Geschiedenis inleiding
Tot 3000 v.C = Prehistorie
3000 v.C – 500 n.C = Oudheid
500 – 1000 = Vroege middeleeuwen
1000 – 1500= Hoge en late middeleeuwen
1500 – 1800= Vroegmoderne tijd
1800 – heden = Moderne tijd
Tot 3000 v.C = Tijd van jagers en boeren
3000 v.C – 500 n.C = Tijd van Grieken en Romeinen
500 – 1000 = Tijd van monniken en ridders
1000 – 1500 = Tijd van steden en staten
1500 – 1600 = Tijd van ontdekkers en hervormers
1600 – 1700= Tijd van regenten en vorsten
1700 – 1800 = Tijd van pruiken en revoluties
1800 – 1900 = Tijd van burgers en stoommachines
1900 – 1950 = Tijd van de wereldoorlogen
1950 – heden = Tijd van de tv en de computer
Hoofdstuk 1: De wereld in de tijd van jagers en boeren
10000 v.C was de landbouwrevolutie in het Midden-Oosten.
8350 v.C was het ontstaan van één van de eerste steden genaamd Jericho.
5000 v.C was de eerste landbouw in Nederland.
3000 v.C – 1600 v.C was de bouw aan Stonehenge
Paragraaf 1: Het leven van jager-verzamelaars
Jagen en verzamelen
De jager-verzamelaars leefden in groepen van 10 tot 25 personen bij elkaar in tijdelijke kampementen.
Ze konden niet al te lang op één plek leven omdat het voedsel en de vruchtbare grond zouden opraken en daarom moesten ze iedere keer ergens anders wonen.
De mannen hielden zich bezig met de jacht op bijvoorbeeld vis, herten, kleine zoogdieren en vogels. De vrouwen verzamelden eetbare paddestoelen, bessen en knollen en zorgden voor de kinderen.
Door ervaring, van generatie op generatie doorgeven, wisten ze op welke plek, in welk seizoen het meeste voedsel te vinden was.
Venusbeeldjes
Van vuursteen maakten ze messen, pijlpunten en krabbers. De botten en het gewei van een edelhert werden gebruikt als grondstof voor priemen, bijlen enz. Van vezels van moerasplanten maakten ze touw, fuiken en manden. Met eenvoudige middelen beschilderden ze de wanden van grotten en sneden ze kleine beeldjes uit bot of ivoor.
De beeldjes van vrouwen met grote heupen en borsten gaven aan dat ze een vorm van religie hadden. Zo schijnt het dat deze beeldjes te maken hadden met een of ander vruchtbaarheidsritueel.
Paragraaf 2: het ontstaan van de landbouw
De landbouwrevolutie begon in de Vruchtbare Halvemaan. Dat is een gebied dat zich uitstrekt van het Nijldal naar Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak.
De uitbreiding van de landbouw ging rustig naar delen van Europa, Midden-Amerika enz.
De landbouwrevolutie ging erg traag maar het was wel een heel grote verandering.
Drie verschillen tussen de levenswijze van jager-verzamelaars en die van boeren in een landbouwsamenleving
- boeren trokken niet rond, maar woonden in dorpen bij hun akkers.
- Ze werkten op het land en verzorgden hun vee in plaats van jagen en verzamelen
- Hun dagindeling werd bepaald door het werken op het land en het verzorgen van het vee.
Drie uitvindingen van de eerste boeren:
- het wiel
- de ploeg
Dit was handig, ze konden hierdoor het land beter bewerken.
- klei bakken
Ze bakten potten van klei zodat ze hier hun voorraden in konden doen.
Meestal werd de overstap naar de landbouw niet in één keer gemaakt omdat het jagen en verzamelen nog genoeg opbracht, daardoor zagen ze de voordelen van landbouw niet.
Landbouw werd uiteindelijk toch het belangrijkste middel van bestaan omdat als je een goede oogst had mensen voor een lange tijd genoeg eten hadden.
In de prehistorie gingen alle ontwikkelingen veel slomer dan nu maar dat komt omdat wij nu heel veel moderne technieken hebben ontwikkeld, daardoor gaat alles nu veel sneller.
Paragraaf 3: De eerste steden
Ieder jaar traden de Eufraat en de Tigris buiten hun oevers door het vele smeltwater dat ze meevoerden vanuit de bergen in het noorden naar hun mondingen in de Perzische Golf. De vruchtbare slib die achterbleef maakte de oevers uitstekend geschikt voor landbouw. Boeren die zich hier vestigden, legden dijken aan om de jaarlijkse vloed onder controle te krijgen. Voor de akkers verder van de rivier af bouwden ze irrigatiesystemen. De boeren gingen op den duur meer produceren dan ze voor eigen gebruik nodig hadden.
Dit had 2 belangrijke gevolgen:
- een deel van de dorpsbewoners kon worden vrijgesteld van de landbouw. (sommigen gingen zich specialiseren in het maken van gereedschap, kleding of aardewerk).
- Anderen gingen handel drijven; ze ruilden landbouwoverschotten en nijverheidsproducten met mensen in andere dorpen.
Met sociale verschillen wordt bedoeld; het verschil tussen arme en rijke mensen en het aanzien van mensen.
In de soemerische steden waren de sociale verschillen waarschijnlijk groter omdat deze steden meer inwoners hadden.
Begrippen
Agrarisch: heeft betrekking op de landbouw. Landbouw wordt tegenwoordig onderverdeeld in akkerbouw, veeteelt, tuinbouw en bosbouw.
Cultuur: de totale manier van leven, denken en doen van een groep mensen, zoals hun taal, godsdienst, normen en waarden, maar ook eetgewoonten en omgangsvormen.
Samenleving van jager-verzamelaars: samenleving van nomaden die leven van wat ze vinden in de natuur. Ze jagen, vissen en verzamelen voedsel.
Landbouwsamenleving: samenleving waarin de landbouw het overheersende middel van bestaan is en waarin steden met handel en ambachten vrijwel niet voorkomen.
Beschaving: ontwikkeling van gewoonten, gebruiken, technische kennis, omgangsvormen, maatschappelijke verhoudingen enz.
Landbouwrevolutie: ingrijpende verandering waarbij mensen overgaan van een samenleving van jager-verzamelaars naar een landbouwsamenleving.
Steden: plaatsen waar grotere groepen mensen bijeenwonen, afgescheiden van het platteland.
Hoofdstuk 2: de wereld in de tijd van Grieken en Romeinen
507 v.C= begin democratie in Athene
331 v.C= Alexander de Grote verovert het Perzische rijk
148 v.C= Rome verovert Macedonië
3000 v.C – 500 n.C= tijd van de Grieken en Romeinen
Paragraaf 1: Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat
Hellas, zoals de Grieken hun leefwereld noemden, was in de oudheid niet één centraal geregeerd rijk, maar een lappendeken van stadstaten. (poleis)
Een stadstaat is een staat die bestaat uit een stad en de omliggende gebieden, zoals Sparta en Athena in de oudheid en het tegenwoordige Monaco.
De Griekse stadstaten waren landbouwstedelijke samenlevingen omdat om de staten heen land lag waarop aan landbouw werd gedaan.
Alle stadstaten hadden een eigen leger, eigen munten en een onafhankelijk bestuur. Er waren tal van regeringsvormen.
- Monarchie: alleenheerschappij, zoals een staat met een koning of een keizer.
- Tirannie: Grieks voor regering door een tiran. Bij de Grieken was dat iemand die zich op onwettige wijze van de regering meester had gemaakt. Veel tirannen waren aanvankelijk populair en voerden belangrijke hervormingen door. Later kreeg het begrip de betekenis van een heerschappij die zich kenmerkt door geweld, willekeur en wreedheid.
- Aristocratie: Grieks voor regering van de besten. Meestal kwam dit neer op een regering door rijke en aanzienlijke families. Aristocratie wordt ook wel gelijkgesteld aan adel.
- Oligarchie: Grieks voor regering door weinigen. Een regering van weinige personen, die behoren tot bevoorrechte klassen of standen. Buiten die beperkte groep wordt niemand invloed op het bestuur gegund.
- Democratie: Grieks voor regering door het volk. Athene staat bekend als de eerste democratie. De Atheense democratie werd i 507 v.C gesticht.
De Atheense democratie van Kleistenes.
- hij gaf de al bestaande volksvergadering (ekklesia) de hoogste macht.
- Alle vrije Atheense mannen kregen stemrecht.
- Vrouwen, kinderen en slaven waren van het burgerschap uitgesloten (dit was de grote meerderheid).
- De volksvergadering besloot over de wetten, koos de militaire commandant en andere leiders en controleerde de ambtenaren en bestuurders. Wegens corruptie of wanprestaties konden die worden ontslagen of zelfs ter dood worden gebracht.
- Voor een besluit moesten minstens 6000 man aanwezig zijn.
De grote filosofen zagen niks in de democratie. Zij vonden het volk eigenlijk te dom om belangrijke beslissingen te kunnen maken. Ze voelden meer voor een oligarchie zodat een paar slimme mensen aan de macht zouden zijn.
In de 5e eeuw v.C was Athene het culturele centrum van Hellas. Dat kun je opmerken uit de geschreven bronnen van Sophokles en Euripides. De geschiedschrijver Herodotus vestigde zich er na zijn lange reizen. Plato stichtte er een academie waar hij les gaf in wiskunde, natuurwetenschappen en filosofie. Aristoteles deed hetzelfde in zijn lyceum.
Dankzij de democratie was er redelijk veel vrijheid voor de mensen en dit stimuleerde de cultuur in Athene.
Voordat het wetenschappelijk denken kwam bij de oude Grieken, verklaarden ze verschillende verschijnselen door goden. Na de uitvinding van de wetenschap ging men hun verstand gebruiken en zo de dingen beredeneren. Dit gebeurde in de 6e eeuw v.C.
Archimedes en Pythagoras stelden toen al natuurkundige wetten en wiskundige stellingen op. Hippokrates legde de basis voor de medische wetenschap.
Paragraaf 2: Het Romeinse imperium
Het Romeinse rijk breidde zo ongelooflijk uit omdat ze constant delen aanvielen van landen die ze nog niet hadden veroverd. De Romeinen vonden een aanval de beste verdediging.
Van de 2e eeuw v.C tot de 1ste eeuw v.C maakte de Romeinen hun grootste verovering, namelijk; Carthago. Het Carthaagse rijk omvatte Sicilië, Sardinië, Corsica, de Balearen en delen van Zuid-Spanje.
Hoe meer er veroverd werd, hoe meer macht iedereen wilde. Vooral krijgsheren begonnen onderlinge strijd te hebben en trokken de macht steeds meer naar hun toe. Totdat uiteindelijk Ceasar in 48 v.C de alleenheerschappij greep.
Binnen het imperum romanum herste welvaart, rust en vrede: de pax romana.
De Romeinen hadden 2 hele sterke kwaliteiten:
- hoge militaire kwaliteiten. (ze bleken uit in hardheid, taaiheid en discipline).
- Ze waren uitstekende organisatoren (hun enorme rijk was een geordend en stabiel bouwwerk).
De Romeinen bewonderden de cultuur van de Grieken heel erg, dit blijkt uit:
1. Ze haalden Griekse schrijvers, artsen, beeldhouwers en bouwmeesters naar Rome en bootsten de Grieken in alles na.
2. meubilair, tafels, stoelen en binnenkasten werden gemaakt naar ‘de Griekse mode’.
3. Griekse komedies werden vertaald en bewerkt in het latijn.
Romanisering: De beïnvloeding van volkeren door de Grieks-Romeinse cultuur.
Er zijn 2 factoren die de romanisering van het Romeinse rijk bevorderden.
1. De Romeinen waren tolerant tegenover andere culturen en overwonnen volkeren
2. Veteranen die na 20 jaar dienst terugkeerden naar huis namen Latijnse en Romeinse gewoontes aan.
Paragraaf 3: de Grieks-Romeinse cultuur
De Romeinen zagen de Grieken als hun voorbeeld.
De Griekse kunst maakte in de oudheid een ontwikkeling door. Het ging namelijk van primitief en statisch naar verfijnd en beweeglijk.
Het woord klassiek heeft 2 betekenissen.
1. de Grieks-Romeinse cultuur
2. dat wat uitstekend is en steeds weer tot voorbeeld dient
In 447 v.C gaf de staatsman Perikles de opdracht tot wederopbouw van tempels en gebouwen in Athene. De gebouwen waren 30 jaar eerder verwoest door de Perzen en ze wilden een grootsere en mooiere stad bouwen dan de wereld ooit had gezien.
Het Parthenon op de Acropolis wordt gezien als het hoogtepunt in de Griekse bouwkunst. Dat komt omdat bouwtechnisch deze tempel ingewikkeld in elkaar zit en hij is speciaal gebouwd voor de godin Athena.
Dankzij de Romeinen weten we zoveel van de oude Griekse beeldende kunst, omdat de Romeinen alles kopieerden en daardoor zijn beelden beter bewaard gebleven.
Kenmerkend aan de Romeinse beeldhouwkunst was het streven naar perfectie en het realisme, maar ook de details.
Paragraaf 4: Romeinen en Germanen
Doordat in 9 n.C een Romeinse legermacht verslagen werd in het Teutoburgerwoud door Germanen bleef de Rijn bijna 400 jaar lang de grens.
Rond het begin van onze jaartelling woonden de Germanen in ons land.
De Romeinen keken enigszins op de Germanen neer, ze vonden het woeste en onbeschaafde mensen. Toch konden zij de strijdlust van de Germanen wel waarderen.
Paragraaf 5: Jodendom en Christendom
De joden weigerden om de Romeinse keizer als god te vereren, in hun godsdienst was maar plaats voor één god, en dat was Jahweh.
Monotheïsme: godsdienst met één god
In de Tenach staat beschreven, dat Abraham de eerste was die zag dat er maar één, almachtige god was die hemel en aarde had geschapen. Daarom kun je hem de uitvinder en stamvader van het monotheïsme noemen.
Mozes was de profeet die de nakomelingen van Abraham leidde naar het beloofde land kanaan.
De naam joden komt van het plaatsje Juda.
De joodse stammen verenigden zich in het koninkrijk Israel, onder koningen als Saul, David en Salomo. Maar het koninkrijk viel in 926 v.C uiteen. Toen kwamen er eeuwenlang vreemde overheersers waaronder de Romeinen.
De Romeinen zagen Jezus als een bedreiging omdat hij kon zorgen voor een opstand. Zelfs de joodse leiders zagen Jezus als een bedreiging omdat Jezus erg populair onder het volk was en hun bang waren de macht te verliezen.
De prediker Paulus speelde een belangrijke rol in de verspreiding van het geloof onder de niet-joden. Hij maakte hiervoor lange reizen door het oostelijk deel van het Middelandse zee gebied.
Op allerlei plaatsen ontstonden christelijke gemeenschappen. De vraag rees of christenen zonder joodse achtergrond zich ook moesten houden aan alle joodse wetten. Paulus wist te bereiken dat ze dit niet hoefden.
In het begin van de 2e eeuw n.C werden de volgelingen van Christus voor het eerst christenen genoemd. Geleidelijk ontstond een onoverbrugbare kloof tussen jodendom en christendom.
De bijbel bestaat uit het oude en het nieuwe testament.
In 312 gaf keizer Constantijn de christenen godsdienstvrijheid en hij bekeerde zichzelf tot het christendom.
Keizer Theodosius 1 verhief het in 394 zelfs tot staatgodsdienst, en verbood de andere godsdiensten.
De kerk had aanvankelijk bestaan uit los met elkaar verbonden gemeenten, geleid door bisschoppen. Om meer eenheid te krijgen, organiseerden Constantijn en zijn opvolgers concilies (kerkelijke bijeenkomsten).
Ze bepaalden dat alleen de leer van de drie-eenheid het wezen van Christus juist weergaf. Er was één god met drie verschijningsvormen: Vader, Zoon (Christus) en de heilige geest.
Toen dit zo was bepaald kwamen er zogenaamde ‘ketters’. Die mensen geloofden alleen in Christus als hun god.
In 525 n.C verving paus Johannes 1 de Romeinse jaartelling door een christelijke. De jaren moesten niet meer geteld worden vanaf de stichting van Rome, maar vanaf de geboorte van Christus.
Het islamitische jaar telt 12 maanmaanden en is daardoor ongeveer 11 dagen korter dan het zonnejaar. Dit houdt in dat de islamitische jaartelling langzaam inloopt op de christelijke. Dit merkt men bijvoorbeeld aan het feit dat de Ramadan, het suikerfeest en het offerfeest ieder jaar anderhalve week vroeger vallen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden