Prehistorie, Oudheid en Middeleeuwen

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2067 woorden
  • 1 maart 2015
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
21 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Maak kans op 50 euro Bol.com tegoed 💜

Scholieren.com wil weten hoe school écht is voor jou. Vul de vragenlijst in (7 - 10 min) en laat weten wat er beter kan. Wij luisteren — en je maakt kans op 50 euro 💶

Doe mee

Hoofdstuk 5: Prehistorie, oudheid en middeleeuwen

Tijdvak 1. Prehistorie

 De levenswijze van jagers-verzamelaars

Jagen en verzamelen

De jagerverzamelaars woonden in groepen van 10 tot 25 personen. Ze sloegen hun tenten of eenvoudige hutten gemakkelijk ergens anders op. Ze leven als nomaden. De mannen hielden zich bezig met de jacht. De vrouwen verzamelden eetbare paddenstoelen, bessen en knollen en zorgden voor de kinderen.

Techniek

De jagers-verzamelaars konden allerlei werktuigen maken.

Het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen

De landbouw

Ongeveer 10000 jaar v.Chr. veranderde de leefwijze van mensen door de ontwikkeling van landbouw (ontwikkeling door overstromingen). De landbouwrevolutie begon in de Vruchtbare Halvemaan. Met de kennis die ze opdeden over de planten daar, gingen ze de zaden zelf planten. De landbouwers gingen ook runderen, geiten en schapen die in het wild liepen, temmen. Hierdoor ontstond toegang tot producten en kwaliteiten. 

De landbouwsamenleving verschilde hemelsbreed van de samenleving van jagers-verzamelaars. Boeren trokken niet rond, maar woonden in dorpen bij hun akkers. Boeren in het Midden-Oosten vonden het wiel en de ploeg uit. Ook ontstonden er potten van aardewerk.

Ze gingen de bewegingen van de zon en de maan bestuderen en maakten op basis van die waarnemingen de eerste kalenders

Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

De eerste steden

De boeren gingen op den duur meer produceren dan ze voor de eigen consumptie nodig hadden (over-productie).

Dit had drie gevolgen:

  • Er kwamen mogelijkheden voor nieuwe beroepen;
  • Er ontstond een gelaagde samenleving;
  • Sommige dorpen groeiden uit tot steden.

Handelsovereenkomsten, belastinginkomsten en bestuurlijke bepalingen gaven aanzet tot schrift.

Tijdvak 2. Oudheid

De Atheense democratie

Hellas, zoals de Grieken hun leefwereld noemden, was in de oudheid niet één centraal geregeerd rijk, maar een lappendeken van stadstaten (poleis). Alle stadstaten hadden een eigen leger, eigen munten een onafhankelijk bestuur. Sommige waren een monarchie (staatshoofd is een erfelijk vorst), andere een tirannie (door een tiran), weer andere een aristocratie (adel), oligarchie( bestuur door een kleine groep mensen) of een democratie (veel inspraak van inwoners). In Athene voerde Kleistenes in 507 v. Chr., de democratie in. Alle vrije Atheense mannen kregen stemrecht. Van hen werd ook verwacht dat ze burgerschap vertoonden door actief aan het bestuur deel te nemen, door bv. te stemmen of een ambt te bekleden. Vrouwen, kinderen en slaven – de grote meerderheid - waren van het burgerschap uitgesloten. De volksvergadering besliste over weten, koos de militaire commandant en andere leiders en controleerde de ambtenaren en bestuurders.

Werkwijze Ekklesia (volksvergadering)

In de volksvergadering werden bestuurders gekozen. Er waren 6000 mannen nodig voor een besluit. Je kreeg een boete, wanneer je niet kwam opdagen. De grote filosofen zagen weinig goeds in democratie. Zij voelden meer voor een aristocratie of een oligarchie. Athene groeit uit tot een cultureel centrum.

Wetenschappelijk denken

Filosofen zijn liefhebbers van de wijsheid. Zij verwierpen de mythologische verklaringen voor de verschijnselen in de wereld om hen heen.  In plaats daarvan redeneerden ze met hun verstand hoe de dingen in elkaar zaten. Waar de Griekse geleerden zich mee bezighielden, zijn nu allemaal aparte takken van wetenschap: biologie,  astronomie, natuurkunde, wiskunde en politicologie.

Rome

Van republiek naar keizerrijk

In de 3e eeuw v.Chr. begon de expansie buiten Italië.

Oorzaken imperialisme

Om het keizerrijk te behouden verdedigden ze vooruit, sloten ze bondgenootschappen en was er een goed georganiseerd leger.

Politiek van het Romeinse rijk

In het Romeinse rijk was er een aristocratisch bestuur.  De senaat was de afdeling van het parlement die als laatste wetsvoorstellen beoordeelde. Het waren de raadsgevers van de consuls.  De consuls zijn twee magistraten (leden van het stadsbestuur) die jaarlijks worden gekozen door de staat. Het zijn de hoogste bestuurders tijdens de Romeinse republiek. Er waren slechte ervaringen met tirannieke monarchieën.

Keizerrijk

Generaals waren geliefd door hun leger, waardoor ze politieke macht kregen. Na de moord op Julius Ceasar werd het rijk een keizerrijk. In 27 v. Chr. stichtte zijn opvolger Augustus, het keizerrijk. Hij was de eerste keizer van het Imperium Romanum. Hij zorgde voor welvaart, en vrede: de pax romana.

Pax Romana

In de 1e eeuw n. Chr. was het rijk op zijn grootst. Er werd toegezien op de verdediging van het rijk. Doordat het rijk zo goed werd verdedigd, ontstond er handel. Handelaars uit Italië konden handel drijven met handelaars uit Nederland. Zo ontstond er welvaart. De belastinginkomsten stegen, waardoor het leger nog beter werd en er verharde wegen kwamen.

De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Klassieke cultuur

De Griekse architectuur en beeldhouwkunst was een voorbeeld voor de westerse cultuur en werd ook wel de klassieke vormentaal genoemd. De Grieken maakten beelden en schilderijen perfect, het ideaal hoe een mens eruit zou moeten zien. In de bouwkunst waren hoogte, breedte en lengte perfect met elkaar in evenwicht. De Romeinen gingen voor realisme. Wanneer iemand een baard of een puist had, werd die ook afgebeeld. In de beeldhouwkunst gingen ze voor koepels en bogen, de gebouwen moesten vooral praktisch zijn en nut hebben.

De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

Romeinen en Germanen

Het eerste contact tussen de Romeinen en de Germanen was in de 1e eeuw v.Chr. De Germanen leefden in stamverband en deden aan landbouw. In het grensgebied vond handel plaats. Het Romeinse leger ging naar Noordwest-Europa. De soldaten namen de Romeinse cultuur  met zich mee. Veel Germanen gingen dienen in het Romeinse leger. De grens bij de Rijn raakte in verval, waardoor de Germanen het Romeinse rijk binnenvallen, maar veel delen van de Romeinse cultuur bleven bestaan. Ze wilden de Romeinse cultuur overnemen, niet vernietigen. Dus kwamen er theaters en gingen ze triomfbogen bouwen. Ook werden de Romeinse regels ingevoerd en kwam er een Latijns recht. Het gebied werd bestuurd volgens het Romeinse recht.

Jodendom en christendom

De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

Jodendom

Het Jodendom ontstond 1000 v.Chr. in Kanaän (het huidige Israël). Ze hebben maar één God, daarom is het een monotheïstische godsdienst. De joden zijn vernoemd naar een deel van Jeruzalem, Juda. De stamvader van de joden is Abraham. Er ontstonden problemen, want de Romeinse keizer moet als God vereerd worden, maar de Joden weigerden dat, omdat het een monotheïstische godsdienst is. Daarom verspreidde de Romeinse keizer de Joden over het hele Rijk, in de hoop dat de godsdienst uit elkaar zou vallen. Dit is nooit gebeurd, de Joden bleven altijd trouw aan hun geloof.

Jezus

Rond 30 n. Chr. trekt er een man Judea rond die opkomt voor armen, zieken en naastenliefde predikt: Jezus Christus. Dit verspreidde zich snel door het hele gebied heen. Eerst was het gevaarlijk om een volgeling van Jezus te zijn, omdat ze tegen het polytheïsme van de Romeinen ingingen en ze weigerden om de keizer te vereren. Toch kreeg Jezus een grote aanhang, omdat hij een bevestiging van de heilsboodschap van verlossing gaf. Ook kwam hij op voor de maatschappelijke onderlaag.

Staadsgodsdienst

In de 4e eeuw n. Chr. kwam er acceptatie van het christendom. Constantijn de Grote heft in 312 n. Chr. het verbod om christen te zijn op. Keizer Theodosius maakte het christendom een staatsgodsdienst in 394 n. Chr.

Tijdvak 3. Middeleeuwen

Oost-Romeinse Rijk

Het westen van het rijk valt uit elkaar door de Germanen. Germaanse stammen van buitenaf zorgen voor onrust in de kerk. In het oosten van het Rijk gebeurt niets. Kerstening is de bekering tot het christendom. Dit werd gedaan door o.a. Willibrord en Bonefatius. Eerst werden de vorsten bekeerd en daarna volgden de onderdanen vanzelf. Christelijke vorsten verleenden militaire bijstand bij de verspreiding van het christendom. Kloosters en kerken werden gebouwd om mensen over de streep te trekken.

Opkomst van de islam

Het ontstaan en de verspreiding van de islam

In de 7e eeuw n. Chr. ontvangt Mohammed alle boodschappen van Allah. Deze boodschappen zijn de basis voor de Koran. In 622 n. Chr. vlucht hij van Mekka naar Medina. Op dit moment begint de Islamitische jaartelling. Vanuit Medina verspreidden Mohammed en zijn volgelingen hun ideeën tot aan de dood van Mohammed in 632 n. Chr. De Kaliefen zetten de verspreiding van de islam door. in 732 n. Chr. was er een slag bij Poitiers, waarbij de Moslims zich terug trokken tot achter de Pyreneeën. Hierdoor verspreidde de Arabische cultuur zich.

Verklaring succes

-Het geloof van de Moslims in het leveren van een inspanning voor het geloof (Jihad);

-Toegankelijkheid van het Islamitische geloof: de wetenschap kan blijven bloeien;

-Culturen worden overgenomen, niet vernietigd.

Hofstelsel en horigheid

De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid

Het Romeinse rijk was een landbouwstedelijke samenleving. De steden waren belangrijk om de volgende redenen. In de steden:

-Werd de organisatie van het Rijk gedaan;

-Werd handel en nijverheid bedreven;

-Bloeide de cultuur.

In 395 n. Chr. valt het Rijk uit elkaar en in West-Europa blijven weinig steden over. Het werd een agrarische samenleving. De landbouw bracht niet meer genoeg op, waardoor het overgrote deel van de bevolking weer in de landbouw moest gaan werken. Alleen de adel en de geestelijkheid niet. De handelaren en ambachtslieden verdwijnen. De samenleving werd weer zelfvoorzienend.

Voor bescherming werden de boeren afhankelijk van hun heer. Veel boeren gingen in op de nieuwe klasse: de horigen. Horigen kregen land, rechten en bescherming van hun heer, maar ze mochten hun land niet zomaar verlaten. Wanneer het land werd aangevallen, konden de boeren in het kasteel van hun heer schuilen. Het hofstelsel bestond uit een grootgrondbezitter, vroomgrond, de grond van de heer, waarop zijn kasteel stond, maar ook de landbouwgrond dat zich binnen de kasteelmuren bevond, het hoevenland,het land van de boeren waarop de boerderijen stonden en de landbouwgrond van de boeren was. In ruil voor bescherming moesten de boeren een paar keer per jaar een deel van de oogst afstaan aan hun heer en herendiensten doen. Herendiensten waren bv.  oogsten op de landbouwgrond van de heer in het kasteel of iets timmeren. Ze kregen er geen geld voor.

Het feodale stelsel

De Romeinse staat zorgde voor orde en veiligheid. De nieuwe Germaanse machthebbers hadden soms grote rijken, maar hun feitelijke gezag was vaak niet zo groot. Koningen waren afhankelijk van lokale, lagere heren, die ze aan zich probeerden te binden door hen trouw te laten zweren. De leenheer was Karel de Grote. De leenmannen waren de mannen die een gebied bestuurden namens Karel. De leenmannen moesten trouw beloven, in opdracht van Karel regeren, een deel van de oogst (soms ook goud) afstaan en altijd helpen bij oorlog. Ook moest je een leeneed afleggen.

Karel de Grote werd in 800 n. Chr. gekroond door de paus. Hij was de opvolger van de Romeinse keizers. Na de dood van Karel de Grote valt het Rijk uiteen.

In 500 n. Chr. – 1000 n. Chr.: de steden vielen uit elkaar, het feodale stelsel en het hofstelsel.

De opkomst van de handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving

Vanaf 1000 n. Chr. waren er minder invallen van de Vikingen en de Hunnen. Hierdoor groeiden de economie en de steden. Er kwamen beter landbouwtechnieken die tot overschotten leidden. Er ontstonden markten bij belangrijke (water)wegen, kastelen en kloosters. Op deze marktplaatsen groeiden nieuwe steden. Door de opkomst van de steden ontstond opnieuw een landbouwstedelijke samenleving. Er ontstonden ambachten in de steden. Ook kregen de steden stadsrechten.

De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten

In 1095 riep paus Urbanus christenen op om naar Palestina te gaan. In 1096 n. Chr. was de eerste kruistocht. De paus had drie redenen voor de kruistocht: om het christelijke geloof te beschermen, om te laten zien dat hij de belangrijkste leider van de Christelijke wereld was en om de (lage) adel een gezamenlijke vijand te geven.

In 1096 n. Chr. trokken 100000 kruisvaarders naar Palestina, er kwamen er 15000 aan in 1099 n. Chr. Het was een grote tocht van moorden en plunderaars. In de 12e eeuw eindigde de Islamitische verdeeldheid, waardoor Jeruzalem verloren ging. In de 12e eeuw en in het begin van de 13e eeuw zijn er vele kruistochten.

Onderweg werden er kruisvaarderstaatjes gesticht. Handelaren gingen mee voor eten en handel in de Islamitische gebieden en waren dus nodig voor succes. Sommige lagere adel gingen ook mee voor de handelaarstaatjes, omdat ze in het westen niet aan de macht kwamen. Dit lukte in het oosten wel. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.