Readerteksten Vroegmoderne tijd 2 (1700-1850)

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas wo | 2949 woorden
  • 22 juni 2003
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
12 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Fix onze energie!

Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past! 

Check Power Up The Planet!

door Alwin de Greeff: Samenvatting Reader VM II blz. 44 t/m 54

Blz. 44-48 Rene Descartes
Welke kennis is onbetwijfelbaar juist? Om hier achter te komen verwerpt Descartes eerst alle kennis die betwijfelbaar is. Hij constateert dat zintuigen soms bedriegen, soms zie je iets anders dan dat het daadwerkelijk blijkt te zijn. Zintuiglijke waarnemingen moeten dus verworpen worden. Maar ook kennis verkregen door redeneren is betwijfelbaar. Het is immers menselijk om fouten te maken. Dus ook beredeneerde kennis wordt door Descartes verworpen. Als dat klopt dan is alle kennis in principe onzeker. Dit is echter niet het geval volgens Descartes. De enige zekerheid die een mens bezit komt voort uit de volgende gedachte: “Ik denk, dus ik ben”. Hiermee bedoeld Descartes dat de ziel in elk geval moet bestaan. Ook over het bestaan van het lichaam ben je niet zeker want het idee van het lichaam wordt gevormd door je zintuigen en zintuiglijke waarnemingen zijn zoals eerder gezegd onbetrouwbaar. Descartes bevestigt zijn stelling door te concluderen dat alle kennis wat we helder en welonderscheiden kunnen denken, waar is. Hoe weten we dat God bestaat? Alles kennis die we met zintuigen of middels de rede kunnen vergaren kan fouten bevatten en vormt daardoor slechts een deel van de waarheid, een gebrekkige vorm van het perfecte. Dat betekent dat er in principe ook een perfecte vorm van alles bestaat. En god is in alle opzichten perfect. Hieruit concludeert Descartes dat god dus moet bestaan. Is meetkunde betrouwbare kennis? Het antwoord luid nee. De meetkunde is gebaseerd axioma’s (vast gestelde zekerheden zoals: de kortste afstand tussen twee punten is een rechte lijn). Deze zijn verkregen door de menselijke rede. Omdat mensen fouten kunnen maken zijn ze echter niet onbetwijfelbaar juist. In de praktijk zijn ze wel zinvol omdat ze tot nu toe wel altijd overeen komen met experimenten. Maar theoretisch gezien is de meetkunde onbetrouwbaar. Aardse zaken bieden alleen praktische zekerheid maar geen metafysische. Als je droomt zie je ook lichamen kleuren en heb je bepaalde gevoelens. Wij nemen aan dat deze zaken niet echt bestaan maar ze zijn niet zekerder dan de ervaringen die we opdoen als we wakker zijn. Kortom echte zekerheid heb je volgens Descartes nooit behalve over het bestaan van je eigen ziel en het bestaan van God.

Blz. 49-50 Newton
Newton is opzoek naar een verklaring van de krachten binnen de natuur. Hij probeert deze te verklaren middels mechanische principes. De hoofdzaak van de natuurkunde moet zijn het zoeken naar wetmatigheden in de natuur en hieruit natuurkundige formules afleiden. Alles om ons heen in de natuur is zo gecompliceerd en perfect dat er iets als een God moet bestaan of hebben bestaan om dit allemaal te ontwerpen. Iedere stap die wordt gezet in de natuurkunde brengt ons dichter bij de eerste oorzaak. Het ontstaan van het alles.

Blz. 50-51 John Locke
Voor het verkrijgen van kennis bezit de mens twee bronnen. De eerste noemt Locke “Sensation” en bestaat uit alle kennis die wij zintuiglijk waarnemen. Tijdens ons leven vormen we door ervaring een groot aantal begrippen waar we alle zintuiglijke waarnemingen in onder brengen. Dit zijn bijvoorbeeld: stoel, bank, beweging, kleur, gevoel enz. We weten dat een bepaalde waarneming bij een van deze begrippen hoort als het aan een aantal zaken voldoet. Deze ideeën kan je je voorstellen als: geel, blauw, hard, zacht, warm, koud, enz. Maar een mens bezit ook nog een andere bron van kennis. Namelijk de “Reflection”. Dit houdt in alle begrippen die niet door ervaring te kennen zijn. Volgens Locke bezit ieder mens deze ideeën al op het moment dat het geboren wordt. Hiermee bedoelt hij zaken als: denken, twijfelen, geloven, beredeneren, kennen, enz. De geest combineert beide kennisbronnen met behulp van de rede en vormt zichzelf zo een beeld van de werkelijkheid.

Blz. 52-54 Voltaire
Voltaire past de verlichte denkbeelden toe op de godsdienst. Godsdienst moet eenvoudig zijn. Het moet draaien om de menselijke moraal en rechtvaardigheid. Het naleven van kerkelijke dogma’s leidt af van het werkelijke belang van geloof. Een godsdienst gebaseerd op de rede zou bloedvergieten door de strijd over kerkdogma’s moeten voorkomen. Men moet terug naar de kern van het geloof. Jezus kwam ook niet met dogma’s aanzetten. Deze zijn veelal later bedacht en moeten worden verworpen. Met behulp van het verstand kan ieder mens beredeneren wat behoorlijk en fatsoenlijk is. Hartstochten zijn menselijk maar verstoren wel het verstand en vormen daardoor soms de oorzaak van problemen. Ieder mens moet rechtvaardig, fatsoenlijk en met behulp van de rede leven. Door Liesbeth Tjon a Meeuw
samenvatting bladzijde 70-85
Agricultuur in Frankrijk
Arthur Young reist in de achttiende eeuw door Frankrijk en merkt op dat de moderne agricultuur in Frankrijk niet van de grond kan komen zolang de lokale parlementen en grondbezitters landbouwinnovaties niet willen door voeren. Young ziet de agricultuur als de basis voor de macht van een land. Uit de bloei van productie in de landbouw komen andere dingen voort als groei van populatie of groei van industrie en welvaart. Door de slechte omstandigheden van de landbouw in Frankrijk stagneert de agricultuur. De toestand van de agricultuur daar is als volgt:

Enclosure
Zonder enclosure is agrarische revolutie niet mogelijk. De Engelse landbouw ontwikkelt zich volop. Frankrijk blijft achter. De oude regering miste de macht om landbouwvernieuwingen in praktijk te brengen en de nieuwe regering wordt gedreven door de wil van het volk. En het volk wil helemaal geen enclosure.

Productie
Het klimaat en de grond in Frankrijk is veel beter dan in Engeland. Toch wordt er in Engeland niet alleen 1/3 meer geproduceerd er wordt ook beter gesnoeid en gewassen. Dat komt omdat de Franse landeigenaren niet méér wensen te produceren dan ze nodig hebben om van te leven.

Prijs
Frankrijk kent lage graanprijzen, Engeland niet. Daarnaast investeren de Franse boeren hun bescheiden opbrengst uitsluitend in het land. Met als gevolg veel meer competitie onderling dan in Engeland waar de opbrengsten bijvoorbeeld in publieke fondsen worden gestopt.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Pacht
De pacht in Frankrijk is hoger dan in Engeland. Daarnaast wordt de pacht in Frankrijk niet betaald met geld maar met een gedeelte van de productie. Dat betekent dat uit de productie ook de investeringen gehaald moet worden. De hoge pacht staat niet in verhouding tot de lage prijzen.

Boeren
De armoede onder de boeren in Frankrijk is groot. Hun opbrengst is laag en ze moeten hoge belastingen betalen. De boeren zijn afhankelijk van de landheren, die nauwelijks investeert in de landbouw. De regering houdt de boeren arm en bevoordeelt de hoger klassen.

Wat is de Derde Stand? Beroemdste pamflet van de revolutie geschreven door Emmanuel Joseph Sieyès (1748-1836) in januari 1789

Dit wil je ook lezen:

Wat is de Derde Stand? Sieyès verstaat onder de Derde Stand de natie, het hele volk. De derde stand beheert het Zwaard, de Toga, de Kerk en het Ministerie. Tegenover de derde stand staat de geprivilegieerde stand, de adel. Het is een illusie om te denken dat de adelstand nodig is voor publieke zaken. Deze posten zouden bekleed moeten worden door mensen met de talenten daarvoor. De adel zou geen staat in een staat moeten zijn omdat het geen nut heeft. De natie is als één lichaam dat leeft onder een wet die voor iedereen gelijk is.

Wat is de Derde Stand tot nu toe? Niets. Tot nu toe heeft de derde stand niets bereikt. Het recht van de adel is slechts een verovering geweest. Terwijl het historische recht aan het volk is. [Dit is geen verlichtend denkbeeld! red.] Dit moet de derde stand restaureren.

Wat wil de Derde Stand? Iets worden. Het volk wil representanten in de Staten-Generaal. De adelstand kan het volk niet vertegenwoordigen. De adel denkt nog steeds in het feodale systeem en hebben een natuurlijk overwicht waardoor ze het volk kunnen overheersen. Daarom moet de vertegenwoordiging van de derde stand voldoen aan de volgende eisen:

Eerste eis
De vertegenwoordiging moet bestaan uit mensen uit de derde stand met educatie, rede en interesse in de maatschappij. Zij willen hetzelfde als het volk. Tevens mogen zij geen sterke banden hebben met de geprivilegieerden.

Tweede eis
De vertegenwoordiging moet net zoveel leden hebben als de eerste en tweede stand bij elkaar. Het volk vormt de meerderheid doordat het in de loop der tijd in omvang sterk is gegroeid terwijl de adel steeds kleiner wordt.

Derde eis
Stemrecht per hoofd, niet per stand. Alleen dan is er sprake van gelijke stemming. Sieyès geeft toe dat het moeilijk wordt om een eenheid te creëren tussen de drie verschillende standen. De privileges staan de eenheid in de weg.

Wat doen de regering en geprivilegieerden voor de Derde Stand? Het verlichtingsdenken moet eerst uitgedragen worden door de geprivilegieerden op goede positie die de verdedigers zijn geworden van rechtvaardigheid en humaniteit. De derde stand is onderdrukt en moet zich nog ontwikkelen voordat zij voor zichzelf kunnen opkomen. Sieyès vindt niet dat de derde stand uitgesloten moet worden van hoge posities maar is wel bang voor chaos als zij aan de macht komen. Een Engels systeem met een Hoger en Lager Huis is onwenselijk. Als er één natie is dan is er geen machtstrijd meer.

Relevante principes
Elke natie dient vrij te zijn en een grondwet te hebben. Zonder een structuur of een organisatie werkt de grondwet niet. De natie is de wet en zijn wil is altijd legaal. De natie bestaat boven alles, behalve boven de natuurwetten.

Door Lou: blz 86/97
vroeg moderne tijd 2 William Doyle, Origins of the french revolution.

Volgens Doyle had men lange tijd een marxistische kijk op de franse revolutie, deze was in gang gezet door de opkomende bourgeoisie. De bourgeoisie had adel omver kunnen werpen door de zwakker wordende monarchie. deze redenatie had veel aanhang tot ongeveer de jaren 60 van de vorige eeuw. Lefebvre ( die een boek scheef over dit onderwerp met bovenstaand standpunt) was een gewaardeerd professor. De theorie kwam overeen met de ideeën die men had over de economische situatie in de tijd van de franse revolutie.. en door de oorlogen was er weinig nieuw onderzoek geweest.

In 1955 zegt Cobban, professor in Londen, dat het niet door de steeds machtiger wordende bourgeoisie wordt veroorzaakt, maar juist door een steeds minder machtig wordende. Zij waren niet de dragers van het kapitalisme, industrie en handel, zoals werd beweerd, maar eerder gefrustreerde ambtenaren. De franse revolutie was volgens hem juist een revolutie tegen het kapitalisme.

vanaf de jaren 60 komen er steeds meer stemmen tegen het marxistische idee.

De bourgeoisie bleek bijna geen aandeel te hebben in het kapitalisme, maar juist de adel.

Volgens Taylor was de franse revolutie een gevolg van politieke problemen, die van sociale of economische. het was een politieke revolutie met sociale consequenties en niet andersom.

nu is duidelijk geworden dat: - er tussen de bourgeoisie en de adel geen duidelijke grens getrokken kan worden(wat men eerder wel deed) de adel was heel open, en het liep allemaal nogal door elkaar heen. -er binnen de bourgeoisie en binnen de adel wel grote verschillen waren. binnen de adel bijvoorbeeld tussen arm en rijk.

de bourgeoisie en de adel vormden samen de elite maar daarbinnen waren spanningen. een deel van de bourgeoisie en een deel van de adel gingen neerwaarts op de sociale ladder. daarbij had de bourgeoisie nog frustraties over het niet mogen meeregeren. Frankrijk zou moeten worden geregeerd door prestatie en niet door erfrecht en hierin vonden de misdeelde adel en bourgeoisie eenzelfde strijdpunt.

Blz 98 t/m 109, door Tom van Bruggen
Lodewijk XVI, ‘Declaration of the King Addressed to All the French upon His departure from Paris’ (20 juni 1791)

Lodewijk XVI behandelt verschillende aspecten van het bestuur. Hij schreef deze verklaring toen hij met zijn familie vluchtte in 1791.

Rechtspraak
De koning bemoeit zich niet met het maken van wetten, maar hij heeft wel het recht om zich tegen die wetten te verzetten. Ook heeft het de koning het recht niet om een formeel voorstel te doen. Omdat wetten nooit in alle situaties kunnen voorzien, hebben de juryleden het recht om gratie te verlenen.

Rechtspraak
De koning bemoeit zich niet met het maken van wetten, maar hij heeft wel het recht om zich tegen die wetten te verzetten. Ook heeft het de koning het recht niet om een formeel voorstel te doen. Omdat wetten nooit in alle situaties kunnen voorzien, hebben de juryleden het recht om gratie te verlenen.

Binnenlands bestuur
Het binnenlands bestuur is volledig in handen van de departementen, districten en gemeentebesturen. Al deze bestuurslichamen zijn gekozen door het volk en staan niet onder de rechtsbevoegdheid van de overheid. Zij kunnen vrijwel onafhankelijk van de centrale overheid handelen; hiervan hebben zij niets te vrezen. De beschikking over het militaire apparaat ligt bij de koning. Hij is het hoofd van leger en vloot. De vorming echter hiervan is gebeurd door commissies van de Nationale Vergadering, waardoor de mogelijkheden van de koning klein zijn.

Buitenlandse Zaken
Het benoemen van ministeriele posten m.b.t. buitenlandse (vorsten)hoven en de onderhandelingen hiermee is een taak van de koning, maar de vrijheid van de koning is zeer beperkt. Het recht om oorlog te voeren is een ‘onzinrecht’ omdat een koning, wil hij niet als despoot bekend staan, zich het wel uit zijn hoofd zal laten om buitenlandse vorsten aan te vallen, als het volk er tegen is.

Financiën
De koning mag alleen belasting heffen met toestemming van de Nationale Vergadering. De koning krijgt steeds minder macht op financieel gebied. Steeds meer macht komt in handen van de Nationale vergadering, bijvoorbeeld het beheer van het geld, het innen van de belastingen, de verdeling van het geld onder de departementen en de beloning voor gedane diensten. De koning behoudt macht over wat nietszeggende zaken. Hoewel de koning in naam het hoofd was van het bestuur over het koninkrijk, kon hij niets veranderen zonder de toestemming van de Nationale Vergadering.

Aan het eind van zijn betoog roept Lodewijk XVI zijn volk op om terug te keren naar de oude situatie. “Return to your King; he will always be your father, your best friend.” Lodewijk XVI is van mening dat hij geen enkele macht meer heeft en dat de “nieuwe” machthebbers niet handelen in het belang van het volk.

Samenvatting Revolutionary Europe, 1780-1850, Jonathan Sperber Crafts and manufactures

De industriële revolutie heeft grote economische en sociale gevolgen gehad. Toch moet de invloed ervan op het dagelijks leven van mensen niet overschat worden. De term proletariaat wekt verwarring. Het is beslist niet zo dat alleen de nieuwe groep mensen die werkten in de industriële sector hieronder gerekend moeten worden. Urbanisatie en een klassenbewustzijn van het proletariaat kwamen pas na 1850 van de grond.

De voorloper van de vroege industriële revolutie is de textielindustrie. Voor 1850 werd meer stoomkracht gebruikt in die sector dan in enig andere. In de katoenindustrie werd in eerste instantie alleen het spinproces gemechaniseerd. Het weven pas veel later. Het gevolg was wilde er meer textiel geproduceerd worden het aantal wevers zouden moeten toenemen. Dit gebeurde dan ook. Mechanisering en de uitbreiding van de huisnijverheid gingen hier, net als in veel andere sectoren, hand in hand. De huisindustrie ging als vanzelf over in de industrie. Dezelfde arbeiders en dezelfde ondernemers waren erbij betrokken en dat bovendien in dezelfde omgeving. Er was sprake van een heel geleidelijke overgang, geen plotselinge breuk. Ook in Europa vinden zich soortgelijke ontwikkelingen plaats alleen later. Opmerkelijk is dat zowel op het Europese continent als in Engeland bepaalde gebieden zich zo ontwikkelen. In andere gebieden veranderd er vrij weinig. Dit hangt af van bijvoorbeeld de loonkosten, mogelijkheid tot het bereiken van markten of nieuwe te creëren, de agressiviteit van de ondernemers en de wil tot innovatie.

In de metaalindustrie is wel een sprake van een breuk met het verleden. De metaalindustrie concentreerde zich rond steenkoolgebieden, terwijl ze zich eerst vestigde rond gebieden waar veel hout voorhanden was. In de metaalindustrie was een groei zichtbaar die zichzelf voortstuwde. Met behulp van gewonnen staal konden stoommachines gemaakt worden waardoor nog meer ijzer gemaakt kon worden. Dit ijzer werd gebruikt voor bijvoorbeeld stoommachines en spoorwegen. In geen enkel ander Europees land, met uitzondering van België werden deze nieuwe methoden van ijzer produceren gebruikt voor 1850; pas na 1850 gebeurde dit ook op het continent. In de ogen van Sperber is de metaalindustrie dan ook veel belangrijker geweest dan de katoenindustrie.

De gevolgen van deze industrialisering bleven beperkt tot enkele sectoren en dan met name de metaalindustrie en de steenkoolwinning. Toch bleef dit laatste voor 1850 beperkt tot Engeland.

In het productieproces vindt steeds meer specialisatie en differentiatie plaats. Belangrijk is dat de lokale handel nog steeds belangrijker was dan de internationale handel. De lokale handel kwam steeds meer in handen van koopmanondernemers. Ambachtslieden maakten alleen het product en hadden geen contact meer met de klant. Het kapitalistisch systeem verandert. De nadruk komt te liggen op de industriële ondernemer. Ook het fabrieksarbeiders nemen langzamerhand toe. Dit ging ten kostte van de huisnijverheid. Toch is de levensstandaard op korte termijn zeker niet vooruit gegaan. Er was meer welvaart, maar daar moesten meer mensen van leven.

Door Alwin de Greeff: Samenvatting Reader VM II blz. en blz. 110 t/m 113

Blz.110-113 De Process of industrialization (1750-1870) British view of the Zollverein, 1840
De Zoll Verein is een commercieel verbond tussen een groot aantal Duitse staatjes. In deze Unie wordt gestreefd naar opheffing van de tariefmuren, eenheid van munt en verbeterde onderlinge communicatie en handelsrelaties. Dit alles met als doel de interne handel te verbeteren en de internationale concurrentiepositie te verbeteren. De schrijver van deze bronnentekst is zeer enthousiast over de Zoll Verein. Hij noemt het de basis voor de toekomstige wetgeving. Als de Zoll Verein waar maakt wat ze beloofd zal de voorspoed van Duitslang enorm toenemen. De Zoll Verein heeft al succes geboekt; de infrastructuur is verbeterd binnen de Unie. De productie verloopt sneller en goedkoper. Door de betere communicatie zal de rol van de tussenhandelaar wegvallen en worden de producten rechtstreeks naar de verschillende afzetmarkten gedistribueerd. De Duitse staatjes die zich nog niet hebben aangesloten kunnen dat alsnog doen. Kortom de Zoll Verein biedt alleen maar voordelen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.