Rechtsstaat en democratie
Overzicht
1568 – 1648 Nederlandse Opstand (80-jarige oorlog)
1581 Plakkaat van Verlatinge
1648 Vrede van Münster
1795 – 1806 Bataafse Republiek
1798 Eerste grondwet
1813 Stichting Koninkrijk der Nederlanden
1848 Invoering Parlementair stelsel
1917 Invoering algemeen mannenkiesrecht
1919 Invoering algemeen vrouwenkiesrecht
1940 – 1945 Nederland onder Duits bestuur
1. De Nederlandse weg naar de vrijheid (1581 – 1848)
1.1 De Nederlandse Opstand en de Republiek
In 1581 werd de Spaanse koning Filips II afgezet. In dat jaar zetten de Nederlandse provincies in het Plakkaat van Verlatinge dat regeringen er voor de burgers zijn en zijn ze dat niet, dan moeten ze weg. 7 jaar nadat Filips werd afgezet besloot Nederland verder te gaan als Republiek der Verenigde Nederlanden.
Filips wilde een centraal bestuur, maar door de Opstand bleven privileges behouden. De steden regelden hun zaken in de Staten. De Gewesten regelden hun gemeenschappelijke zaken in de Staten-Generaal. Dit was een leerschool voor Democratie.
De Opstand ging ook om godsdienst. Filips II wilde het katholieke geloof beschermen en het protestantisme uitroeien. In 1579 werd de Unie van Utrecht gesloten, een bondgenootschap tegen Filips. Godsdienst moest een vrije keuze zijn.
Calvijn leerde dat de overheid zich niet met de kerk mocht bemoeien en vond dat iedereen zelfstandig de bijbel moest studeren. Nog steeds maakten de regenten de dienst uit in Nederland. Toch leek de Republiek democratisch, verboden boeken werden toch gedrukt, niemand werd vervolgd en vrouwen konden gaan waar ze wilden.
1.2 De democratische revolutie
De bataafse revolutie ging er in Nederland heel rustig aan toe. Regenten gaven zonder verzet macht af. Rond 1775 kwam het idee van volkssoevereiniteit. Regeerders hadden macht niet van God maar van het volk. Dit idee kwam voort uit de verlichting. Er was een nieuwe kijk op de samenleving. Locke en Montesquieu waren verlichte politieke denkers. Locke zegt dat men recht heeft op natuurlijke rechten. (leven, vrijheid). Rousseau schreef over een gekozen volksvergadering die een algemene wil uitvoert. Maar deze was verboden.
Dit kreeg een krachtige inpuls toen men zag dat het in Amerika werkte. Joan Derk van der Capellen tot den Pol schreef Aan het volk van Nederland. Nederlanders moesten zich bewapenen en in verzet komen. Dit gaf aanzet tot een democratische verzetsbeweging.
De patriotten hadden binnen een paar jaar de helft van Nederland in handen. In Utrecht grepen ze zelfs de macht. (1786) Zo vluchtte Willem V en toen zijn vrouw wilde vluchten arresteerden ze haar. Haar broer, de koning van Pruisen, stuurde een invasieleger en zorgde dat de macht terugkwam. Duizenden pattriotten vluchtten naar Frankrijk.
In januari 1796 werd een Nationale Vergadering gekozen. Deze moesten een grondwet opstellen, maar dit ging erg moeizaam. In 1798 pleegden de radicale democraten een staatsgreep. Er kwam een grondwet: zelfstandige macht van de steden werd afgeschaft, mannenkiesrecht ontstond en de volksvertegenwoordiging kreeg de hoogste macht. Daaruit kwam een Uitvoerend Bewind.
In 1801 maakte Napoleon hier een eind aan, er kwam een staatsgreep en hij stelde het cencuskiesrecht in. Alleen mannen die belasting betaalden kregen kiesrecht. Hier maakte hij een eind aan en benoemde een dictator. De Bataafse Republiek werd afgeschaft en een broer werd koning. In 1810 lijfde hij NL in bij Frankrijk. In 1813 werd Nederland bevrijd door Britse en Russchische troepen.
1.3 Het Koninkrijk der Nederlanden
Willem I werd koning van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij handhaafde een eenheidsstaat. Nederland werd een constitutionele monarchie. In 1815 kwam er een grondwet en een parlement. Er kwam ook een volksvertegenwoordiging met een Eerste en Tweede kamer, al verminderden deze de macht van de koning nauwelijks.
Na 1840 ging het economisch slechter en de rijkere, ontwikkelde middenklasse kreeg bezwaren. Ze noemden zich de liberalen. Ze waren voor vrijheid en gelijkheid. Ze wilden in de grondwet hebben dat iedereen gelijk was.
1.4 De grondwet van 1848
Thorbecke speelde voor de liberalen een grote rol. Hij was ervan overtuigd dat Nederland er slecht voorstond. Volgens hem had dat te maken met het vaderlijke bewind van Willem I. Hij regelde alles en dat leidde tot passiviteit en gemakzucht. Familie kreeg rechten en de burgers deden niks.
Thorbecke kwam tot de overtuiging dat de burgers rechtstreekse invloed moesten hebben op het landsbestuur en ze moesten de Tweede Kamer kiezen en de regering moest aan hen verantwoording afleggen. Deze ideeën riepen veel weerstand op. Na een slechte periode dwongen de Fransen hun koning te vertrekken. In heel europa gebeurde er van alles.
In 1840 volgde Willem II zijn vader op. Hij gaf Thorbecke de opdracht een grondwet te schrijven. De burgers mochten de Tweede Kamer kiezen en de Eerste kamer werd gekozen door de Provinciale Staten. De koning werd onschendbaar. Burgers kregen grondrechten: vrijheid van godsdienst, meningsuiting, drukpers, vereniging en vergadering.
De conservatieven wilden zich hier niet aan toegeven. Willem II had zelf ook snel spijt. Hij overleed in 1849 en zijn zoon Willem III probeerde de macht weer te vergroten, aar de Tweede kamer gaf de macht niet weg.
2. Politieke stromingen (1848 – 1919)
2.1 Het liberale tijdperk
Deze periode vormde een leerschool voor Nederland. Liberalen vonden dat het debat uit ratio gevoerd moesten worden. Het algemeen belang moest voorop, maar men mocht zich niks aantrekken van zijn achterban.
Er waren nog geen politieke partijen, wel waren er liberale, katholieke, protestantse en conservatieve Kamerleden. Nederland was een districtenstelsel. Politiek was alleen een zaak van de rijkere burgerij.
Nederland ontwikkelde zich tot een industriële samenleving. De gewone man werd steeds belangrijker. Er groeide onvrede met de bestaande machtsverhoudingen. Steeds meer mensen vonden dat men het algemeen belang niet voorop zette.
2.2 De confessionelen
Kuyper was een felle strijder voor het calvinisme. Hij werd leider van de protestantse politieke stroming die antirevolutionair werd genoemd. Ze waren tegen de verlichting en de Franse verlichting, God stond niet centraal. Ze vonden dat men ondergeschikt was aan God.
Conflict tussen calvinisten en liberalen, de schoolstrijd. Men wilde subsidies voor speciaal onderwijs. De liberale Schoolwet in 1878 zorgde dat er openbaar onderwijs kwam. Kuyper eiste veel geld voor bijzondere scholen. Hij richtte een eigen politieke partij op, de Antirevolutionaire Partij. (1879) De eerste politieke partij in Nederland.
Katholieken en protestanten gingen samenwerken toen liberalen antigodsdienstig werden. Priester Herman Schaepman gebruikte de politiek voor emancipatie van de katholieken. De paus zette hen aan zich te organiseren, het zat mee voor Schaepman.
In 1890 ontstond het subsidiariteitsbeginsel, de staat moest de maatschappelijke organisaties alleen bijstaan waar dat nodig was.
Emancipatie: Het toestaan van gelijke rechten.
Rerum Novarum: Paus Leo waarschuwde in deze pauselijke zendbrief de liberalen en socialen.
2.3 De socialisten
In 1886 was de ‘palingoproer’. Er was onrust onder het volk. Er waren crisisjaren, er was honger en ellende. In 1870 ontstond de sociale kwestie, de naam van de armoede onder de arbeidersklasse.
In 1885 werd de eerste arbeider gekozen voor in de Tweede Kamer, Barend Heldt, linksliberaal. Hij werd ontvangen beneden waardigheid, wat leidde tot een eigen politieke stroming, het socialisme.
Het socialisme kwam laat op, de ideeën van Karl Marx werden gevolgd, er kwam een klassenstrijd. Dit zou leiden tot omverwerping van het kapitalisme en machtsovername van de proletariërs.
In 1881 oprichting marxistische Sociaaldemocratische Bond (SDB) met leider Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Hij verloor zijn geloof en ging propagandatochten maken. Troelstra voelde zich ook aangetrokken. Partij had steeds meer gevechten en ze werden anarchisten. Troelstra richtte de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij op. Ze gingen deel uitmaken van het reformisme.
2.4 Naar het algemeen kiesrecht
In 1900 waren er vier duidelijke stromingen. De liberalen, de protestanten, de katholieken en sociaaldemocraten. De linksliberalen wilden algemeen kiesrecht.
Er was in 1917 een grondwetswijziging. Het openbaar en bijzonder onderwijs werd volledig financieel gelijkgesteld en alle meerderjarigen mannen kregen stemrecht. Het districtenstelsel werd vervangen door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. In 1919 ontstond het vrouwenkiesrecht.
3. Democratie in de 20e eeuw
3.1 Verzuiling en crisis
De politiek werd na 1917 anders, de evenredige vertegenwoordiging vergrootte de macht vd partijleiding, de partijen namen toe en de centrale rol vd liberalen was voorgoed voorbij.
De confessionelen hadden samen de meerderheid van de stemmen.
Er ontstond verzuiling. NL steunde op 4 zuilen, de katholieken, protestanten, sociaal-democraten, en liberalen. In het interbellum kreeg Nederland te maken met crisis en werkloosheid. Totalitaire bewegingen waren in opmars. Communisten, fascisten en nationaalsocialisten kwamen aan de macht, wat van invloed was op Nederland.
3.2 Naoorlogse zekerheid
De communisten kregen meer steun omdat ze zich tegen de Duitsers hadden gekeerd, maar dit ging ook weer bergafwaarts. De verzuiling was verdwenen. De PvdA ontwikkelde zich verder leek op de SDAP. Linksliberalen stapten op en kwamen bij de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). Er ontstond een verzorgingsstaat. De PvdA en de KVP zorgden voor een ‘roomsrode’ coalitie. De burger kreeg recht op verzorging als die daar zelf niet meer toe in staat was.
3.3 Ontzuiling en verdere democratisering
Vanaf 1960 groeide de economie in Nederland. De Katholiken en protestanten werden minder streng en namen afstand van verzuiling. Jongeren stoorden zich aan hun ouders en gingen op straat protesteren. De emancipatie was langzamerhand voltooid en politieke leiders paste zich aan.
De D66 werd opgericht. Er kwam opnieuw een districtenstelsel. Er kwam ook een democratiseringsgolf door de tv.
Burgers wilde weten wat er overal gebeurde en lieten hun meningen horen. Er waren klassieke grondrechten en er was indivuduele ontplooiingsvrijheid en actief burgerschap. Er werd druk gediscussieerd over vanalles, maar de politiek veranderde niet.
REACTIES
1 seconde geleden