alleen met katholieken enzv. 
Hierdoor ontstond de verzuiling. 
De nederlandse staat steunde op de 4 stromingen. De liberalen waren wel verzuild maar noemden zich neutraal. 
 
rond 1920 was er een crisis in de wereld en totalitaire bewegingen kwamen op. In rusland waren er communisten, in italië de fascisten en in duitsland de nationaalsocialisten.  ook in nederland kwamen er aanhang voor deze bewegingen.
De communistische partij nederland (CPN) en de nationaalsocialistische beweging (NSB)
Er was een kleine groep aanhang want de mensen in nederland waren verdeeld in zuilen en hadden geen behoefte aan iets anders.
 
In de tweede wereldoorlog werden alle partijen afgeschaft behalve de NSB.
 
liberalen  sociaal democraten  protestant- christelijk  katholieken
  SDAP/SDB  ARP/CHU  
neutraal  rode revolutie/ actie  reactie  reactie
openbare school  openbare school  protestantse school  katholieke school

1.1
De nederlandse provincies legden in het plakkaat van verlatinge vast dat regeringen er zijn voor de burgers en dat als de regeringen de rechten van de burgers vertrappen ze moet vertrekken
 
Filips de tweede wilde een centraal bestuur in stellen, maar de opstandelingen waren het hier niet mee eens. Het ging hen om de privileges en de godsdienst. 
Dankzij de privileges hadden steden en gewesten hun eigen recht en onafhankelijk bestuur. Met een centraal bestuur zouden er wetten komen die voor het hele gebied golden.
Door de opstand bleven veel privileges behouden.
 
Filips vond alleen het katholieke geloof goed en protestanten moesten uitgeroeid worden. Hij vocht tegen het calvinisme. Dat viel slecht bij het volk, ook al was grotendeels katholiek, ze waren voor godsdienstvrijheid. In de unie van utrecht spraken de opstandelingen af dat de overheid niemand tot een geloof mocht dwingen en zetten filips af.
 
In de republiek mocht alleen de calvinistische/gereformeerde kerk overheidsambten bekleden. De katholieke kerk was verboden.
 
calvinisme: overheid bemoeit zich niet met de kerk en de gelovige moeten zelf de bijbel bestuderen: laag analfabetisme.
 
Het maakte Nederland nog niet tot een democratie want regenten hadden vaak de macht.
Regenten zijn vooraanstaande families die elkaar bestuursfuncties toe speelden. 
In vergelijking met andere landen maakte de republiek een democratische indruk. Hier werd niemand om zijn opvattingen vervolgd er waren minder verboden boeken. vrouwen konden staan en gaan waar ze wilden en de hulp werd goed behandeld.
 
1.2
De nederlandse regenten stonden zonder verzet hun macht af aan revolutionaire comités, ze hadden weinig keus.
Het idee van volkssoevereiniteit sloeg aan bij de Nederlanders, dit idee kwam voort uit de verlichting. De verlichting was vanaf 1760 populair. verlichte denker Locke: 
de regering is niet gebaseerd op gods wil maar op een contract met de samenleving, mensen hebben natuurlijke rechten zoals het recht op leven, vrijheid en bezit. 
 
verlichte denker Montesquieu:
Bedenker van de machtenscheiding, de wetgevende macht, uitvoerende macht en de rechterlijke macht. De machten mogen niet in 1 hand zijn. Trias politica
 
verlichte democratische denker Rousseau:
het volk sloot een contract met elkaar en dragen de macht over aan een gekozen volksvergadering. Dit werd niet gedaan omdat zijn boeken verboden waren.
 
de democratische opvattingen werden pas echt toen de democratische revolutie in amerika begon. Toen was volkssoevereiniteit niet alleen een idee. 
Er kwam een pamflet die iedereen opriep om in verzet te komen.
De patriotten (zo noemden ze zich) eisten volksinvloed.
Zelf sommige regenten werken met de patriotten mee. binnen een jaar hadden de patriotten de helft van nederland in hun handen.
 
Toen Wilhelmina werd gearresteerd stuurde haar broer, de koning van pruisen, zijn troepen. Duizenden patriotten vluchtten naar Frankrijk. Ze keerde terug met het Franse leger en de stadhouder vluchtte naar Engeland. De patriotten namen het bestuur over en riepen de bataafse republiek uit.
Iedereen werd gelijk voor de wet en er kwam volledige godsdienstvrijheid. 
In 1796 werd de nationale vergadering gekozen, die een grondwet moesten instellen. Dit verliep echter moeizaam.
Daarom pleegde in 1798 de radicale democraten een staatsgreep en maakte een grondwet.
Er kwam een eenheidsstaat, gewesten werden afgeschaft en er kwam algemeen mannenkiesrecht.
De democratie hield niet alleen lang stand..
 
In 1801 maakte napoleon er een einde aan. Hij beperkte de macht van het parlement en stelde censuskiesrecht in, alleen mannen met een hoge belastingsom hadden kiesrecht.
 
Ook hier maakte hij in 1805 weer een einde aan, hij werd een dictator.
In 1806 schafte hij de bataafse republiek af.
In 1810 sloot hij Nederland vast aan Frankrijk.
Maar in 1813 werd nederland bevrijd door de Britse en Russische troepen.
 
1.3
Willem de eerste werd koning van het Koninkrijk der Nederlanden, er kwam een grondwet en een constitutionele monarchie. Ook kwam er weer een parlement, staten-generaal genoemd.
Maar het parlement had weinig te zeggen en de koning had nog steeds de meeste macht.
 
Maar het volk vond het niet heel erg nadat het de vorige keer met een democratie fout was gegaan.
Toch kwam er weer vraag naar vrijheid en invloed.
De rijke ontwikkelde middenklasse had bezwaar tegen de koning, zij noemde zich de liberalen.
Liberalen wilden vrijheid en gelijkheid. Vrijheid van meningsuiting was het belangrijkste. Ze vonden dat er in de grondwet moest staan dat iedereen gelijk was.
De overheid moest zich niet teveel met de maatschappij bemoeien.
 
1.4
De koning regelde alles en dit leidde tot passiviteit en gemakzucht bij het volk. Het hielp niet dat bij benoemingen familiebanden belangrijker waren dan capaciteiten volgens thorbecke.
Het volk moest kunnen meebeslissen.
Thorbeckes liberale ideeën vielen niet goed bij de elite, ze noemde zichzelf conservatief.
 
In 1845 was de graanoogst teleurstellend en leden grote delen honger.
Er waren strenge winters en epidemieën.
In 1848 kwam heel europa in een revolutie, bijna elk land dwong de koning te vertrekken. 
In nederland was willem de tweede diep onder de indruk en besloot de grondwet te laten veranderen door thorbecke.
 
Hierin stond dat de tweede kamer werd gekozen door de burgers, de eerste kamer door de provinciale staten en kreeg niet veel invloed. De macht lag bij de tweede kamer en de koning werd onschendbaar, constitutionele monarchie.
Er kwam censuskiesrecht, omdat thorbecke vond dat alleen zelfstandige mannen rationeel konden oordelen.
En er stonden grondrechten in. 
Het was een parlementair stelsel, geen parlementaire democratie.
  
2.1
Na 1848 moesten de kamerleden veel discussiëren. Het doel van het parlementaire stelsel was dat politici in debat gaan en elkaar probeerde te overtuigen.
 
Thorbecke was houterig en eentonig. Liberalen vonden dat een debat met rationele argumenten gevoerd moesten worden en niet beïnvloed door emoties en groepsbelangen. 
Ze laten zich niet beïnvloeden door hun kiezers.
 
Er waren geen politieke partijen, maar wel liberale, katholieke, protestantse en conservatieve kamerleden.
Nederland had een districtenstelsel; het land was onderverdeeld in districten die ieder 1 kamerlid koos.
Politiek was alleen voor de rijke burgerij, omdat er censuskiesrecht was.
 
Nederland ontwikkelde zich steeds meer tot een industriële samenleving, de gewone man werd belangrijker
 
2.2
Volgens het oude calvinisme is god oppermachtig en moet de mens leven naar gods woord.
Kuyper was een dominee die 2.de politiek is in gegaan. voor 1865 was hij meegegaan in de moderne opvatting van geloof, dat jezus alleen een voorbeeldig mens was.
Na 1865 bekeerde hij zich tot het oude calvinisme. Hij werd de leider van de protestantse politieke antirevolutionaire stroming.
Hij was tegen de verlichting en de franse revolutie, omdat volgens die opvattingen de mens centraal staat en niet god.
 
Kuyper hoefde niks met liberalen of thorbecke te maken hebben, hij werd een man van het volk.
Zijn conflict met de liberalen ging vooral over het lager onderwijs. De liberalen vonden dat alle kinderen naar openbare scholen moesten en zo verlichte denkers te worden.
Protestanten lieten hun kinderen daarom naar eigen scholen gaan, alleen deze scholen werden niet betaald door de overheid.
 
in 1878 kwam er de schoolwet, die verhoogde de kwaliteitseisen aan scholen en er kwam meer geld voor het openbaar onderwijs. Kuyper was hier tegen en eiste dat bijzondere scholen evenveel geld kregen.
Hij organiseerde een protest in de maatschappij, de schoolwet ging gewoon door, maar kuyper had door dat hij de gewone mens in beweging kon brengen voor een politiek doel.
 
Hij besloot dat de protestanten buiten het parlement een machtsbasis op moeten bouwen, ze hadden eigen scholen, kerken en vakbonden. in 1879 stichtte hij de eerste politieke partij, de antirevolutionaire partij.
ARP
Kuyper gebruikte emoties om zijn aanhang in beweging te krijgen in tegenstelling tot thorbecke.
 
voor 1870 konden de liberalen en de katholieken het goed met elkaar vinden maar na 1870 sloegen de liberalen een steeds antigodsdienstige toon aan, en de paus was tegen het liberalisme.
 
vanaf die tijd kregen de katholieke en de protestanten meer aandacht voor de dingen die ze gemeen hadden. Ze waren beide confessioneel , ze gingen uit van het christelijke geloof.
Ze gingen samenwerken in de kamer en tegen de schoolwet.
De protestantse antirevolutionairen waren alleen veel fanatieker.
 
Priester schaepman wilde de politiek gebruiken voor de emancipatie van het katholieke geloof. 
Toen in 1891 de paus in zijn encycliek rerum novarum  de katholieke aanspoorde zich te organiseren gebeurde net als bij de protestanten dat de katholieke eigen scholen, vakbonden en kerk kregen.
 
Zo konden de katholieke in de grote steden of platteland niet afdwalen van het geloof.
De katholieken stonden minder negatief tegenover de staat, maar vond wel dat kerk en staat gescheiden moesten blijven. 
De samenleving moest zoveel mogelijk zelf regelen en de staat moest alleen bijstaan als het nodig was.
  
2.3 rond 1870 waren het de crisisjaren in Nederland, de sociale kwestie kwam op. Dit was het probleem van armoede onder de arbeiders. De liberalen die nog steeds de meeste macht hadden vonden dat de overheid de arbeiders niet hoefde te beschermen.
In 1885 kwam er voor het eerst een arbeider in de tweede kamer, er kwam een eigen stroming; Het socialisme.
 
Karl Marx was een socialist, hij vond dat de arbeiders de strijd tegen de bourgeoisie aan moesten gaan. Er kwam een partij de Marxistische Sociaal Democratische bond (SDB) met als leider Domela. Hij riep de arbeiders op om te strijden.
 
De partij van Domela (SDB) werd steeds radicaler en deed niet meer mee aan de verkiezingen, Domela dreigde met geweld en werd een anarchist. Anarchisten willen het land ontregelen met stakingen en harde actie. Ze zagen niks in een parlementaire democratie.
 
Dit was niet wat Troelstra wilde, hij richtte de Sociaal Democratische arbeiderspartij (SDAP) op.
De SDAP maakte deel uit van een nieuwe stroming, het reformisme. Ze maakte deel uit van het parlement en streefde naar een parlementaire democratie. 
Rond 1900 ging het goed voor de socialisten, de economie bloeide weer op en de leefomstandigheden voor de arbeiders werden beter.
 
2.4
 
In 1900 waren er 4 duidelijke stromingen, Liberalen, protestanten, katholieken en de sociaaldemocraten.
Ze waren steeds meer van elkaar gescheiden in de tweede kamer.
Er waren nu ook volksleiders. Zoals Troelstra en Kuyper.
Alle stromingen gingen zich organiseren in partijen.
Zelf de liberalen, alleen bleven zij daar een beetje in achter.
 
‘de rode revolutie’ zijn de sociaaldemocraten en de ‘reactie’ zijn de katholieken en de antirevolutionairen. 
 
De liberalen waren het niet meer met elkaar eens, de links liberalen waren wel voor algemeen kiesrecht en de conservatieven liberalen wilden het censuskiesrecht behouden. Dit wilden echter steeds minder mensen.
 
De partijen konden het steeds beter met elkaar vinden, de bijzondere scholen werden voor een deel betaald enzv.
Tijdens de eerste wereldoorlog kwam er een grondwetswijziging (1917) voor mannenkiesrecht en passief vrouwenkiesrecht. Ook werden de bijzondere scholen geheel betaald. Het districtenstelsel werd opgeheven.
 
in 1919 kregen ook vrouwen actief kiesrecht.
 
Socialisten waren niet voor het vrouwenkiesrecht, maar er kwam een feministische beweging. De liberalen waren hier wel voor omdat de feministen vooral burgervrouwen waren. 
Veel vrouwen zouden confessioneel stemmen, toch waren de confessionelen er het langst op tegen. 

3.1
Na de grondwetswijziging was de politiek erg anders (zoals nu). DE liberalen hadden de minste stemmen, de sociaaldemocraten en de protestanten gelijk en de katholieken de meeste stemmen.
De confessionelen waren dus in de meerderheid.
 
De confessionelen sloten zich totaal af van de andere stromingen. Ze hadden eigen kerken, scholen en winkels. Katholieken trouwden alleen met katholieken enzv. 
Hierdoor ontstond de verzuiling. 
De nederlandse staat steunde op de 4 stromingen. De liberalen waren wel verzuild maar noemden zich neutraal. 
 
rond 1920 was er een crisis in de wereld en totalitaire bewegingen kwamen op. In rusland waren er communisten, in italië de fascisten en in duitsland de nationaalsocialisten.  ook in nederland kwamen er aanhang voor deze bewegingen.
De communistische partij nederland (CPN) en de nationaalsocialistische beweging (NSB)
Er was een kleine groep aanhang want de mensen in nederland waren verdeeld in zuilen en hadden geen behoefte aan iets anders.
 
In de tweede wereldoorlog werden alle partijen afgeschaft behalve de NSB.
 
liberalen  sociaal democraten  protestant- christelijk  katholieken
  SDAP/SDB  ARP/CHU  
neutraal  rode revolutie/ actie  reactie  reactie
openbare school  openbare school  protestantse school  katholieke school


3.2
 
Na de tweede wereldoorlog had iedereen door hoe belangrijk de democratie en de rechtsstaat was. 
De arbeiders waren nog wel een beetje communistisch, maar dit werd steeds minder omdat de arbeiders het beter kregen.
 
In de oorlog was er een gevoel van nationalisme geweest. Maar al gauw kwamen alle partijen weer terug, sommige bij elkaar gevoegd en een nieuwe partij de VVD (conservatief liberaal) voor vrijheid en democratie die tegen de socialisten waren. 
 
De PvdA en de KVP vonden dat de overheid een grotere rol moeten hebben in de economie en armoede en begonnen de verzorgingsstaat. 
 
3.3
In de jaren 1960 was nederland tevreden, maar alles veranderde. De katholieken en protestanten werden minder streng in de leer en namen afstand van verzuild nederland.
Jongeren kregen meer vrijheid en deden waar ze zin in hadden.
Ze vonden dat de macht in handen was van een kleine elite en dat een echte democratie pas was als mensen invloed hadden op de politiek.
 
Ze protesteerden op een anarchistische manier. Er was wel begrip voor en er kwam meer democratie en autoritair, regentesk werd niet gepikt.
 
In 1966 werd de partij democraten 66’ opgericht. De partij wees elke ideologie af en wilde het bestaande politieke systeem veranderen dat volgens hen niet meer bij deze tijd hoorde.
Ze vonden dat het volk de minister president moest kiezen.
 
De confessionelen verloren stemmen en voegde zich samen tot het CDA.
 
De tv en de democratiegolf zorgden ervoor dat de politieke leiders hun gedrag moeten veranderen en zich gewoner gingen gedragen.
 
Er kwam meer begrip en de leiders luisterden meer naar hun kiezers, maar hetzelfde systeem die thorbecke ooit maakte bleef bestaan.
 
Begrippen: Centralisatie:
ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit 1 punt bestuurd wordt. Voordelen: er kunnen geen lokale machthebbers meer zijn, geen regenten. 
 
Emancipatiebeweging:
Beweging die naar gelijkheid streeft. zoals de socialisten voor de arbeiders, de feministen voor vrouwenrechten.
 
Fascisme:
Verzamelnaam voor extreem nationalistische ideologieën en stromingen die geweld verheerlijken.
Gekant zijn tegen democratie en het communisme en de nadruk leggen op krachtig leiderschap.
 
Communisme:
Socialistische beweging die streeft naar revolutie waarbij de communistische partij een dictatuur vestigt. Nadruk op produceren naar vermogen en nemen naar behoefte.
 
Nationaal socialisme:
Variant van fascisme, rassenleer staat centraal.
De politiek gaat de strijd tussen rassen en het germaanse ras is superieur en heeft recht om de wereld te heersen.
 
verdieping 2.
In democratieën ligt de nadruk van propaganda op de verkiezingen. Er werd veel met symbolen gewerkt, bijvoorbeeld het ‘rode’ socialisme als een gevaarlijke slang. De eigen partij werd vaak als een stoere man of een groot schip neergezet.
De socialisten dreigten voor het kapitalisme.
De campagnes hadden dus altijd een agressief karakter.
 
Na 1950 werden de campagnes minder scherp en begonnen de partijen de nadruk te leggen op het positieve van hun eigen partij. Toch bleef het altijd ideologisch.
 
Tot de verzuiling, betere economie en de individualisering in de jaren 60. De nadruk kwam te liggen op de personen, de lijsttrekkers moesten oprecht en dynamisch zijn.
Dit werd nog belangrijker bij de opkomst van televisie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.