MIDDELEEUWEN
- Middeleeuwen, Periode van 500 – 1500 na Chr., volgend op de ondergang van het West - Romeinse Rijk . Het begrip Middeleeuwen is afkomstig uit het begin van de Nieuwe Tijd, waarin men weer belangstelling kreeg voor de Grieken en Romeinen. De Middeleeuwen werden toen gezien als een tijdperk waarin die Grieks-Romeinse beschaving verloren was gegaan.
- Vroege Middeleeuwen, Periode 500 – 1050 na Chr.
- Late Middeleeuwen, 1050 – 1500 na Chr.
- Karel de Grote, 742 – 814 na Chr., Frankische koning die een groot deel van het voormalige West-Romeinse Rijk onder zijn leiding verenigt. Hij heeft veel betekenis gehad voor het onderwijs en de verbreiding van het Christendom.
- Agrarische samenleving, een samenleving waarbij landbouw bijna uitsluitend de enige vorm van levensonderhoud is.
- Standenmaatschappij, samenleving die bestaat uit groepen mensen
( standen) die ongelijk zijn aan elkaar. Afkomst maakt uit tot welke stand je behoort.
- Geestelijkheid ( Eerste stand), dienaren van de Kerk. Omdat geestelijken niet mochten trouwen, kon je in deze stand niet geboren worden. Hoge en machtige geestelijken zoals de paus en de bisschoppen kwamen vaak uit de stand van de adel. Lage geestelijken zoals dorpspriesters, monniken en nonnen kwamen uit de stand van de boeren en burgerij.
De Kerk had de rijke Grieks-Romeinse beschaving bewaard en was hierdoor onmisbaar geworden voor het bestuur van de Germaanse koningen in de Vroege Middeleeuwen. Als beloning voor haar verdiensten kreeg de Kerk veel grond en werd zeer machtig.
De paus was het hoofd van de Kerk. Gedurende de hele Middeleeuwen
vindt er een strijd plaats tussen de paus en de koningen over wie nu het machtigst is. Moeten de inwoners van een land de paus gehoorzamen of hun koning ? De paus kon als zwaarste straf de ban uitspreken. Als je in de ban was gedaan, dan was je geen lid meer van de kerk, niemand hoefde je meer te gehoorzamen en je zou in de hel terecht komen.
- Reguliere geestelijken, leven volgens strenge regels (regula) afgezonderd
van de buitenwereld in kloosters onder leiding van een abt (monniken) of abdis (nonnen).
- Seculiere geestelijken, geestelijken die onder de mensen leven, zoals dorpspriesters en bisschoppen.
- Hofstelsel, gaat over economie. Boeren die zich in de chaotische tijd na de val van het West-Romeinse Rijk niet meer in hun levensonderhoud konden voorzien , vroegen bescherming van een machtigere vrije boer of grootgrondbezitter. In ruil voor die bescherming verloor hij zijn vrijheid. Hij moest zijn heer gehoorzamen en gedurende enkele dagen in de week op zijn land werken (herendiensten). Deze horige boeren hadden ook een eigen stukje land gepacht, waarvan zij niet afgezet konden worden. Zo’n stuk grond in het bezit van een heer ( edelman, bisschop of klooster) met horige boeren die voor hem werken, wordt een domein genoemd.
- Leenstelsel ( of feodale stelsel), gaat over politiek. Om een land of een rijk zoals dat van Karel de Grote te kunnen besturen, gaven de Germaanse koningen in de Vroege Middeleeuwen gebieden in leen aan een edelman of bisschop. Deze werd dan leenman van de koning. Hij moest er de belastingen innen en rechtspreken. De koning was zijn leenheer. De leenman kon door de koning opgeroepen worden om oorlog te voeren. Na Karel de Grote raakt dit stelsel in verval. De lenen worden erfelijk en de leenmannen gaan het leen steeds meer als hun eigendom beschouwen. Het gevolg is dat de macht van de koningen steeds minder wordt en Europa uit elkaar valt in honderden onafhankelijke gebieden, waarin elke leenman zich als een koning gaat gedragen.
- Opkomst van de handel in de Late Middeleeuwen, Na de val van het West-Romeinse Rijk was de handel in West- Europa verdwenen . Wegen en bruggen raakten in verval. In de agrarische samenleving van de Vroege Middeleeuwen was er nauwelijks geld in omloop. De domeinen produceerden alles wat ze nodig hadden zelf.
In de Late Middeleeuwen herleeft de handel. Kooplieden sloten zich aan-
een in gilden en zorgden voor een gewapende begeleiding, ook gingen ze
met kooplieden uit andere steden samenwerken en afspraken maken met
als bekend voorbeeld de Hanze. De vorsten hielpen de kooplieden door de
tollen af te schaffen ( als kooplieden gebruik maakten van wegen en
bruggen van een edelman moest hij hiervoor tol betalen), de veiligheid te
verbeteren en één muntstelsel in hun rijk in te voeren. Het gevolg is dat de
steden groeiden.
- Stadsrechten, als een nederzetting van de vorst stadsrechten kreeg kon het zelf het bestuur en rechtspraak regelen en was dus onafhankelijk van de edelman, in wiens gebied de stad lag. Het stadsbestuur was in handen van leden van het koopliedengilde.
- Ambachtsgilden, ambachtslieden die hetzelfde ambacht uitoefenden zoals meubelmakers, bakkers, smeden enz. verenigden zich net als de kooplieden in gilden. Het doel van zo’n gilde was om door middel van afspraken over prijzen en kwaliteit elk vorm van onderlinge concurrentie te vermijden. In sommige steden krijgen deze ambachtsgilden invloed op het stadsbestuur.
- Nationale Staat, een staat waar de burgers een gevoel van saamhorigheid hebben door bijvoorbeeld dezelfde taal en hetzelfde verleden. De vorsten van deze staten worden steeds machtiger ten koste van de adel ( de oude leenmannen) . Dit zien we gebeuren in Engeland en Frankrijk.
- Islam, godsdienst gesticht in de 6e eeuw na Chr. door de profeet Mohammed uit Mekka. Van een engel kreeg hij de opdracht om de wil van Allah (god) aan de mensheid te vertellen. De wil van Allah staat opgetekend in de Koran. De islamitische Arabieren veroveren het Midden-Oosten , Noord-Afrika , Portugal en Spanje ( Iberisch schiereiland) in de 8e eeuw.
- Kruistochten, militaire tochten van Europeanen tussen 1096 – 1270 naar het Heilige Land om Jeruzalem en andere christelijke heilige plaatsen op de moslims te veroveren.
- Jeruzalem, als heilige plaats voor Joden ( hier stond eens de tempel van hun koning Salomon), Christenen ( hier werd Jezus gekruisigd) en Moslims ( hier steeg Mohammed op ten hemel).
----------------
PERMANENT PARATE KENNIS
TWEEDE KLAS
EEN NIEUWE TIJD BEGINT
- Nieuwe Tijd, periode die in West-Europa volgt op de Middeleeuwen, 1500 – 1800
- Kenmerken van de Nieuwe Tijd, Grote invloed van de Grieks-Romeinse cultuur, veel nieuwe uitvindingen, handel en bedrijf worden belangrijk, een wereldhandel ontstaat er door de ontdekkingsreizen, vorsten krijgen enorm veel macht ten koste van de edelen, scheuring in de Christelijke Kerk tussen katholieken en protestanten.
- Renaissance,( letterlijk, wedergeboorte), periode 1350 -1600 waarin er opnieuw belangstelling bestaat voor de Grieks-Romeinse cultuur. De Renaissance begint in Italië. Hier waren de restanten van de Romeinen nog steeds zichtbaar en door de handel was er een rijke klasse van kooplieden en bankiers ontstaan die zich wetenschap en kunst kon veroorloven.
In de Renaissance wordt de mens als individu en het leven op aarde belangrijk, kooplieden en bankiers willen van hun rijkdom genieten, de invloed van de Kerk op het bestuur en de wetenschap wordt minder.
- Bouwkunst : Romaans, dikke muren, weinig ramen, zware torens en ronde
bogen
Gotiek, dunne hoge muren met kruisribgewelven die bij
elkaar gehouden worden door steunberen en luchtbogen,veel
ramen, ranke torens en spitse bogen
Renaissance, sterk beïnvloed door de Grieken en
Romeinen,niet door het kopiëren van hun gebouwen, want
de tempels uit de oudheid waren totaal ongeschikt voor de
christelijke godsdienst en aan arena’s en amfitheaters had
men ook niets. Wel zien we in de Renaissancegebouwen
stijlelementen terug uit de Grieks-Romeinse tijd zoals de
Griekse zuilen, kroonlijsten, bogen, frontons en koepels.
- Reformatie of Hervorming, de afscheiding van de Katholieke kerk door de protestanten, begin 16e eeuw.
De oorzaken hiervoor waren dat men onder invloed van de Renaissance ontdekte dat de Katholieke Kerk de bijbel niet goed had vertaald en niet goed had uitgelegd, de vorsten wilden dat hun onderdanen trouw waren aan hun eigen koning en staat en niet aan de paus en de Kerk. De edelen hadden hun oog laten vallen op het enorme grondbezit van de Kerk en het arme deel van de bevolking ergerde zich aan de enorme rijkdom van de Kerk.
Aanleiding voor de Reformatie was de aflaathandel. Met een aflaat brief
werd de straf voor je zonden kwijt gescholden. Deze aflaten werden door de Katholieke Kerk verkocht. Luther, een Duitse monnik, was van mening dat God je alleen vergaf als je spijt van je zonden had. Luther kwam in actie tegen de Katholieke Kerk. Hij werd door de Paus in de ban gedaan.
Toch werd een groot deel van het Duitse Rijk Lutheraans. Een van de oorzaken van zijn succes was de uitvinding van de boekdrukkunst waardoor zijn geschriften in een korte tijd konden worden verspreid. Bovendien had keizer Karel V, die ook koning van Spanje en heer van de Nederlanden was, in Duitsland weinig macht. Duitsland was een lappendeken van onafhankelijke stadjes en staatjes, waar elke vorst het voor het zeggen had. Vele van die vorsten kozen voor Luther.
Een andere bekende hervormer was de Fransman Calvijn, die veel aanhang in Frankrijk en Nederland kreeg.
- Verschillen Katholieke kerk, Luther en Calvijn
Hoe kom je in de hemel ?
Katholieke Kerk, door het ontvangen van de sacramenten ( plechtige
handelingen die bij de Kerk horen zoals doop, biecht,
communie, huwelijk), door het doen van goede werken
(liefdadigheid), door de paus te gehoorzamen en aflaten
te kopen
Luther, door het geloof alleen ( Sola fide) en berouw van je zonden
Calvijn, God heeft je bij je geboorte al voorbestemd voor de hemel of de
hel (predestinatie)
Wat is waarheid ?
Katholieke Kerk, dat wat de Kerk en de paus beweert
Luther en Calvijn, de bijbel is de enige bron van waarheid
Waar gaat het om in een kerkdienst ?
Katholieke kerk, het ontvangen van de communie ( = lichaam van
Christus) in de vorm van brood
Luther en Calvijn, de uitleg van de bijbel vanaf de preekstoel
Wie is de baas van de Kerk ?
Katholieke Kerk, de paus
Luther, de vorst want hij is door God aangewezen en moet daarom altijd
gehoorzaamd worden
Calvijn, een Calvinistische geloofsgemeenschap bestuurt zichzelf (meer
democratisch). De afgevaardigden van de calvinistische
gemeenten komen bij elkaar in een kerkvergadering , de Synode,
om godsdienstige vraagstukken te bespreken. Als een vorst de
geboden van God overtreedt moet hij worden afgezet.
- Contra –Reformatie, acties van de Katholieke Kerk vanaf het midden van de 16e eeuw tegen de protestanten. Aan de ene kant werden de ergste misbruiken binnen de Katholieke Kerk aangepakt maar aan de andere kant werd er door kerkelijke rechtbanken ( inquisitie) hard opgetreden tegen de ketters ( christenen die anders over het geloof dachten dan de leiding)
- Godsdienstoorlogen, oorlogen in de 16e eeuw, waarin godsdienstige geschillen werden uitgevochten. In Duitsland de katholieke keizer tegen de Lutheranen, in Frankrijk de Katholieken tegen de Calvinisten en in Nederland het Katholieke Spaanse gezag tegen de Calvinisten.
- Ontdekkingsreizen,vanaf de 15e eeuw trekken eerst de Portugezen en later de Spanjaarden eropuit om een nieuwe zeeweg naar Azië (Indië) te ontdekken.
- Oorzaken, de handel in specerijen en zijde was in handen van Islamitische kooplieden en de Europeanen wilden deze gewilde artikelen zelf uit Indië halen. Eerst varen de Portugezen om Afrika en komen in India, in 1492 probeert Columbus Indië te bereiken via het westen. Hij denkt dat hij in Indië is aangeland en noemt de inwoners Indianen. Later blijkt dat hij een nieuw werelddeel heeft ontdekt, Amerika. Portugal en Spanje stichten in Midden- en Zuid- Amerika grote koloniale rijken.
- Gevolgen, Uitroeiing van de Indiaanse culturen in Amerika ( ziektes)
Slaven werden uit Afrika gehaald om het werk van de Indianen
in Amerika over te nemen
Door toenemende handel in producten uit de kolonies ( over-
zeese gebiedsdelen) zoals koffie, thee, tabak,cacao, suiker enz.
ontstaat er een wereldeconomie ( handel tussen de werelddelen)
- Absolutisme, onbeperkte alleenheerschappij van de koning. God heeft aan de koning het recht gegeven om over zijn onderdanen te regeren ( droit-divin = goddelijk recht). De koning voert de wil van God uit en daarom is de koning alleen aan God verantwoording schuldig. Verzet tegen de koning is verzet tegen God. Er waren wel parlementen ( eigenlijk alleen een vertegenwoordiging van de adel, geestelijkheid en burgerij, dus niet van het gewone volk), maar die hadden bijzonder weinig macht. Het hoogtepunt van de absolute macht is de regering van de Franse koning Lodewijk XIV, de Zonnekoning ( 1638 -1715).
- Scheiding tussen Kerk en staat, de absolute vorsten vonden dat de paus zich alleen met godsdienstige zaken moest bemoeien en zij waren de baas over het bestuur van het land, rechtspraak en oorlogvoering.
DE NEDERLANDEN : VAN REPUBLIEK TOT PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE ( PAR 1 T/M 5)
- De Nederlanden (Lage Landen), bestonden in 1550 uit wat nu Nederland,
België en Luxemburg is. Karel V ( ook keizer van Duitsland en koning
van Spanje ) en later zijn zoon Filips II waren heer van de Nederlanden. Dit gebied bestond uit 17 gewesten, die een eigen bestuur hadden.
- Oorzaken van de Opstand of Tachtigjarige Oorlog ( 1568 – 1648 )
Politiek : Centralisatie van het bestuur, Karel V en Filips II wilden de
Nederlanden vanuit één centraal punt (Brussel) besturen, ten
koste van de gewesten. De rijke burgerij in de steden en de adel
hadden hierdoor veel minder invloed op het bestuur.
Godsdienst : Strenge vervolgingen van de protestanten (Calvinisten),
omdat Karel V en Filips II de Nederlanden wilden behouden
voor het Katholieke geloof.
Economisch : Ontevredenheid onder het arme deel van de bevolking door misoogsten (honger) en werkeloosheid.
- Beeldenstorm (1566), Uitbarsting van geweld van de armen tegen de rijke katholieke kerk. Filips II stuurt de hertog van Alva om streng op te treden
tegen de protestanten.
- Tachtigjarige Oorlog (1568 -1648),
De gewesten Holland en Zeeland wijzen Willem van Oranje aan als stadhouder ( legeraanvoerder) om de opstand tegen Spanje te leiden.
- Pacificatie van Gent (1576), Alle gewesten sluiten zich aaneen tegen Spanje
- Unie van Atrecht (1579), de zuidelijke gewesten ( katholiek) blijven Spanje trouw, hieruit ontstaat België
- Unie van Utrecht (1579),de noordelijke gewesten ( protestant) gaan door met de opstand tegen Spanje.
- Acte van Verlatinghe (1581), de noordelijke gewesten erkennen Filips II niet langer meer als hun vorst. Als men geen geschikte opvolger als vorst kan vinden, wordt besloten zonder koning verder te gaan.
- Ontstaan van de Republiek (der Verenigde Nederlanden), 1588
- Vrede van Munster (1648), Spanje erkent de Republiek als een zelfstandige staat. De zuidelijke Nederlanden blijven Spaans. De Schelde blijft afgesloten voor de scheepvaart naar Antwerpen ( Spaanse Nederlanden) waardoor de handel zich verplaatst naar Amsterdam.
- Staatsinrichting van de Republiek :
De Republiek was eigenlijk een bond van onafhankelijke staten. Elke gewest ( nu provincie) was eigen baas. Alleen op het gebied van buitenlandse politiek en landsverdediging werd samen gewerkt in de Staten-Generaal ( hierin zaten de vertegenwoordigers van alle gewesten) in Den Haag. Omdat het gewest Holland meer dan de helft van alle uitgaven van de Republiek betaalde, maakte zij de dienst uit in die Staten-Generaal.
- Raadpensionaris, de hoogste ambtenaar van Holland, had veel macht.
- Stadhouder, aanvoerder van het leger, aangewezen uit het adellijk geslacht Oranje.
- Regenten,( rijke burgers en edelen) hadden de macht in de Republiek in handen. Zij zaten in het bestuur van de steden, het gewest en de staat.
- Gouden Eeuw (eerste helft 17e eeuw), Bloeiperiode van de Republiek.
Toename van de zuivelproductie ( boter, kaas) door inpoldering van meren en bemesting.
Amsterdam als stapelmarkt van Europa, dit wil zeggen dat Nederlandse kooplieden uit alle delen van de wereld producten naar Amsterdam brachten, waar ze werden bewerkt en opgeslagen in pakhuizen. Uit heel Europa kwam men in Amsterdam inkopen doen.
VOC ( Verenigde Oostindische Compagnie), was een handelsonderne-
ming, die het monopolie ( alleenrecht) had van handel in Oost-Azië (stichten de kolonie Nederlands- Indië, nu Indonesië).
WIC ( Westindische Compagnie), had het alleenrecht van handel op o.a. Amerika
Door de handel kwam ook de nijverheid (industrie) tot bloei ( naast scheepswerven, zeilmakerijen , ook textiel en het verwerken van grondstoffen als tabak, koffie en suiker )
De enorme rijkdom, weliswaar beperkt tot een kleine bovenlaag (regenten en burgers), leidt tot een ongekende bloei van wetenschap (Christiaan Huygens), schilderkunst (Rembrandt) en literatuur ( PC. Hooft).
- Einde Gouden Eeuw, vanaf 2e helft 17e eeuw gaan Engeland en Frankrijk steeds meer hun eigen handel en industrie beschermen waardoor Amsterdam en daarmee de Republiek haar leidende positie verliest.
WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE, VERLICHTING EN FRANSE REVOLUTIE
- Nieuwe onderzoeksmethode, In de Middeleeuwen stond de waarheid vast (dat wat in de bijbel stond en wat de Kerk beweerde). De taak van de wetenschap was het aantonen dat de Kerk gelijk had.
In de Nieuwe Tijd ging men op een andere manier tewerk :
Observeren, waarnemen ( met de zintuigen, telescoop, microscoop)
Experimenteren, proeven doen
Redeneren, conclusies trekken ( met het verstand)
- Enorme ontwikkeling van de natuurwetenschap,
Copernicus, niet de aarde maar de zon is het onbeweeglijke middelpunt van het zonnestelsel , bovendien draait de aarde om haar eigen as.
Galileï , toonde met telescoop aan dat Copernicus gelijk had
Newton, wet van de zwaartekracht
Vesalius, grondlegger van de anatomie (ontleden van de mens)
Harvey, ontdekker van de bloedsomloop
Van Leeuwenhoek, uitvinder microscoop
- Verlichting, Het idee in de 18e eeuw, dat aan de mens helder gemaakt moest worden, hoe de wereld en de natuur in elkaar zat. Zowel het heelal als de aarde functioneerde volgens bepaalde natuurwetten. Als de mens achter de werking van die natuurwetten zou komen, kan hij van de wereld een paradijs op aarde maken. Hoe ? Gebruik van de zintuigen en het verstand (ratio of rede). Het gevolg is een geweldig vooruitgangsoptimisme.
- Verlichte filosofen ( denkers),
Rousseau, niet de koning, maar het volk is de baas in een staat ( =
soeverein). Volgens de leer van de volkssoevereiniteit moet de
koning doen wat het volk wil. Hij is aan het volk verant-
woording schuldig en niet aan God.
Doet hij niet wat het volk wil, dan is het volk zelfs verplicht
hem af te zetten en een nieuwe koning aan te wijzen.
Hoe kom je achter de volkswil ( Volonté Générale) ? Door te
stemmen. De wil van de meerderheid is de wil van het volk en
volgens Rousseau heeft de meerderheid altijd gelijk en moet
de minderheid zich hierbij neerleggen.
Montesquieu, er zijn 3 machten in een staat, de wetgevende macht ( welke
wetten zijn er nodig), de uitvoerende macht ( hoe moeten
die wetten worden uitgevoerd) en de rechterlijke macht
(wie bepaalt of de wet overtreden is ). Bij het absolutisme
zijn deze 3 staatsmachten in handen van één persoon, de
koning. Er is dan geen sprake van vrijheid maar wel van
onrecht en willekeur. Daarom moeten de 3 staatsmachten
volledig van elkaar gescheiden worden ( Trias Politica).
De wetgevende macht moet in handen zijn van een door het
volk gekozen vertegenwoordiging ( parlement) .
De uitvoerende macht ligt bij de koning en de ministers
(regering of kabinet)
De rechterlijke macht is in handen van onafhankelijke
rechters .
Deze Trias Politica vormt de basis van de westerse
democratieën.
De ontwikkeling van de wetenschap en de Verlichting leiden tot 2 grote revoluties, de Franse Revolutie ( vooral op politiek gebied, wie bestuurt het land ?) en de Industriële Revolutie ( vooral op economisch gebied, hoe voorzien de mensen in hun levensonderhoud ?).
Een revolutie ( révolver = omwentelen),is een grote verandering in de samenleving, die in korte tijd plaats vindt.
Franse Revolutie, 1789
- Het Oude Regime in Frankrijk ( de manier waarop Frankrijk bestuurd werd voor de revolutie) werkte niet meer.
In dit Oude Regime regeerde de koning als een absoluut vorst (autocratie)
en was er ongelijkheid op politiek, economisch en sociaal gebied.
- Oorzaken van de revolutie
Adel en geestelijkheid ( Kerk) bezaten veel grond, hoefden nauwelijks belasting te betalen en hadden de belangrijkste bestuursfuncties in handen.
Bourgeoisie (rijke burgerij), moest veel belasting betalen, had weinig invloed op het bestuur en beïnvloed door de verlichte ideeën wil
zij vrijheid van meningsuiting.
Boeren, weinig eigen grond, betaalden veel belasting en hadden nog middeleeuwse verplichtingen aan de adel
Werklieden in de steden, enorm lage lonen, lange werktijden
Het land wordt slecht bestuurd, namelijk: oneerlijke rechtspraak, enorme staatsschuld, de koning ( Lodewijk XVI) was ongeschikt voor zijn taak.
Naar aanleiding van de slechte financiële situatie roept de koning de Staten-Generaal ( vertegenwoordiging van geestelijkheid, adel en burgerij) bijeen voor een oplossing. Als deze bijeenkomst uit elkaar ruziet, zondert de 3e stand ( burgerij) zich af en roept zich uit tot Nationale Vergadering en zweert niet uit elkaar te gaan voordat Frankrijk een constitutie (= grondwet) heeft, waarin de rechten en plichten van de koning en het volk zijn vastgelegd. De revolutie is begonnen.
14 juli 1789, bestormt de Parijse bevolking de Bastille als de geruchten de ronde doen dat de koning met geweld wil ingrijpen. Op het platteland vallen de boeren de edelen in hun kastelen aan. De koning ziet af van geweld. Het gewone volk heeft de revolutie voor de burgerij gered.
Eerste Fase, gematigde hervormers nemen de macht over van de oude
heersers
Voordat aan de grondwet begonnen wordt stelt de Nationale Vergadering
plechtig de Rechten van de mens en de burger op. Hierin zijn de verlichte
ideeën van vrijheid en gelijkheid als fundamentele rechten voor elke
mens vastgelegd.
Grondwet van 1791. De trias politica van Montesquieu wordt hierin toe-
gepast : Wetgevende Macht, een door het volk gekozen parlement
Uitvoerende Macht, koning en ministers
Rechterlijke Macht, onafhankelijke rechters
Van volledige gelijkheid is nog geen sprake, want alleen als je een
bepaalde som aan belasting betaalde, mocht je ook stemmen
(censuskiesrecht).
De koning behield nog veel macht, want elke wet die door het parlement
was aangenomen kon hij met zijn vetorecht 6 jaar uitstellen.
Reactionairen en Radicalen strijden met elkaar om de macht.
- Reactionairen, Adel en hoge geestelijkheid vinden dat de revolutie veel te
ver is gegaan en willen terug naar de toestand van voor de
revolutie (herstel van het Oude Bewind)
- Radicalen, een deel van de bourgeoisie en het gewone volk ( van vooral
Parijs) vinden dat de revolutie nog niet ver genoeg is gegaan
en willen algemeen kiesrecht, hogere lonen, lagere prijzen.
Tweede Fase, radicalen nemen de macht van de gematigde hervormers
over.
De radicalen krijgen hun kans omdat Frankrijk bedreigd wordt door buitenlandse vorsten ( de macht van het koningschap staat op het spel)
en omdat de Franse koning met zijn vetorecht Frankrijk onbestuurbaar maakt. Samen met zijn vluchtpoging leidt dit tot zijn executie.
- In 1793 wordt het parlementsgebouw omsingeld en de gematigden gearresteerd en geëxecuteerd. Het gevolg is een radicale meerderheid in het parlement. De buitenlandse legers worden wel verslagen maar de Radicalen gaan ten onder aan hun blinde terreur, onder leiding van Robespierre. Met zijn executie in 1794 eindigt de radicale fase.
Derde Fase, uit de chaos die ontstaat na de radicale fase neemt een sterke
man de macht over die orde op zaken stelt.
- Napoleon, een populaire generaal, neemt in 1799 de macht over.
Napoleon heeft vele landen in Europa veroverd.
Enerzijds verbreidde hij hiermee de idealen van de Franse Revolutie over Europa. Overal voerde hij wetgeving in, waarbij iedereen gelijk was (Code Napoleon).
Anderzijds herstelde hij weer de alleenheerschappij, had het parlement dus niets te vertellen en was er onder hem geen vrijheid van meningsuiting.
Slag bij Waterloo (1815), definitieve einde van Napoleon.
Gevolgen van de Franse Revolutie
Na Napoleon komen de overwinnaars bij elkaar in Wenen. Men wil de toestand herstellen van voor de Revolutie en Napoleon (Restauratie).
Overal keren de koningen die door Napoleon waren verjaagd weer terug maar zij krijgen te maken met een grondwet, waarin zij de macht moeten delen met een parlement ( geen echte vertegenwoordiging van het hele volk, maar alleen van adel en hoge burgerij).
Wel blijft in Europa de Napoleontische wetgeving ( Code Napoleon) intact, waarbij iedereen voor de wet gelijk werd gesteld, ongeacht afkomst.
----------------
PERMANENT PARATE KENNIS
DERDE KLAS
INDUSTRIALISATIE EN ISMEN
- Door de Industriële Revolutie :
Werd handarbeid vervangen door machinale productie
Werd huisnijverheid vervangen door productie in fabrieken
De agrarische samenleving wordt een stedelijk geïndustrialiseerde maatschappij.
- Overgang handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme.
Kapitalisme, economie waarbij het kapitaal ( grond, fabrieken) privébezit
is en gebruikt wordt om nog meer kapitaal te vergaren.
Handelskapitalisme, het kapitaal wordt verdiend met de handel ( bv. de Hollandse kooplui uit de 17e eeuw).
Industrieel kapitalisme, het kapitaal wordt verdiend door te investeren in fabrieksmatige productie.
Met de komst van nieuwe technieken (stoommachine), de aanwezigheid van kapitaal ( verdiend met de handel), grondstoffen en delfstoffen ( kolen en ijzer) en een massa arbeidskrachten, dienen zich voor de kapitalisten nieuwe investeringsmogelijkheden aan.
- Scheiding kapitaal en arbeid.
In de middeleeuwen was de ambachtsman (bv. timmerman) eigenaar van het kapitaal ( werkplaats, gereedschap, hout) en maakte hij zelf het product ( tafel, kozijn, kast). Kapitaal en arbeid waren verenigd in een en dezelfde persoon.
Door de industrialisatie wordt de werkplaats vervangen door een grote fabriekshal op een groot stuk grond en uitgerust met machines. Slechts een kleine groep kapitalisten kan dit financieren. Zij verrichten niet zelf de arbeid in de fabriek. Die wordt gedaan door een arbeidersmassa.
- Liberalisme (Adam Smith), stroming die zoveel mogelijk vrijheid voor de
enkeling wil. ( de VVD is een liberale partij)
Politiek : Er moet een grondwet komen waarin fundamentele rechten als
vrijheid van meningsuiting en drukpers zijn opgenomen.
Een door het volk gekozen parlement beslist.
De overheid (staat) heeft een beperkte taak, o.a. zorgen voor
goede wegen en bruggen, verdediging van het bezit en de
landsgrenzen
Godsdienst : Vrijheid van godsdienst. Of je gelooft of waarin je gelooft is
ieders persoonlijke keuze. Dus scheiding van Kerk en Staat,
de staat bemoeit zich niet met de Kerk en de Kerk bemoeit
zich niet met het bestuur van het land.
Economie : Vrije markteconomie, dit wil zeggen dat de hoogte van lonen
en prijzen wordt bepaald door de wet van vraag en aanbod
en onderlinge concurrentie. Dit garandeert de hoogste
kwaliteit tegen de laagste prijs. Voorwaarde is wel, dat de
overheid zich niet met de economie bemoeit. Het spreekt
vanzelf dat de liberalen wilden dat de gilden, die tegen elke
vorm van concurrentie waren, werden afgeschaft. Tussen de
landen moest vrijhandel zijn, dus het was niet de bedoeling
dat landen door middel van invoerrechten hun eigen productie
beschermden.
- Socialisme, verzamelnaam voor al die ideeën en richtingen die opkomen
voor de arbeiders.
De arbeiders werkten lang, verdienden weinig, leefden in miserabele
omstandigheden ( ondervoed, slecht gehuisvest). Door de onderlinge
concurrentie probeerden de fabrikanten de lonen zo laag mogelijk te
houden. Vanwege het ongeschoolde karakter van het werk, kwamen ook
vrouwen en kinderen op de arbeidsmarkt met als gevolg dat het aanbod
van arbeiders nog groter werd in verhouding tot de vraag en de lonen nog
lager. Arbeiders voelden zich aan hun lot overgelaten omdat de liberale
regeringen niet ingrepen.
Communisme: Marx, een joods journalist was van mening dat de
arbeidersmassa alleen via een gewelddadige revolutie
het kapitalisme omver kon werpen. Vervolgens zouden
dan de productiemiddelen ( grond, fabrieken en machines)
gemeenschappelijk bezit moeten worden. Dan was er geen
verschil meer tussen de klasse van de arbeiders en die van
de kapitalisten, met andere woorden een klasseloze maat-
schappij of arbeidersparadijs. Deze revolutie moest
internationaal zijn, want de arbeiders van de hele wereld
waren elkaars kameraden, die maar één vijand hadden, de
kapitalisten.
Aan de omverwerping zou volgens Marx het kapitalisme
zelf meewerken, want dit systeem was bezig zichzelf te
vernietigen. Eerst zouden er door de moordende
onderlinge concurrentie nog maar enkele wereldbedrijven
overblijven ( concentratietheorie), vervolgens gaan deze
bedrijven om nog meer te verdienen mechaniseren en
automatiseren, waardoor er een massa arbeiders ontslagen
wordt en verarmt ( verarmingstheorie). Tenslotte kunnen
vanwege de verarming van de massa, de kapitalisten hun
producten niet meer verkopen en stort het systeem in
(ineenstortingstheorie). De arbeiders hoeven hier niet op te
wachten want door het voeren van de klassenstrijd ( vak-
bonden en stakingen), kunnen zij dit proces versnellen.
Kritiek op Marx : Het gewelddadige karakter van het communisme schrok vele arbeiders af. Bovendien stortte het kapitalisme niet in zoals Marx voorspeld had, maar kregen ze het toch steeds beter. Tenslotte was het communisme uitgespro -ken antigodsdienstig en vele arbeiders waren nog gelovig. Volgens Marx bestond god niet en diende godsdienst alleen maar als een verdoving voor de ellende (“opium voor het volk”) . Bovendien hield de Kerk het onrecht voor de arbeiders in stand door te beweren dat god de ongelijkheid gewild had. Om deze redenen moest de theorie van Marx in de revisie ( herzien worden), het revisionisme.
Sociaal-democratie : de arbeiders konden er ook op democratische wijze voor
zorgen dat de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit
werden. Als zij een meerderheid in het parlement ( volks-
vertegenwoordiging ) zouden halen, dan was geweld
helemaal niet nodig. Voorwaarde was wel dat de arbeiders
moesten kunnen stemmen. Vandaar dat bij de sociaal-
democraten het algemeen kiesrecht bovenaan stond.
Sociaal-democratische partijen zijn bijv. PvdA, SPD in
Duitsland en Labour in Engeland.
Toch levert het algemeen kiesrecht geen socialistische
meerderheid in de parlementen op. Om toch iets voor de
arbeiders te kunnen doen, moeten de sociaal-democratische
partijen kunnen samenwerken met bijv. liberalen, katholie-
ken of protestanten. Om dit mogelijk te maken schrappen
zij steeds meer het gemeenschappelijk bezit van productie -
middelen uit hun programma’s en zetten zij zich in voor
hogere lonen, kortere werktijden, sociale wetten als uitke-
ringen bij werkeloosheid, ziekte enz. De sociaal-democra-
ten worden ook wel socialisten genoemd.
- Conservatisme, conserveren betekent behouden. De conservatieven willen
zoveel mogelijk de toestand zoals die was voor de Franse
Revolutie behouden. Zij verzetten zich tegen de ideeën van
vrijheid ( liberalisme) en gelijkheid (socialisme). God heeft de
ongelijkheid gewild. Dit betekent niet dat de rijken niets voor de
armen moeten doen. Zij zijn aan god verplicht om de armen te
helpen, maar deze hebben daar geen recht op. Dus liefdadigheid
in plaats van rechtvaardigheid. De overheid moet zoveel
mogelijk de christelijke waarden beschermen. Vooral de
middenstand ( winkeliers) en boeren zijn conservatief. Het
CDA komt uit de conservatieve hoek.
- Imperialisme, het streven van een staat om een groot rijk te vormen door
het veroveren van het gebied van andere volkeren. Het
grootste imperium in de 19e eeuw was het Britse wereldrijk.
Hiertoe behoorden niet alleen Canada en Australië maar
ook vele kolonies in Azië (India) en Afrika.
- Feminisme, het streven naar gelijke rechten ( =emancipatie) voor mannen
en vrouwen. Deze beweging begon in het begin van de 20e
eeuw in Engeland, waar vrouwen zich voor het eerst inzetten
voor kiesrecht.
- Nationalisme, een sterk saamhorigheidsgevoel van een volk. Als een volk
nog geen eigen staat heeft gevormd en dat graag wil, is dat
een vorm van nationalisme. Zo was het Duitse volk
verdeeld over tientallen onaf hankelijke staatjes en vormde
in 1870 een eenheidsstaat, het Duitse Keizerrijk.
Andere volkeren leefden onder vreemde heerschappij en
wilden ook hun eigen staat. Na de val van Napoleon (1815)
kwamen de overwinnaars in Wenen bij elkaar (Congres van
Wenen). Er werd een nieuwe kaart van Europa gemaakt
waarbij men geen rekening hield met het nationalisme van
de volkeren. Zo kwamen er in centraal Europa veel
volkeren onder het gezag van Oostenrijk-Hongarije, die dat
eigenlijk niet wilden.
DE EERSTE WERELDOORLOG (1914 -1918)
- Oorzaken : de grote oorzaak van de eerste wereldoorlog is het
nationalisme van de volkeren. Het jonge Duitse Rijk onder
leiding van keizer Wilhelm wilde wel eens aan de wereld laten
zien waartoe het in staat was. Frankrijk was in 1870 vernederd
door Duitsland. Frankrijk was in die Frans-Duitse Oorlog ver-
slagen en de Duitsers hadden in de Spiegelzaal van Versailles
( in de tijd van de Zonnekoning, Lodewijk XIV, het centrum
van de macht), het Duitse keizerrijk uitgeroepen. Ook was
vanaf die tijd Elzas-Lotharingen Duits gebied geworden.
Frankrijk stond te popelen om wraak te nemen. De Russische
tsaar was in de oorlog tegen Japan (1904) afgegaan en had een
militair succes nodig om niet alleen zijn prestige op te krikken
maar ook de aandacht af te leiden van de enorme binnenlandse
problemen. Engeland, de supermacht in die tijd, voelde zich
bedreigd door Duitsland, dat door middel van een vlootpro -
programma ook bezig was aan de opbouw van een koloniaal
rijk. De spanningen waren dus enorm met een wapenwedloop
als gevolg.
Om sterk te staan in een eventueel conflict hadden de landen
zich georganiseerd in bondgenootschappen. Aan de ene kant
de Geallieerden ( Engeland, Frankrijk en Rusland), aan de
andere kant de As (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Dit
betekende wel dat als een land risico’s nam, de andere
verplicht waren mee te doen.
- Aanleiding, De moord op de kroonprins (troonopvolger) van Oostenrijk-
Hongarije, Franz-Ferdinand en zijn vrouw in Sarajewo door
een Servisch nationalist. Met de oorlogsverklaring van
Oostenrijk- Hongarije aan Servië begonnen de bondgenoot-
schappen in werking te treden. Servië werd gesteund door
Rusland, dat weer een bondgenoot in Frankrijk had. Oosten-
Rijk-Hongarije werd gesteund door Duitsland.
- Verloop, Duitsland was het best voorbereid. Het had te maken met een
tweefronten oorlog. Voordat het immense Russische leger
gemobiliseerd ( in staat van oorlog ) was in het oosten, wilde het
al afgerekend hebben met de Fransen in het westen. Het Franse
leger bij Parijs zou vanuit België omsingeld worden ( Von
Schlieffenplan). Als het Russische leger eerder opduikt aan de
Duitse oostgrens, verzwakken de Duitsers het front in het
westen, waardoor de omsingeling mislukt. De legers graven
zich in en de strijd ontaardt in een loopgravenoorlog, die vier
duurt en waarbij het front, van de Belgische grens tot aan
Zwitserland, nauwelijks van plaats verandert.
In het oosten is het front veel meer in beweging. De Duitsers
brengen zware verliezen toe aan de Russen, die op hun beurt
weer sterker zijn dan de Oostenrijkers.
In 1917 krijgen de Duitsers hoop op een overwinning. In
Rusland komen de communisten aan de macht ( Russische
Revolutie), die vrede met Duitsland sluiten. Duitsland kan nu al
haar troepen in het westen inzetten. Daar krijgt het te maken met
verse troepen uit de Verenigde Staten, dat mee gaat doen met
Frankrijk en Engeland. Een belangrijke reden hiervoor was, dat
die landen de oorlog bekostigden met enorme leningen uit de
VS. Als ze de oorlog zouden verliezen, was Amerika dat
kapitaal kwijt. De overmacht voor Duitsland was nu te groot
geworden en het kon de oorlog niet meer winnen.
Wapenstilstand, 11 november 1918, de strijdende partijen zijn
volkomen uitgeput en besluiten een einde te maken aan de
slacht. De oorlog, waarvan iedereen zoveel verwachtte gaat uit
als een nachtkaars. Miljoenen vonden de dood in een zinloze
strijd.
Vrede van Versailles, 1919, Frankrijk wilde voorgoed afrekenen
met Duitsland, dat als enige schuldige wordt aangewezen van de
oorlog. Duitsland wordt vernederd en moet o.a. voor alle schade
opdraaien. Hiermee werd de kiem gelegd voor een nieuwe
oorlog.
RUSLAND, SOVJET-UNIE EN WEER RUSLAND
Russische Revolutie (1917)
- Oorzaken : Autocratie van de tsaar. Terwijl de meeste vorsten in Europa
rekening moesten houden met een grondwet en parlementen,
regeerde de Russische keizer nog als een door god aangewe-
zen alleenheerser ( geen vrijheid van meningsuiting, geheime
politie, onderdrukking). Tsaar Nicolaas II was een slecht
bestuurder, die geen enkel idee had van wat er onder het volk
leefde.
Eenheid van Kerk en Staat. De Russische Kerk had veel
invloed op het gelovige volk. De geestelijken van die Kerk
werden betaald door de staat.
Bestuursfuncties waren in handen van adel en rijke burgerij
Enorme kloof tussen arm en rijk, Rusland was een agrarisch
land, de overgrote meerderheid was boer. Maar de adel bezat
de helft van de grond. Vele landloze boeren waren met handen
en voeten gebonden aan de grootgrondbezitters. De arbeiders
in de steden leefden in miserabele omstandigheden (lange
werktijden, lage lonen, ondervoed enz.).
Naar aanleiding van de smadelijke nederlaag tegen Japan in
1904, brak er in 1905 een spontane opstand van het volk uit,
die door de tsaar met geweld werd neergeslagen (Bloedige
Zondag). Wel beloofde hij meer vrijheid en stond hij een
volksvertegenwoordiging, de Doema, toe. Deze Doema kon
slechts adviezen geven, die de tsaar niet op hoefde te volgen.
- Verloop : Februarirevolutie, 1917 . Door de nederlagen van de tsaar als
opperbevelhebber van het Russische leger tegen de Duitsers in
de Eerste Wereldoorlog, is zijn positie onhoudbaar. Hij doet
afstand van de troon. Er wordt onder leiding van Kerenski een
Voorlopige Regering gevormd, die van Rusland een democratie
moet maken naar westers voorbeeld. Er worden verkiezingen
beloofd voor de Doema, die voortaan de besluiten zal nemen.
Kerenski maakt de fout de oorlog tegen Duitsland voort te
zetten, terwijl het Russische volk smeekt om vrede
Oktoberrevolutie,1917 . Lenin is leider van de communisten, hij
past de theorie van Marx aan de Russische situatie aan. Volgens
Marx kon alleen de arbeidersmassa een revolutie beginnen,
maar Lenin vond dat ook de massa onderdrukte Russische
boeren tot een revolutie in staat waren. Als de massa van boeren
en arbeiders geleid werden door een kleine groep beroepsrevo-
lutionairen, kon ook in Rusland een revolutie slagen. De com-
munisten die dachten als Lenin werden in Rusland Bolsjewieken
genoemd. De Voorlopige Regering is niet in staat om de
nederlagen van het Russische leger tegen de Duitsers te stoppen.
De Bolsjewieken beloven het Russische volk vrede. Voor Duits-
land betekende Lenin’s antioorlogspolitiek een einde aan de
tweefrontenoorlog. Daarom brachten ze Lenin, die als balling in
Zwitserland zat, naar Rusland om zijn revolutie te beginnen.
In oktober 1917 nemen de Bolsjewieken van Lenin de macht
over van de Voorlopige Regering.
Er komt vrede met Duitsland ( Vrede van Brest-Litowsk). Lenin
laat de beloofde verkiezingen van de Voorlopige Regering
doorgaan, maar haalt in 1918 maar 1/4e van de stemmen. Hij
legt de uitslag naast zich neer en verbiedt alle politieke partijen
behalve de communistische. Einde democratie.
Burgeroorlog 1918 – 1920 : De strijd tussen de Roden ( communisten van
Lenin) en de Witten ( alle tegenstanders van Lenin)
om de macht. De Witten werden gesteund door
Engeland en Frankrijk, omdat Lenin eenzijdig
vrede met Duitsland had gesloten en uit angst voor
een communistische wereldrevolutie. Deze steun
stelde vanwege de uitputting door Wereldoorlog I
weinig voor. De Witten konden vanwege hun
verdeeldheid ( aanhangers van de tsaar, sociaal-
democraten, liberalen enz.) geen vuist maken en in
1920 heeft het Rode Leger ( geleid door Trotski) de
macht in Rusland in handen.
N.E. P. 1921- 1928 : Nieuwe Economische Politiek. De invoering van het
Communisme leidt niet tot succes. De boeren voelen zich
verraden. Zij zijn verplicht om hun oogst ver beneden de
marktwaarde aan de staat te verkopen. Als reactie wordt er
nauwelijks iets in de landbouw geproduceerd. Ook blijken
de Sovjets ( arbeidersraden) niet in staat om fabrieken
effectief te kunnen leiden. Het gevolg is een dramatische
productiedaling in landbouw en industrie. Om Rusland van
de ondergang te redden, herstelt Lenin voorlopig het kapi-
talisme. Boeren mogen hun oogst op de vrije markt
verkopen. Bedrijven komen weer in handen van de oude
eigenaars. Alleen banken, de internationale handel en
zware industrie blijven in handen van de staat. Het
gevolg is een enorme productiestijging. In 1928 is men
weer op het niveau van 1914.
1923: Rusland krijgt een nieuwe naam : Unie van Socialistische
Socialistische Sovjet Republieken (U.S.S.R.) of kortweg
Sovjetunie.
1924: Dood van Lenin. Ter ere van hem wordt St. Petersburg/
Petrograd voortaan Leningrad genoemd.
1924 – 1928: Strijd om de macht die door Stalin wordt gewonnen.
Stalin 1928 -1953 : Collectivisatie van de landbouw.
Stalin wil vooral een sterke Sovjetunie en de communis-
tische wereldrevolutie komt later. Wil de Sovjetunie kunnen
overleven dan zal het binnen de kortste keren een zware
industrie uit de grond moeten stampen. Hiervoor ontbreekt
het aan arbeidskrachten. Het land is nog voor een groot deel
agrarisch. Daarom moet de NEP van Lenin worden
afgeschaft. Kleine boerenbedrijfjes worden samengevoegd
tot grote staatsboerderijen (kolchozen). Deze worden
uitgerust met moderne machines en produceren niet alleen
voldoende voedsel tegen een lage prijs maar zorgen er ook
voor dat het overschot aan arbeidskrachten kan worden
ingezet in de zware industrie. De nadruk kwam bij Stalin
vooral te liggen op productie van steenkool en ijzer voor
vrachtwagens, spoorwegen en schepen. De landbouw en de
productie van consumptiegoederen ( kleding, huishoudelijke
apparatuur) kreeg aanmerkelijk minder aandacht.
Planeconomie : De staat bepaalt wat, hoeveel en tegen welke
prijs er geproduceerd moet worden, door middel van
meerjarenplannen. Hier tegenover staat de kapitalistische
vrijemarkteconomie, waarbij vraag en aanbod en onderlinge
concurrentie bepalen wat er geproduceerd wordt, hoeveel en
tegen welke prijs.
Terreur : Om het verzet van vooral de boeren te kunnen
breken oefende Stalin een meedogenloze terreur uit(geheime
politie, werkkampen, massale executies en deportaties).
Onder Stalin ontwikkelt de Sovjetunie zich tot een totalitaire
staat, dat wil zeggen een staat, waarbij de overheid alles en
iedereen controleert, ook je privéleven ( “Big Brother”)
De zware industrie kwam er, maar de Sovjetunie bleek niet
in staat zich te voeden en werd afhankelijk van buitenlandse
graanimporten.
Tweede Wereldoorlog : Tot grote schok van het westen sluiten Hitler en Stalin
aan de vooravond van de 2e Wereldoorlog een niet-
aanvalsverdrag (1939). Hitler is in de rug gedekt voor
een aanval op het westen en Stalin heeft voorlopig tijd
om zich voor te bereiden op de oorlog. Samen verdelen
ze Polen en Hitler gunt aan Stalin de Baltische staten,
Estland, Litouwen en Estland.
Juni,1941 : Hitler valt met 3 miljoen Duitse troepen
volledig onverwacht de Sovjetunie aan. Stalin is
kompleet uit het veld geslagen. De Duitsers staan voor
de poorten van Leningrad, Moskou en Stalingrad.
Om elke Rus achter zich te krijgen beweert Stalin dat
het Russische vaderland in gevaar is en niet dat het
communisme gered moet worden (Grote Vaderlandse
Oorlog).
Slag om Stalingrad,1943 : Keerpunt in de oorlog. Vanaf
dit moment zijn de Duitsers op de terugtocht.
Koude Oorlog (1945 – 1991) : Om de Sovjetunie in de toekomst te beschermen
tegen een aanval uit het westen, vestigde Stalin in alle
Oost-Europese landen die hij van Hitler had bevrijd een
communistische regering. Officieel waren deze landen
onafhankelijk, maar in werkelijkheid was de Sovjetunie
er de baas. Vanuit het oosten was er geen verkeer met
het westen mogelijk (IJzeren Gordijn). Tussen het
westen onder leiding van de VS en het oostblok onder
leiding van de Sovjetunie ontstond wederzijds wan-
trouwen met een gigantische wapenwedloop als gevolg.
Deze spanning tussen de twee machtsblokken, waarbij
er steeds een oorlogsdreiging was, noemt men de Koude
Oorlog.
Destalinisatie (1956) : Na de dood van Stalin in 1953, wordt Chroesjtsjov de
leider van de SU.. In 1956 stelt hij de terreur van Stalin
aan de kaak. Hij maakt een einde aan de persoonsver-
heerlijking van Stalin (= destalinisatie). Niet het
communisme is verantwoordelijk voor de terreur geweest
maar de persoon van Stalin. Hij introduceert een beperkte
vrijheid van meningsuiting. Hongarije achtte nu het
moment rijp om zich van de Sovjetunie los te maken.
Maar de Hongaarse Opstand (1956) werd onder leiding
van de Sovjetunie bloedig neergeslagen.
Chroesjtsjov wilde de SU welvarender maken, maar
bijna het hele staatsbudget was nodig om de wapenwed-
loop met de VS te kunnen volhouden. Als hij in de
Cubacrisis (1962) door de VS (Kennedy) gedwongen
wordt om de Russische atoomraketten die op de VS
gericht zijn te verwijderen, betekent dit gezichts-
verlies voor de SU. Als dan ook nog zijn landbouw -
politiek ( nog grotere staatsboerderijen) mislukt, wordt
Chroesjtsjov in 1964 afgezet. Na Chroesjtsjov breekt een
lange tijd van stagnatie aan, waarbij de economie
volledig vastloopt en de achterstand met het westen
steeds groter wordt.
Michael Gorbatsjov ( 1985- 1991) : Gorbatsjov wil de planeconomie die
verantwoordelijk is voor de ellende in de Sovjetunie
hervormen tot een vrijemarkteconomie . Daarvoor is
nodig Glasnost ( openheid, vrijheid van meningsuiting)
om tot de noodzakelijke Perestroika ( hervorming van de
economie) te komen. Een belangrijk gevolg hiervan was
dat er voor het eerst na Stalin een oppositie (tegenstand)
ontstaat tegen de Communistische Partij.
Het Sovjet machtsblok staat op instorten. Eerst maken de
Oost-Europese landen ( achter het IJzeren Gordijn) zich
los van de Sovjetunie. Gorbatsjov maakt hiermee een
einde aan de Koude Oorlog. De wapenwedloop met de
VS was voor de Sovjetunie niet meer vol te houden.
Als ook de SU zelf uit elkaar dreigt te vallen plegen
leden van de oude communistische garde een staatsgreep.
Deze mislukt door het optreden van Boris Jeltsin. Ook
veel republieken van de voormalige Unie van Socialisti-
sche Sovjet Republieken worden onafhankelijke staten.
Hiermee hield de Sovjetunie op te bestaan en werd het de
Republiek Rusland (1991).
VAN REPUBLIEK NAAR CONSTITUTIONELE MONARCHIE (PAR. 6 + 7)
De Republiek ( Nederland ) was in de 18e eeuw een ingeslapen landje, dat in de wereld weinig voorstelde. Het was voornamelijk agrarisch maar er was wel kapitaal, verdiend met de handel in de Gouden Eeuw. Dit kapitaal werd echter niet geïnvesteerd in de Nederlandse economie, wel in de buitenlandse.
De Patriotten was een politieke beweging die aan Nederland weer het aanzien uit de Gouden eeuw wilde teruggeven. De macht in de Republiek was in handen van Regenten ( rijke burgerij en adel) en de stadhouder (legeraanvoerder). De Patriotten , vooral gesteund door de kleine burgerij (middenstand) willen dat meer mensen in het bestuur betrokken worden. Zij krijgen een kans als Franse troepen in de Franse Revolutie Nederland binnenvallen (1795). Stadhouder Willem V vlucht naar Engeland.
De Franse Tijd (1806-1813), In de periode van Napoleon wordt Nederland onderdeel van Frankrijk. De Fransen voeren samen met de Patriotten in dat voortaan iedereen gelijk voor de wet is en dat alle gewesten op dezelfde manier worden bestuurd.
In 1815 : wordt Nederland een constitutionele monarchie : Stadhouder Willem V ( Oranje) wordt de eerste Nederlandse koning Willem I. Nederland is dus van een Republiek een Monarchie geworden. De koning moest zich wel houden aan de Constitutie ( =grondwet). Van een democratie is nog geen sprake want de koning benoemde en ontsloeg zelf de ministers die dus alleen aan hem verantwoording schuldig waren. De koning hoefde niet naar het parlement ( = volksvertegenwoordiging) te luisteren.
In 1815: worden ook de Zuidelijke Nederlanden ( België) samengevoegd met de Noordelijke Nederlanden tot één staat, Het Koninkrijk der Nederlanden.
( De overwinnaars van Napoleon wilden ten noorden van Frankrijk een sterke staat om toekomstige Franse dreiging te beteugelen).
In 1830 : maakt België zich los van Nederland. België is het tweede land na Engeland dat industrialiseert. Het was een modern land, katholiek en er werd Frans gesproken. Voor België was het agrarische protestantse Neder-
land een blok aan het been.
In 1848 : Grondwetswijziging van Thorbecke
Het staatshoofd blijft de koning(in), maar hij is onschendbaar, dat
wil zeggen dat het staatshoofd niet verantwoordelijk is voor wat
er in Nederland gebeurt.
De ministers zijn verantwoordelijk (ministeriële verantwoorde-
lijkheid ). De ministers zijn verantwoording schuldig aan een
door het volk gekozen parlement ( Staten-Generaal)
Een door het volk gekozen parlement beslist.
Omdat er in 1848 nog geen algemeen kiesrecht is, is er nog geen
sprake van een echte democratie. Pas als in 1919 het algemeen
kiesrecht voor mannen en vrouwen is ingevoerd, kunnen we
zeggen dat Nederland een Constitutioneel geregeerde Parlemen-
taire Democratie is geworden.
In de grondwet is de machtenscheiding van Montesquieu toegepast :
Uitvoerende macht : in handen van Koning en ministers ( = regering of
kabinet)
Wetgevende macht : in handen van een door het volk gekozen parlement of
volksvertegenwoordiging ( = Staten-Generaal
bestaande uit Eerste en Tweede Kamer)
Rechterlijke macht : in handen van onafhankelijke rechters
WETGEVENDE MACHT
Democratie betekent dat het volk regeert. Het Nederlandse volk kiest met algemeen kiesrecht het parlement en het parlement beslist.
Als je gaat stemmen maak je gebruik van het actief kierecht (18 jaar), als je je kandidaat stelt om gekozen te worden, maak je gebruik van het passief kiesrecht (18 jaar) .
Het parlement, de Staten- Generaal, bestaat uit 2 kamers.
- De Tweede Kamer bestaat uit 150 leden (zetels), die direct door het volk worden gekozen volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Dit betekent dat het aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door 150.
De uitkomst hiervan wordt kiesdeler genoemd. Haalt een politieke partij 4 keer de kiesdeler, dan heeft het dus 4 zetels in de Tweede Kamer. In de Tweede Kamer vindt de politieke discussie plaats. De Tweede Kamer heeft het recht van amendement, dit wil zeggen dat ze een voorstel mag wijzigen.
Ook al heeft het parlement de wetgevende macht, veruit de meeste wets-voorstellen komen van de regering, de Uitvoerende Macht. Het zijn slechts voorstellen, de Tweede Kamer discussieert erover, mag het wijzigen en beslist uiteindelijk door te stemmen of het voorstel wordt aangenomen. Een enkele keer neemt de Tweede Kamer zelf het initiatief om een wet voor te stellen, omdat de regering er bijvoorbeeld niet meekomt. Dan maakt de Tweede Kamer gebruik van het recht van initiatief. Als de Tweede Kamer een voorstel heeft aangenomen, dan moet het ook nog door De Eerste Kamer worden aangenomen, wil het voorstel wet worden.
- De Eerste Kamer ( ook wel Senaat) bestaat uit 75 leden en wordt indirect of getrapt gekozen door het Nederlandse volk. De inwoners van elke provincie kunnen het parlement van hun provincie kiezen, de Provinciale Staten. Al die mensen die in de Provinciale Staten van alle provincies gekozen zijn, kiezen de 75 leden van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer kan een voorstel dat is aangenomen in de Tweede Kamer alleen maar aannemen of verwerpen. Zij kan het niet wijzigen. Ook mist de Eerste Kamer het recht van initiatief.
UITVOERENDE MACHT
Als de Uitvoerende Macht de voorstellen doet, hoe komt in Nederland dan een regering of kabinet tot stand ? In sommige landen wordt de regering ook door het volk gekozen, zoals de Amerikaanse president. In Nederland gaat dat anders. Het Nederlandse volk beslist niet over wie er gaat regeren.
Omdat er in Nederland, o.a. als gevolg van ons kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging, zoveel politieke partijen zijn, haalt geen enkele partij een meerderheid in het parlement en die heb je wel nodig als je een voorstel aangenomen wilt krijgen. Dus moeten partijen met elkaar samenwerken om die meerderheid wel te halen. Een dergelijk samenwerkingsverband van politieke partijen in een regering wordt coalitie genoemd. Na de verkiezingen van de Tweede Kamer wijst de koningin een informateur aan die gaat onderzoeken welke partijen met elkaar een regering kunnen vormen. De afspraken die partijen met elkaar maken, op basis waarvan zij 4 jaar gaan samenwerken in een coalitie, wordt regeerakkoord genoemd. Als een regeerakkoord is vastgesteld, gaat een formateur een kabinet samenstellen. Welke politieke partij levert welke minister ? Als regel levert de grootste coalitiepartner de minister-president ( of premier). Hij zit als regeringsleider de ministerraad voor. Een andere belangrijke ministerspost is die van financiën. Bijna elke maatregel heeft financiële consequenties. Als de ministersposten verdeeld zijn, kan het nieuwe kabinet door de koning(in) beëdigd worden en aan de slag gaan.
De partijen in de Tweede Kamer die de regering steunen zijn de regeringspartijen, de andere partijen vormen de oppositie.
Het is de bedoeling dat een kabinet 4 jaar regeert. Maar dit gebeurt niet altijd. Er kan tussen de politieke partijen onenigheid ontstaan over de uitleg van het regeerakkoord. Het kan ook zijn dat een meerderheid van de Tweede Kamer het vertrouwen in de regering opzegt. Dan spreken we van een kabinetscrisis. De regering verliest dan haar meerderheid in de Tweede Kamer en de premier biedt dan het ontslag van de regering aan de koning(in) aan. Er volgen nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer en begint er een nieuwe kabinetsformatie van vooraf aan. Zolang er nog geen nieuwe regering is, blijft het oude kabinet doorregeren. Dat kabinet is dan demissionair, dit betekent handelt de lopende zaken af maar begint niet aan iets nieuws.
Een enkele keer komt het voor dat een regering geen meerderheid in de Tweede Kamer heeft omdat er bijvoorbeeld geen andere partij te vinden is waarmee samen gewerkt kan worden. Dan wordt er een minderheidskabi-
net gevormd. Meestal houdt een dergelijke regering het niet lang vol.
RECHTERLIJKE MACHT
De rechters in Nederland zijn onafhankelijk. Zij worden benoemd door de minister van justitie maar hij kan ze niet ontslaan.
Als iemand een strafbaar feit ( diefstal, moord) pleegt, dan kom hij voor de strafrechter. De Nederlandse staat klaagt de verdachte aan in de persoon van de Openbare Aanklager ( of Officier van Justitie). De verdachte wordt verdedigd door een advocaat. De rechter hoort beide partijen aan en doet een uitspraak ( velt een vonnis).
Als iemand een conflict heeft met bijvoorbeeld de gemeente over zijn verbouwingsplannen of met zijn werkgever omdat hij vindt dat hij onterecht ontslagen is, dan komt de zaak voor een bestuursrechter, die uitspraak doet.
Als er over een vergelijkbare zaak al eerder rechterlijke uitspraken zijn geweest, dan wordt dat jurisprudentie genoemd.
POLITIEKE PARTIJEN
De kamerleden zijn georganiseerd in politieke partijen. In Nederland zijn veel politieke partijen.
- Voor een belangrijk deel komt dit door ons kiesstelsel. Door het systeem van evenredige vertegenwoordiging kan een politieke partij vrij gemakkelijk een zetel in de Tweede Kamer halen. Dit in tegenstelling tot het districtenstelsel, waarbij het land wordt verdeeld in kiesdistricten. Elk district levert een afgevaardigde voor het parlement. Alleen die partij die in een district de meeste stemmen heeft behaald, gaat voor dat district naar het parlement. Een kleine partij kan nooit een district winnen en komt dus ook nooit in de kamer. Het districtenstelsel bestaat o.a. in de VS en Engeland. In die landen heb je ook maar 2 tot 3 politieke partijen.
- Voor een ander deel is de toename van het aantal partijen toe te schrijven aan de ontevredenheid van de kiezers over de partijen die tot dan toe altijd samen regeerden. Vanaf de tweede wereldoorlog regeerden de Christen- democraten ( nu CDA) of met de Socialisten ( nu PvdA) of met de Liberalen ( nu VVD). Deze partijen echter zijn ontstaan eind 19e eeuw en hun principes stammen ook uit die tijd. De confessionelen ( protestantse en katholieke partijen) werden groot omdat zij wilden dat hun scholen ook door de overheid werden gesubsidieerd, evenals de openbare scholen. De liberalen zijn groot geworden door hun strijd voor economische vrijheid en vrijheid van meningsuiting. De socialisten kwamen op voor de belangen van de arbeidende klasse. De problemen uit deze tijd zijn van een andere orde dan honderd jaar geleden zoals milieuvervuiling, criminaliteit, drugsmisbruik, vreemdelingenproblematiek enz. Vandaar dat er veel partijen bij zijn gekomen. Deze versplintering maakt de regeringsvorming er niet gemakkelijker op.
LINKS EN RECHTS IN DE POLITIEK
Links (of progressief) staat voor een gelijke verdeling van macht en inkomen. Links vindt dat de overheid zoveel mogelijk regelend moet optreden om de sociaal zwakkeren in de samenleving te beschermen. In de politieke praktijk komt dit neer op veel instanties, ambtenarij en een hoge belastingdruk. Linkse partijen zijn Partij van de Arbeid ( PvdA), Groen Links en Socialistische Partij (SP)
Rechts staat vooral voor een gezonde economie, dat wil zeggen een economie met een beperkte staatsschuld. Een gezonde economie schept werkgelegenheid, waarbij iedereen gebaat is, ook de sociaal zwakken.
De overheid moet waar het kan terugtreden en het initiatief aan de burger overlaten. In de praktijk pleit rechts voor minder regelgeving en verlaging van de overheidsuitgaven. Rechtse partijen zijn Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), Partij voor de Vrijheid (PVV).
Tussen Links en Rechts staat het Christen Democratisch Appèl (CDA), een bundeling van de katholieke en protestantse partijen. Het CDA is een typische middenpartij met zowel een linker als een rechter vleugel. Om die reden zat het CDA bijna altijd in de regering, want het kon regeren met links (PvdA) en met rechts (VVD).
Democraten 66 (D’ 66) neemt een bijzondere plaats in in de Nederlandse politiek. De partij werd opgericht in 1966 en wilde de politieke praktijk vernieuwen. Zo was men voor een gekozen minister-president, net zoals in de VS , voor een gekozen burgemeester en voor een referendum ( volks-
stemming) als het essentiële zaken betrof. D’ 66 heeft al in vele kabinetten meegeregeerd, maar haar idealen nog nooit kunnen realiseren. D’ 66 noemt zich links-liberaal.
Omdat de regeringen in Nederland altijd coalitiekabinetten zijn, betekent dit dat geen enkele partij volledig haar doelstellingen kan bereiken. Om mee te regeren in een coalitie zal elke partij compromissen moeten sluiten, anders zet zo’n partij zichzelf buiten spel.
STAATSINRICHTING VAN DE VERENIGDE STATEN
- In 1776 maken de 13 Engelse kolonies aan de Amerikaanse oostkust zich onafhankelijk van het Engelse moederland. Elke kolonie werd een onafhankelijke staat maar op het gebied van de buitenlandse politiek en landsverdediging ( één leger) vormden ze een eenheid ( Unie).
Nog voor de Franse Revolutie worden de ideeën van de Franse verlichte denkers Rousseau (volkssoevereiniteit) en Montesquieu (Trias Politica) toegepast in de grondwet van de nieuwe staat.
De grondwet ( Constitution) is in 1787 gereed. De grondwet is heilig, kan niet worden veranderd, wel worden aangevuld.
- De Uitvoerende Macht is in handen van een door het volk gekozen president.
Hij wordt niet rechtstreeks gekozen. Dat wil zeggen in elke staat stemt het volk op kiesmannen en die kiezen de president. Hoe meer inwoners een staat heeft, hoe meer kiesmannen. Californië heeft de meeste inwoners en dus ook de meeste kiesmannen. Als een presidentskandidaat in een staat de meeste kiesmannen heeft gewonnen, hoe miniem ook, dan gaan al de kiesmannen van die staat naar hem toe ( “ the winner takes all”.) Zo kan het dus zijn dat de meeste Amerikanen op kandidaat A hebben gestemd, maar omdat kandidaat B de meeste kiesmannen heeft gewonnen, hij de nieuwe president wordt (districten stelsel) .
De Amerikaanse president heeft veel macht : hij benoemt en ontslaat ministers, hij is opperbevelhebber van het leger en hij kan met zijn vetorecht een voorstel van het parlement (Congres) verbieden. Hij is voor 4 jaar gekozen.
-De Wetgevende Macht is in handen van het Congres, een door het volk gekozen parlement. Evenals in Nederland bestaat het Congres uit 2 kamers, het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Het Congres kan een voorstel van de president aannemen of verwerpen. Als de president met zijn vetorecht een voorstel van Congres verbiedt, dan kan het Congres met 2/3e meerderheid dit vetorecht ongedaan maken.
-De Rechterlijke Macht bestaat uit onafhankelijke rechters. De hoogste rechtbank is het Hooggerechtshof . Dit Hooggerechtshof heeft het Toetsingsrecht. Dit wil zeggen dat zij een wet, die door de president is voorgesteld en aangenomen door het Congres toetst aan de grondwet. Het Hooggerechtshof kan de wet in strijd met de grondwet verklaren en alsnog verbieden. De 9 rechters worden door de president voor het leven benoemd.
-De vraag bleef of de 13 staten een sterke eenheid moesten vormen, een bondsstaat ( federatie), waarbij de centrale regering meer macht heeft dan elke staat afzonderlijk of dat elke staat onafhankelijk moest blijven met slechts een beperkte macht voor de centrale regering, een statenbond (confederatie).
Deze kwestie wordt uitgevochten in de Amerikaanse Burgeroorlog ( 1861- 1865) tussen de geïndustrialiseerde Noordelijke en de agrarische Zuidelijke staten van Amerika. Een van de strijdpunten was of elke staat zelf mocht bepalen of slavernij gehandhaafd bleef of werd afgeschaft. De Noordelijke staten waren van mening dat de centrale regering ( in Washington) het verbod van slavernij aan alle staten kon verplichten . De Zuidelijke staten vonden dat elke staat dit zelf mocht bepalen. Het Noorden ( president Lincoln) wint de strijd. Hiermee was de eenheid ( de Unie) gered.
DE OPKOMST VAN ADOLF HITLER EN TWEEDE WERELDOORLOG
Het Interbellum is de periode tussen de 2 wereldoorlogen (1918 -1939).
Kenmerkend voor deze periode is de opkomst van de totalitaire staat. Hierbij maken we een onderscheid tussen de linkse totalitaire staat met als ideologie het Communisme ( Sovjetunie onder Stalin) en de rechtse totalitaire staat met als ideologie het Fascisme ( Mussolini in Italië) en het Nationaal-Socialisme (Hitler in Duitsland). Hoewel de ideologieën lijnrecht tegenover elkaar staan, het Communisme wil immers een internationale revolutie van de arbeidersklasse en zowel het Fascisme als Nationaal-Socialisme zijn extreem nationalistisch, waarbij de kracht en eenheid van het volk voorop staat, beide systemen zijn uitermate antidemocratisch en bedienen zich van terreur ( geheime politie, kampen, massale executies).
EINDE WERELDOORLOG EEN ( 1918)
Op 11 november 1918 eindigt de Eerste Wereldoorlog met een Wapenstil- stand. De strijdende partijen waren volledig uitgeput. Voor Duitsland was door de tussenkomst van de VS de oorlog niet meer te winnen. De VS had Frankrijk en Engeland de kapitalen geleend om de oorlog te kunnen voeren en daarmee was het de schuldeiser van Europa geworden.
De VS wenste alleen met een democratisch Duitsland te onderhandelen. De Duitse keizer Wilhelm vluchtte naar Nederland en de Duitse generaals speelden de macht toe aan de sociaal-democraten, die de Wapenstilstand ondertekenen. Hitler stelt later de socialisten dan ook verantwoordelijk voor de nederlaag ( “Novemberverrat”). Het Duitse leger had volgens hem nog kunnen winnen maar werd in de rug aangevallen door het eigen volk
( Dolkstootlegende). De sociaal-democraten slaan samen met het leger een beginnende communistische revolutie, geïnspireerd door de Russische Revolutie van Lenin, neer.
VREDE VAN VERSAILLES (1919)
In 1919 krijgt Duitsland een vernederende vrede opgelegd (Diktat van Versailles). Vooral Frankrijk wilde Duitsland laten boeten.
Het uitgangspunt was dat Duitsland als enige schuldige van de oorlog werd aangewezen. Op basis hiervan moest het alle oorlogsschade betalen, moest het heel veel gebied afstaan en mocht het geen eigen leger meer hebben.
DE GRONDWET EN DE REPUBLIEK VAN WEIMAR ( 1919 -1933)
De grondwet van het nieuwe democratische Duitsland werd vastgesteld in het rustige plaatsje Weimar, omdat het in Berlijn veel te onrustig was vanwege de straatgevechten met de communisten.
Door de grondwet werd Duitsland een parlementaire democratie. Dit hield in dat een door het volk gekozen Rijksdag ( = parlement) beslist. De leiding van de regering komt in handen van een Rijkskanselier ( = minister-president). Het staatshoofd wordt na het vertrek van de keizer de
Rijkspresident. Deze Rijkspresident had vooral een ceremoniële functie maar hij kon wel de noodtoestand uitroepen, waardoor de regering maatregelen kon nemen zonder toestemming van de Rijksdag.
De nieuwe Duitse Republiek heette officieel het Duitse Rijk, maar werd ook de Republiek van Weimar genoemd in de tijd dat het een democratie was, dus van 1919 tot aan 1933, de machtsovername van Hitler.
In de Rijksdag verschenen de bekende politieke partijen zoals liberalen, christen-democraten, socialisten en zelfs communisten, toen bleek dat een revolutie niet mogelijk was. Omdat geen enkele partij de meerderheid behaalde, ontstonden er coalities. Meestal waren dat regeringen van christen-democraten met liberalen of socialisten.
DE VERENIGDE STATEN EN DE VOLKENBOND
De president van de VS lanceerde bij de vredesbesprekingen in Versailles o.a. het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Dit wil zeggen dat volkeren het recht hebben om over hun eigen toekomst te beslissen. Zo werd na de Eerste Wereldoorlog de Dubbelmonarchie Oostenrijk- Hongarije opgeheven. In het noorden ontstond de nieuwe staat Tsjechoslowakije en in het zuiden Joegoslavië. Oostenrijk en Hongarije werden twee zelfstandige staten.
Een ander idee van Wilson was de oprichting van een Volkerenbond. Om een slachtpartij als de Eerste Wereldoorlog in de toekomst te voorkomen zouden landen hun conflicten eerst in deze internationale organisatie moeten bespreken. De Volkerenbond werd geen succes. Elk land had het vetorecht en kon daarmee een gezamenlijk besluit blokkeren. Bovendien had de Volkerenbond geen militaire organisatie en mochten landen als Duitsland en de Sovjetunie niet meedoen. Zelfs de initiatiefnemer, de Verenigde Staten, trok zich terug. Wel moet de Volkerenbond gezien worden als de voorloper van de huidige Verenigde Naties (UN).
MUSSOLINI EN HET FASCISME
Benito Mussolini is het grote voorbeeld voor Hitler. Na de Eerste Wereld-
oorlog is Italië een verscheurd land. Het had de zijde van de geallieerden gekozen tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in de hoop dat er iets te halen vielen, maar dat viel tegen. Stakingen legden het land lam. Uit de chaos komt Mussolini als sterke man naar voren (1922). Met zijn fascisten maakt hij een einde aan de democratie. Hij wil als extreem nationalist Italië weer de glans geven van het oude Romeinse Rijk. Vandaar veel geld voor leger en vloot. Stakingen werden verboden. Werkgevers en werknemers werden verplicht samen te werken in corporaties, van bovenaf geleid door de staat. Als Mussolini zich door Hitler laat verleiden om deel te nemen aan de oorlog, blijkt hoe zwak de Italiaanse strijdkrachten zijn. Na de landing van de geallieerden in Italië (1943) keert het Italiaanse volk Mussolini massaal de rug toe. Hij wordt in een vluchtpoging naar Zwitserland opgepakt en vervolgens geëxecuteerd (1945).
INFLATIE EN STAATSGREEP (1923)
Duitsland blijkt niet in staat te voldoen aan de financiële verplichtingen om de oorlogsschade te betalen ( Herstelbetalingen). Als reactie bezet Frankrijk het Ruhrgebied om zelf de steenkool te halen. De Duitse arbeiders weigeren medewerking en staken. De Duitse regering steunt de staking en betaalt de stakers. Als daarvoor het geld ontbreekt, laat de Duitse regering geld bijdrukken. Het gevolg is een hyperinflatie ( waardevermindering van het geld). Vooral de kleine spaarders werden de dupe. Boeren en middenstand ( winkeliers) gingen failliet.
Dit was voor Hitler de aanleiding om met zijn extreem nationalistische NSDAP (= Nationaal Socialistische Deutsche Arbeiter Partei) een staatsgreep ( Putsch) te plegen (1923). Deze mislukt volledig en Hitler belandt in de gevangenis, waar hij zijn boek Mein Kampf , waarin hij zijn politieke ideeën uiteenzet, schrijft.
ECONOMISCHE WERELDCRISIS (1929)
Met behulp van Amerikaans kapitaal herstelt de Duitse economie zich langzaam. De VS had wel bepaald dat ze het geleende geld onmiddellijk kon opeisen als ze dat zelf nodig had. Met crisis van 1929 eist de VS het kapitaal op, waardoor de economische depressie in Duitsland keihard toesloeg.
De oorzaken van die ongekende wereldcrisis zijn veelzijdig. De belangrijkste is wel dat het Amerikaanse volk te weinig verdiende om de massaal geproduceerde industrieproducten te kunnen kopen. Daarom werd veel op krediet (afbetaling) gekocht, met geld dat dus nog verdiend moest worden. Dit gebeurde ook met het kopen van aandelen in bedrijven. Vele kochten aandelen met geleend geld. Banken verschaften te gemakkelijk krediet. Toen de aandelen in waarde begonnen te dalen, volgde er een run op de banken. Deze hadden te weinig in kas, omdat het geld uitgeleend was aan mensen die er aandelen mee gekocht hadden, die niets meer waard waren. Het gevolg was het faillissement van vele banken. De economie stortte in, massale werkeloosheid.
MACHTSOVERNAME DOOR HITLER (1933)
Door de wereldcrisis ontstond in Duitsland een miljoenenleger van werkelozen ( 7 miljoen). De traditionele partijen die tot dan toe altijd de coalitieregeringen hadden gevormd ( christen-democraten, socialisten en liberalen) bleken geen oplossingen te kunnen bieden en schrompelden ineen. De radicale antidemocratische partijen werden steeds populairder. Aan de extreem linkse kant waren dat de Communisten ( Kommunistische Partei Deutschland) en aan de extreem rechtse zijde waren dat de Nationaal-Socialisten van Hitler (NSDAP).
Als Hitler in 1932 een grote verkiezingsoverwinning behaalt wordt hij benoemd tot Rijkskanselier (1933) , maar zijn regering heeft geen meerderheid in de Rijksdag (=parlement).
Als een communist de Rijksdag in brand steekt, wordt dit door de Nationaal -Socialisten aangegrepen om de Rijkspresident erop te wijzen dat er een communistische revolutie dreigt en dat het Duitse vaderland in gevaar is.
De Rijkspresident ( Von Hindenburg) wordt aangespoord om de nood- toestand uit te roepen. Hiermee is de democratie buiten spel gezet. Nu heeft Hitler als Rijkskanselier de kans om de oppositie uit te schakelen. Vooral de communisten moeten het ontgelden. Velen worden gearresteerd, anderen vluchten. Nu de oppositie is uitgeschakeld heeft Hitler in de Rijksdag de 2/3e meerderheid die nodig is om de grondwet te wijzigen. Hij laat de Rijksdag een Machtigingswet aannemen, waarmee de regering maatregelen kan nemen zonder toestemming van het parlement. Hiermee eindigt de Republiek van Weimar en daarmee de democratie (1933).
VOORBEREIDING OP DE OORLOG
Voordat Duitsland aan een oorlog kon beginnen, moesten wel alle neuzen in dezelfde richting wijzen. Het Duitse volk werd op alle gebieden gelijk ge- schakeld ( Gleichschaltung). Zo werden in Duitsland alle politieke partijen verboden, behalve de Nationaalsocialistische. Zowel de radio, de krant als het verenigingsleven waren in handen van de NSDAP. De arbeiders waren verplicht lid van het Arbeitsfront, waarin zij gedwongen werden met de werkgevers samen te werken. Stakingen waren verboden.
De politiek van Hitler was gebaseerd op de volgende uitgangspunten :
- Het bestrijden van de werkeloosheid. Veel werkelozen vonden werk in gigantische overheidsprojecten (autowegen, viaducten, bruggen) en de herbewapening.
- Het ongedaan maken van de bepalingen van de Vrede van Versailles. Zo begon Duitsland aan een immense herbewapening, waarbij de nadruk kwam te liggen op snelheid (Blitzkrieg). Vandaar veel nadruk op de produktie van tanks (Panzer) en luchtmacht (Luftwaffe).
- Alle Duitssprekende volkeren moesten ondergebracht worden in één
Duits rijk ( “Heim ins Reich”). Zo sloot Oostenrijk zich in 1938, geheel in strijd met de Vrede van Versailles, aan bij Duitsland (Anschluss).
- Het Duitse volk heeft recht op Lebensraum. Die leefruimte lag in het oosten. Rusland moest de graanschuur voor zijn rijk worden
- Het Communisme/ Bolsjewisme moest worden vernietigd want met haar internationale klassenstrijd tastte het communisme de eenheid en kracht van de Duitse natie aan
- Voor het ongeluk dat Duitsland was overkomen, was een samen- zwering van het internationale jodendom verantwoordelijk. Daarom moest het joodse volk worden vernietigd.
- De achilleshiel van de Duitse economie was het gebrek aan grondstof- fen en delfstoffen. Hitler wilde van Duitsland een autarkie maken, dit wil zeggen een land dat zich in alles kan voorzien, dus niet afhankelijk is van het buitenland. De chemische industrie ( Bayer, IG-Farben) kreeg voorrang voor de vervaardiging van synthetische rubber, brandsof enz..
CONFERENTIE VAN MUNCHEN (1938)
In 1938 wil Hitler dat de Duitsers die in Tsjechoslowakije wonen (Sudeten-
Duitsers) bij Duitsland gaan horen. In München komen de leiders van Frankrijk (Daladier), Engeland (Chamberlain) en Duitsland (Hitler) onder voorzitterschap van Mussolini (Italië) bijeen om deze kwestie te bespreken.
Zowel Tsjechoslowakije als de Sovjetunie (Stalin)zijn niet uitgenodigd.
Om de vrede te bewaren wordt aan de eisen van Hitler toegegeven (Appeasement). Hitler bezet echter heel Tsjechië. De appeasementpolitiek is mislukt. Het is wachten op de oorlog.
NIETAANVALSVERDRAG DUITSLAND-SOVJETUNIE (1939)
Om een tweefronten oorlog te voorkomen zoals in de Eerste Wereldoorlog, sluit Hitler aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een nietaanvals- verdrag met aartsvijand Sovjetunie (Stalin). Ook voor Stalin kwam dit goed uit. Door de Conferentie van München was het voor hem duidelijk geworden dat het westen niet te vertrouwen was. Nu had hij tijd om zich op een eventuele confrontatie met Hitler in een later stadium voor te bereiden. In een geheime paragraaf verdelen Duitsland en de Sovjetunie Polen en staat Hitler toe dat de Baltische staten ( Estland, Letland en Litouwen ) voortaan aan de Sovjetunie toebehoren.
Om een tweefronten oorlog te voorkomen zoals in de Eerste Wereldoorlog, sluit Hitler aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een nietaanvals- verdrag met aartsvijand Sovjetunie (Stalin). Ook voor Stalin kwam dit goed uit. Door de Conferentie van München was het voor hem duidelijk geworden dat het westen niet te vertrouwen was. Nu had hij tijd om zich op een eventuele confrontatie met Hitler in een later stadium voor te bereiden. In een geheime paragraaf verdelen Duitsland en de Sovjetunie Polen en staat Hitler toe dat de Baltische staten ( Estland, Letland en Litouwen ) voortaan aan de Sovjetunie toebehoren.
BEGIN TWEEDE WERELDOORLOG ( SEPTEMBER, 1939 )
Met de aanval op Polen begint de Tweede Wereldoorlog. Frankrijk en Engeland kunnen er niet meer omheen en verklaren Duitsland de oorlog.
VERLOOP TWEEDE WERELDOORLOG
- In 1940 valt Duitsland Denemarken en Noorwegen binnen
- Vervolgens zijn Nederland, België en Frankrijk aan de beurt ( mei 1940)
- Na de Luchtslag om Engeland (Battle of Britain) geeft Hitler voorlopig het plan op om Engeland te veroveren.
- In juni 1941 valt Hitler met 3 miljoen soldaten de Sovjetunie aan. Ze bereiken Leningrad, Moskou en Stalingrad.
- December 1941, verrassingsaanval van Japan op de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour. De VS in oorlog met Japan. Hitler wordt bondgenoot van Japan en verklaart de VS de oorlog.
- De Slag om Stalingrad (1943) is het keerpunt in de oorlog. Het Duitse leger is op de terugtocht.
- Juni 1944, Landing in Normandië (D-Day). Een tweede front in het westen wordt geopend door Amerikanen en Engelsen.
- April 1945 Hitler pleegt zelfmoord.
- Mei 1945, Duitsland capituleert, einde oorlog in Europa.
- Augustus 1945, atoombommen op Hirosjima en Nagasaki.
- 13 Augustus 1945, capitulatie Japan, einde Tweede Wereldoorlog.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden