Politieke Staatsinrichting Nederland

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2650 woorden
  • 9 november 2006
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 6
13 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Geschiedenis Samenvatting module 7 Politiek en staatsinrichting in Nederland en Europa
Samenvatting van hoofdstuk 1 Op weg naar een moderne parlementaire democratie

Situatie in 1848 (voor Thorbecke)
- de koning was oppermachtig (hij besliste zelf, benoemde en ontsloeg ministers naar eigen goeddunken).
- steunde in de 2e kamer vooral op conservatieven (ouderwets) en protestanten, liberalen (burgerij) hadden nog niets te vertellen.
- geen scheiding tussen kerk, (protestants. Katholieken waren 2e rangsburgers) en staat.

De wortels van de Nederlandse democratie liggen in 1848. Er was overal revolutie in Europa. De franse koning was weggejaagd. De Nederlandse koning Willem II was bang om ook weggejaagd te worden, dus hij geeft de liberaal Thorbecke opdracht een nieuwe grondwet op te stellen.

Grondwetswijziging van Thorbecke: (liberaal)
- Instellen van ministeriële verantwoordelijkheid: ministers waren voortaan verantwoording schuldig aan het parlement in plaats van aan de koning. De ministers werden aansprakelijk voor het gedrag van de koning, die daarmee onschendbaar werd. Politieke macht van de koning is sterk afgenomen.
- Tweede kamer wordt rechtstreeks gekozen
- Eerste kamer wordt gekozen door provinciale staten (die gekozen door het volk)
- Invoering censuskiesrecht. Alleen rijke mensen mochten stemmen.
Dit alles is gebaseerd op Trias Politica van Martequiue
Nederland was zowel voor als na de tweede wereldoorlog verzuild:
Regering = koningin+ ministers
Kabinet = ministers
Parlement = Eerste + Tweede kamer
Statengeneraal: Eerste en Tweede kamer.

Trias Politica:
Scheiding der machten:
- Wetgevende Macht -> parlement
- uitvoerende macht -> regering
- rechterlijke macht -> ontzuiling rechters
Door het grondwetwijzigingen had er niet één iemand de macht meer, maar was de macht verdeeld over verschillende personen. In Nederland maken regering en parlement wetten. Wat volgens Montesquieu alleen een taak van het parlement zou moeten zijn. De machten zijn dus niet helemaal gescheiden.

Toen Willem III in 1890 aan de macht kwam had hij veel problemen met de Tweede Kamer. Hij stuurde ze drie keer weg en daarna ontsloeg hij het kabinet. Sindsdien is het een ongeschreven regel dat een kabinet niet aanblijft tegen de wil van een kamermeerderheid. De Kamer werd tot 1917 via een districtenstelsel gekozen -> stelsel waarbij Nederland in evenveel districten is verdeeld als er Kamerzetels zijn. Per district kan één politicus de vertegenwoordiger worden. Sinds 1917 geldt het systeem van evenredig vertegenwoordigen -> Stelsel waarbij iemand en kamerzetel krijgt als hij/zij de kiesdeler haalt. Kiesdeler-> uitkomst van alle stemmen gedeeld door kamerzetels.

Politieke partijen ontstonden doordat de mensen hoogoplopende emoties kregen door kwesties als schoolstrijd en het sociale vraagstuk. Mensen gingen hun krachten bij elkaar bundelen in organisaties die later veranderden in politieke partijen.
Discussiepunten:
Schoolstrijd
Liberalen vonden dat alle leerlingen in openbare scholen hetzelfde moderne onderwijs moesten krijgen. Protestanten en katholieken wilden dat hun kinderen onderwezen werden vanuit de eigen geloofsovertuiging en zij gingen daarom zelf scholen oprichten. Deze bijzondere scholen kregen geen subsidies van de overheid. De schoolstrijd werd opgelost: iedereen mocht zijn eigen school maken, met subsidiëring van de overheid.
Kiesrecht
In 1887 werd de census afgeschaft maar mannen moesten nog wel aan ‘persoonlijke geschiktheid en criteria’ voldoen. Census -> Als je geld had mocht je stemmen. In 1917 kregen mannen actief en passief kiesrecht. Actief -> Ze mochten stemmen. Passief -> ze mochten zich verkiesbaar stellen. Vrouwen kregen alleen passief kiesrecht. In 1919 kregen zij actief kiesrecht.

Pacificatie -> vredesstichting

De protestanten:
Partij: Anti-Revolutionaire Partij (ARP). 1878 door Abraham Kuyper.
Mensen die tegen uitbreiding van het kiesrecht waren richtten in 1908 de Christelijke Historische Unie (CHU) onder leiding van A.F. de Savormin Lohman.
Aanhang: Protestanten uit lagere bevolkingsgroepen, boeren, arbeiders kleine winkeliers.
Strijdpunt: Gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs
Uitbreiding kiesrecht (CHU was tegen uitbreiding)
Omroepen: NCRV & VPRO
Werkgevers: NCW
Vakbonden: CNV
Onderwijs: Christelijke scholen
Kiezers: boeren, arbeiders, kleine winkeliers

De Katholieken:
Partij: Rooms Katholieke StaatsPartij (Na WO 2 KvP) in 1926 door H. Schaepman.
Aanhang: Katholieken
Strijdpunt: Gelijke rechten voor iedereen
Tijdens schoolstrijd samen met protestanten voor gelijkstelling van scholen
Omroepen: KRO
Werkgevers: RK Middenstandsbond ARKW
Vakbonden: Katholieke-arbeiders-beweging
Onderwijs: Katholieke basisscholen
Extra: Ze werden erg lang gediscrimineerd door opstand tegen de Spaanse Revolutie. In de 19e eeuw werden de liberalen hun bondgenoten.

De Liberalen:
Partij: VVD
Liberale Unie 1885: Moderne onderwijs is goed
Vrijzinnige Democratische Bond (VDB) 1901: Afsplitsing algemeen kiesrecht, overheid actiever.
Vrij Liberalen: 1906 Overheidsingrepen tot minimum beperken.
Alle drie: na WO 2 VVD
Strijdpunt: Vrijheid en gelijkheid van het individu
Weinig bemoeienis van overheid
Vrije en geestelijke ontplooiing is belangrijk -> voor modern onderwijs
VDB:
+ voor algemeen kiesrecht
Meer bemoeienis overheid
Omroepen: AVRO
Werkgevers: VNO

De Socialisten:
Partij: Sociaal-Democratische Bond 1881 Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Aanhang: Friese veenarbeiders
Strijdpunt: Ongelijkheid in de samenleving werd veroorzaakt door afhankelijkheid van arbeiders ven een kleine groep ondernemers die alle productiemiddelen hadden. Dit kan worden opgelost door productiemiddelen naar gemeenschap te brengen. Socialistische samenleving kan alleen met revolutie.
Partij: Sociaal-Democratische ArbeidersPartij 1884 Troelstra ( na WO 2 PvdA)
Strijdpunt: Veranderingen nastreven via parlementaire manier
Algemeen kiesrecht
Revolutie niet afzweren
Omroepen: VARA
Werkgevers: VNO

Verzuiling:
Socialisten, katholieken, protestanten en liberalen leefden gescheiden van elkaar -> verzuiling. Dit was veroorzaakt door Abraham Kuyper. Na de schoolstrijd wilde hij soevereiniteit in eigen kring: Het recht om binnen je eigen kring van geloofsgenoten je zaken te regelen. De staat mocht zich niet met gezin, kerk, onderwijs en gezondheidszorg bemoeien. Dit moest de kring zelf doen. Politieke samenwerking bleef mogelijk doordat er binnen de zuilen een groot samenhorigheidsgevoel heerste, en veel gezag voor de eigen partijleiders.

Taken van het parlement:
Nederland is nu een parlementaire democratie. Het parlement staat voor de stemmen van de bevolking.
Het controleert de regering en werkt mee aan de totstandkoming van wetten. Daarom hebben zij bepaalde rechten:
- het recht van interpellatie: een kamerlid mag een minister in het parlement ondervragen en de minister is verplicht om te antwoorden.
- Het recht van enquête: De kamers kunnen naar een bepaalde kwestie een uitgebreid onderzoek instellen.
- Het recht van begroting: De kamers hebben het recht om een begroting af te keuren. De regering zal dan aftreden.
Het parlement heeft ook een wetgevende taak. Daarom hebben zij dit recht:
- De kamers mogen stemmen over ieders wetsvoorstel
Verder heeft de Tweede Kamer nog:
- Het recht van initiatief: elk lid van de Tweede Kamer mag een wetsontwerp naar voren brengen.
- Het recht van amendement: De tweede kamer mag wijzigingen aanbrengen in een ingediend wetsontwerp.

Taken van regering:
Departement: groep ambtenaren die de minister bijstaan bij het werk. Een minister van een ministerie zonder departement wordt ‘minister zonder portefeuille’ genoemd. Ministers zijn verantwoordelijk voor het gedrag van de koningin. Staatssecretarissen nemen een deel van het werk van de ministers over. Nederland is een constitutionele monarchie: de monarch is het hoofd van de staat, maar moet zich wel houden aan de grondwet.
Taken van de koningin:
- benoemen en ontslaan van kabinet
- voorlezen van de troonrede op prinsjesdag
Vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid wordt de troonrede niet door de koningin zelf geschreven, maar door de premier met hulp van de overige ministers.

Hoofdstuk 2 De afbrokkeling van het traditionele gezag (1945-1980)

Wilhelmina en de bevolking was teleurgesteld over het feit dat er nog steeds sprake was van verzuiling na de oorlog. Om dit tegen te gaan werd de SDAP opgeheven, en zij richtten een nieuwe partij op. De PvdA. Deze was nadrukkelijk opengesteld voor alle godsdienstige overtuigingen. De VDB en de CHU kwamen bij de PvdA. De RKSP kam na de oorlog terug als de Katholieke Volkspartij, maar veel meer dan een naamsverandering was het niet. De doorbraak was mislukt want de verzuiling bleef.

De Rooms-rode coalitie
Formateur -> Moet een nieuwe regering samenstellen.
Fractie -> grootste partij met kamerleden
Informateur-> Bereid het werk van de formateur voor
Coalitie -> Partijen die samen de regering vormen.
Oppositie -> de partijen die buiten de regering vallen.

Na de verkiezingen in 1937 werd Beel formateur. Hij stelde een Rooms-rood kabinet samen: een coalitie tussen KvP (voormalig RKSP) en de PvdA. In 1948 werd Drees premier. De coalitie werd aangevuld met het CHU, de ARP en de VVD. De belangrijkste taak voor de regering was de wederopbouw van het land. Dit werd gedaan met behulp van veel ingrijpen:
- Ontmoetingen tussen werkgevers en vakbonden vonden plaats in de stichting van de arbeid, een overlegorgaan.
- De Sociaal Economische Raad werd in 1950 opgericht, en groeide uit tot een belangrijk adviesorgaan van de regering bij sociale en economische vraagstukken.
- Ook werd dekolonisatie van Nederlands-Indië ter discussie gebracht.
De linkse partijen (PvdA & CPN) steunden de onafhankelijkheid van Indonesië en de rechtse partijen (VVD, ARP, KVP) waren hiertegen.
Linkse partijen: progressief, zijn niet tevreden over de bestaande samenleving en deze rechtvaardiger en socialer willen maken.
Rechtse partijen: conservatief, willen de bestaande maatschappelijk orde met zijn verschillen in bijvoorbeeld macht en inkomen handhaven. In 1949 was Indonesië geen kolonie meer.
Volgende discussiepunt Rooms-rode kabinet:
Opbouw van verzorgingsstaat.
In de oorlog was er zoveel armoede geweest dat ze dit wilden voorkomen. In 1952 kwam de werkloosheidsverzekering en in 1957 de AOW. In 1958 kwam de regering tot val. De PvdA en de KvP waren opgelucht omdat ze niet meer hoefden samen te werken. De PvdA wilde namelijk veel overheidsingrijpen en de KvP niet. De verzorgingsstaat is een staat waarin je altijd kunt terugvallen op het sociale beleid. De overheid is verwantwoordelijk voor het welzijn van de burgers.
Ontzuiling
Omdat de katholieke kerk het niet goed vonden dat mensen naar andere kringen gingen, vaardigden bisschoppen een mandement. Hierin werd verboden dat katholieken dingen deden met andere kringen. Dit had een kortdurend effect. De ontzuiling was onomkeerbaar in de jaren ’60. Reden hiervoor waren:
-toenemende secularisering mensen gaan minder naar de kerk
-emancipatie van katholieken -> geen behoefte aan eigen kring
-televisie
Door de ontzuiling ontstonden er een aantal zwevende kiezers -> er ontstonden
nieuwe partijen:
PSP 1957 meer socialistisch dan PvdA,
D66 1966 Vonden dat het in de kamers over praktische aanpak van hedendaagse problemen moest gaan. Meer invloed van volk op bestuur.
PPR 1968 afsplitsing van KVP deze was te radicaal.
Nieuwe Links was een afsplitsing van PvdA en kwamen met radicalere voorstellen zoals de afschaffing van de monarchie, verregaande nivellering van inkomens. Ook wilden zij veel invloed op bestuur.
Door deze ontzuiling nam de binding van het volk van één politieke partij af. Compromissen werden niet meer geslikt, politieke debatten werden feller. Verandering van consensus (=overeenstemming) naar polarisatie (verharding van de standpunten).

De nacht van Schmelzer
Vanaf deze nacht ontstond er een duidelijk verharding in de politiek. In 1966 was er het kabinet Calz. Dit was een coalitie tussen de KVP, ARP en de PvdA.
Motie -> een standpunt van een kamerlid over het beleid van een minister
Motie van afkeuring -> Als een kamerlid het niet met een uitleg eens is.
Portefeuillekwestie stellen -> De minister biedt zijn ontslag aan als de motie door de kamer wordt aangenomen.
De nacht van Schmelzer -> De motie werd met 75 tegen 62 stemmen aangenomen.
Dualisme -> Idee dat de regeringsfracties en fracties niet te veel moeten samenwerken. Als ze dat wel doen komt de controlerende taak van het parlement in gevaar.
Monisme: idee dat de regeringsfracties en regering goed moeten samenwerken en eigenlijk steeds op één lijn moeten zitten.
De nacht van Schmelzer betekende het einde van het harmoniemodel. Er vond een polarisatie plaats, een verharding van de politieke verhoudingen. Voortaan werd niet meer gestreefd naar vreedzaam overleg maar werden verschilpunten met felheid uitgevochten.

Kabinetscrisis -> politieke crisis waarbij het kabinet wel eens aftreedt of tot aftreden kan worden gedwongen.

Provo’s

De Jaren ’50 waren heel burgerlijk. Verzuiling -> iedereen in een hokje.
Jaren ’60 provobeweging heel idealistisch. Wilde dingen veranderen, milieuvervuiling tegen, anti-rook. Hippie Flower-power vrije seks.
Kerk heel geschokt. Gelovige dokters gaven geen pil. Jaren ’80 terug naar verburgerlijk. CDA krijgt meer aanhang. Subversieve gassen -> proberen ongehoorzaam te zijn, borrelen verzet op. Subversief -> gezagsondermijnend.
De werknemers bleven in 1964 staken voor hogere lonen. De relaties tussen werknemer en werkgever waren gespannen, en ook de verhoudingen tussen vakbonden en werkgeversorganisaties verliepen niet goed.

Eerste feministische golf -> vrouwen kwamen op voor hun rechten. De belangrijkste punten waren -> kiesrecht, betere rechtspositie en opleiding en beroepsmogelijkheden voor vrouwen.
Tweede feministische golf -> Kwam in opstand tegen de achtergestelde rol van vrouwen in de samenleving. Het zette de strijd voor de gelijkwaardigheid van de vrouw voort.

Toen vrouwen in 1919 zowel het passief als actief kiesrecht verworven hadden ebde de eerste feministische golf weg. Van een gelijkwaardige positie van man en vrouw was echter nog geen sprake. Pas in 1957 hadden vrouwen het recht om hun eigen vermogen en inkomsten te beheren.

Hoofdstuk 3 De overheid treedt terug (1980-heden)

Bezuinigingen waren nodig in de jaren ’80 vanwege de sterk opgelopen staatsschuld. Er waren minder inkomsten en de uitgaven aan de sociale zekerheid waren sterk gestegen. De oplossingen van Lubbers waren ook uit het principe dat de overheid meer aan de markt moest overlaten.
Instrumenten:
1. Privatisering van staatsbedrijven taken werden afgeschoven naar het bedrijfsleven (NS, KPN)
2. Deregulering: aantal regels verminderen en of vereenvoudigen waardoor de regelgeving duidelijker werd.
3. Decentralisatie: niet alles vanuit Den Haag regelen, meer door lagere overheden (provincie, gemeente) laten doen.

Lubbers zorgde ervoor dat alles weer rustiger werd. Maar in 1986 kwam het kabinet ten val doordat er te veel meningen waren over de belastingkwestie.
Demissionaire kabinet -> regering die eigenlijk afgetreden is maar die op de winkel past tot een volgende regering begint.

1. Veel kabinetsbesluiten worden op ondoorzichtige wijze genomen. Torentjesoverleg. (premiers, fractievoorzitters van de regeringspartijen en betrokken ministers vergaderen over een kwestie, nemen een standpunt in en loodsen dit standpunt door de Tweede kamer)
2. Onder met name Paars zijn de ideologische verschillen nauwelijks noch zichtbaar, Iedereen zocht een compromis -> men schuift op naar het midden -> er valt niets meer te kiezen, want iedere partij is hetzelfde.
3. Topambtenaren en adviescommissie hebben grote invloed op regeringsbeleid. Deze mensen zijn niet benoemd en niet gekozen -> niet erg democratisch. Baantjes in zo’n adviescommissie worden vaak verdeeld over mensen die lid zijn van de drie grote partijen: PvdA, VVD en het CDA.

Het paarse kabinet
In 1989 vormde het CDA met PvdA een coalitie. Door het vertrek van Lubbers verloor CDA veel stemmen. Samen met VVD en D66 vormde het PvdA een coalitie onder leiding van Wim Kok. Dit ging moeizaam omdat het PvdA de verzorgingsstaat zo goed mogelijk wilde handhaven en de VVD een klein stelsel wilde hebben. D66 zat er tussenin dus was de peacemaker tussen de twee. De liberalisering van de PvdA bleek ook uit de bereidheid om zelfs op het gebied van de sociale zekerheid te privatiseren.

Het poldermodel
Dit is een overlegeconomie, eerst praten de vakbonden met de regering, werkgevers, werknemers etc. en daarna komen er pas stakingen. Dit wordt gedaan om openlijke confrontaties te vermijden.
Negatieve punten van een poldermodel:
-weinig democratie: topambtenaren, bedrijfsleven en adviescommissies zijn niet gekozen door het volk.
-elk debat wordt ontlopen.
In een groen poldermodel zouden de overheid het bedrijfsleven en de milieubeweging met elkaar moeten overleggen om tot overeenstemming te komen over de inrichting van de leefomgeving. Het idee komt van GroenLinks.

Ontstaansgeschiedenis EU

1951: EGKS wordt opgericht (leden: Benelux, Duitsland, Frankrijk, Italië) met als achterliggend idee de vrede in Europa te bewaren.

1957: EGKS wordt EEG (Europese Economische Gemeenschap) -> verdergaande economische samenwerking.

1967: EEG wordt EG: Europese Gemeenschap: nadruk ligt niet meer alleen op economische samenwerking

1991: Verdrag van Maastricht: EG wordt Europese Unie. Besluiten Maastricht:
1. Invoering van de euro
2. Men is het eens over vergaande politieke integratie, eerste stap maar..

Juridisch aspect: Europese wetten staan boven de nationale wetten.

De rechten van het Europees Parlement (t.o.v. de 2e kamer)
De rechten van het EP zijn beperkt:
1. Het EP heeft geen recht van initiatief
2. Budgetrecht is zwak. EP heeft geen zeggenschap over:
- de inkomsten van de EU
- belangrijkste uitgavenpost van de EU: de landbouwsubsidies (50% van het budget)
3. Het EP heeft niets te zeggen over defensie en het buitenlandse beleid.
4. Het EP mag geen individuele commissarissen ontslaan. Het mag slechts de hele commissie wegsturen. (nucleaire optie)
5. Het EP heeft weliswaar het recht van informatie, maar ook de Raad van Ministers en de Europese Commissie zijn niet verplicht te antwoorden.
6. Het EP heeft wel het recht van enquête.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.