Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Nederlands-Indië

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3297 woorden
  • 26 september 2003
  • 142 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
142 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis: Nederland & Indonesië 1. Van 1595 tot 1800: rondom VOC Van oudsher bestaan er in Zuid-Oost-Azië uitgebreide handelsactiviteit van o.a. Chinezen, Indo’s Indiërs en Arabieren. Vanuit het Middellandse-Zeegebied bereikten de producten Europa zoals peper, kruidnagel, nootmuskaat en foelie. In de 16e eeuw infiltreerden de Portugezen in dit handelsnetwerk, maar zij voeren om Zuid-Afrika heen. Ze vestigden met goedkeuring van lokale vorsten factorijen (handelsposten), eind 16e eeuw kwam er concurrentie van de Britten, Fransen en Nederlanders. Deze specerijen handel was zo gewild omdat relatief kleine hoeveelheden, grote winsten gaven. Nederland probeerde (zonder succes) Indië te bereiken via het noorden, in 1595 probeerde men de Portugese route maar kwam door vele tegenslagen zoals onnodig overleg, conflicten met lokale machthebbers etc. pas na een jaar aan. De gevolgen van deze tocht waren: ● Animo om handel te drijven met Indië werd groot. ‘Voorcompagnieën’ deden dergelijke reizen; aantal kooplieden kochten wat schepen en terug in Nederland verkochten zij de schepen en specerijen en werd de winst naar verhouding van inleg verdeeld. Vaak werden deze voorcompagnieën het jaar erna geprolongeerd. ● Inkoopprijzen stegen en de wint in Europa daalde, doordat de voorcompagnieën elkaar hevig beconcurreerden. Oprichting VOC in 1602, ze kreeg een handelsoctrooi voor het oosten van Kaap de Goede Hoop en grote bevoegdheden: ● Zelfstandig verdragen sluiten met Aziatische vorsten, ● Zelfstandig oorlog voeren in Azië, ● In Azië forten bouwen. Deze regelgeving kwam voor uit de oorlog met Spanje, zodat de VOC slagvaardiger kon optreden. De VOC boekt in de 17e eeuw economisch gezien goede resultaten: ● Rond 1625 was de VOC uitgegroeid tot grootste handelsonderneming ter wereld ● In de periode 16221-1670 verkreeg de VOC vrijwel een wereldmonopolie op de specerijenhandel. Deze resultaten werden bereikt door: ● De verwerving van de VOC tot toegang tot de specerijengebieden in Molukken en pepergebieden in Bantam en Atjeh. ● De Britten en Portugezen grotendeels uit het oostelijk deel van Indonesië te verdrijven. De VOC ging zich in de 17e eeuw ook bezig houden met inter-Aziatische handel, zo haalden zij textiel (katoen) uit Coromandel en Bengalen en afgezet in de Molukken. Deze soort handel was een noodzaak omdat veel handel ruilhandel was en de Indonesische bevolking meer behoefte had aan Aziatische producten dan aan Europese. Ook in Europa sloegen deze katoenen stoffen aan. In de 18e eeuw groeide de vraag naar koffie en suiker, dus richtte de VOC haar aandacht meer op Java. Een populair wordend product in 1712 werd de eerste Javakoffie geveild: 894 pond, 14 jaar later ruim 4 miljoen. Ondergang van de VOC
De VOC was succesvol, maar in de 18e eeuw trad verval in en kwam het bestuur ter discussie te staan, de winst was flink achteruit gegaan en leidde zelfs tot verlies. Oorzaken van het verval: ● Toenemende concurrentie van Engeland in o.a. India en Bengalen. ● Corruptie door het VOC-personeel, men mocht niet zelf handel drijven maar dit werd op grote schaal overtreden. Het eigenbelang stond voor het belang van hun werkgever, de VOC. ● Gebrek aan kapitaal door de verliezen in de loop van de 18e eeuw ondanks stijgende verkoopopbrengsten. De Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784) deed de VOC de das om, de Republiek liet handel toe met de VS, vloten terugkerend uit Azië werden gekaapt. In 1799 werd de VOC opgeheven. VOC had monopolie in de specerijen kruitnagel, nootmuskaat en foelie doordat: ● De specerijen alleen op de Nederlandse koloniën voorkwamen. ● De Molukken een relatief klein gebied vormden waarover de VOC haar macht overal kon doen gelden. De VOC had niet voldoende militaire macht om heel Indonesië haar wil op te leggen, bij exclusieve handelsverdragen hield de tegenpartij zich hier maar tijdelijk aan. Door deze politieke instabiliteit (ook door de voortdurende wisseling van vorsten dmv oorlogen met andere stammen) kostte het de VOC veel moeite om de allianties te onderhouden, op politiek en militair niveau. Handelsverdragen werden een bron van conflicten: ● De VOC zag de verdragen voor een onbepaalde tijd, men wilde immers een ‘eeuwig’ monopolie. ● De inheemse vorsten veranderden hun beleid als de omstandigheden daar naar vroegen, men begreep vaak de moeilijke juridische verdragen niet omdat hun denkwijze anders was. De VOC had ook weinig contact met de bevolking, omdat de VOC het bestuur niet overnam maar verdragen sloot. Ook sloot men met de vorsten contracten over vastgestelde hoeveelheden specerijen, het contingentenstelsel. Zo bleef ook de cultuur weinig beïnvloed door de Nederlanders.
2. De tijd van het cultuurstelsel (1830-1870) In 1816 kwam Indië, na jaren Engels bewind, weer onder Nederlands gezag. Maar de kolonie bleek in tegenstelling tot de hoge verwachtingen niet winstgevend te zijn, en dat nu Nederland zo berooid uit de Franse tijd was gekomen en achter liep met de industriële ontwikkelingen. De Nederlanders konden niet tippen aan de Engelse vloot omdat deze eigen producten meevoerden en andere producten meenamen, de Nederlandse gingen met een lege boot heen en kwamen met producten thuis. Het cultuurstelsel moest de schatkist weer spekken, de winsten gingen in het geheel naar de overheidsbegroting: ● Javaanse boeren moesten 1/5 van hun grond gebruiken voor ‘cultures’ gewassen die producten voor de Europese markt opleverden (koffie, suiker en indigo). Het koloniale gouvernement bepaalde werk dorp wat moest verbouwen. ● De oogst moest worden afgestaan aan het gouvernement in rui voor een plantloon wat werd vastgesteld aan de hand van de geleverde hoeveelheid producten. ● Nederlandse dorpshoofden en regenten werden beloond met ‘cultuurprocenten’, een percentage van de opbrengst van de ‘cultures’ in hun district. ● De cultuurproducten werden aan de Nederlandse Handel-Maatschappij (NHM) geleverd die deze moest vervoeren naar Nederland. Deze moest er voor zorgen dat Engeland beter te beconcurreren was. Het cultuurstelsel werd alleen toegepast op Java en was een voorzetting van het VOC-beleid. Andere verplichtingen waren de landrente en de verplichte herendiensten die de Javaanse dorpen voor de inheemse hoofden en gouvernement moesten verrichten zoals het aanleggen van wegen en havens. Dit werk werd niet betaald, maar paste in het traditionele feodale systeem dat men op Java al eeuwen kende. Het cultuurstelsel werd in 1850 hervormd omdat door de zware lasten van de herendiensten de rijstteelt werd verwaarloosd, de opbrengsten daalden en de kosten stegen: ● De niet-rendabele, maar arbeidsintensieve, indigocultuur werd afgeschaft. ● Andere cultures werden ingeperkt omdat ze ook een te grote druk op de bevolking legden. ● De controle op arbeid, de herendiensten, en op het inheemse bestuur werd verbeterd om misbruik tegen te gaan. ● Er werden nieuwe landbouwmethoden en irrigatie toegepast. Gevolgen voor de Javaanse bevolking: ● Modernisering en monetarisering van de Javaanse economie. Met plantloon werd de geldeconomie ingevoerd (modernisering), alle producten kregen nu een prijs (monetarisering). ● Wanner de opbrengsten van de cultures goed waren, stegen de plantlonen en nam de welvaart toe. Nadelige gevolgen voor de Javaanse bevolking: ● De werkdruk nam sterk toe, waardoor de eigen sawah’s soms niet op tijd bewerkt konden worden. ● De suikercultuur putte de grond uit en onttrok water dat nodig was voor de bevloeiing van de rijstvelden. De bevolking was afhankelijk van de rijst, dus dit kon voedseltekorten tot gevolg hebben. ● Misbruik van cultuurprocenten doordat de boeren soms door regenten werden gedwongen om hun beste land af te staan. De dorpshoofden moesten de plantlonen uitbetalen, maar hielden soms een deel zelf. De bevolking protesteerde nauwelijks, zelfs met misoogsten. De lasten van het cultuurstelsel werden in dorpen verdeeld, zoals een roulering van de grond, zodat iedereen een keer de vruchtbaarste grond had. Gevolgen voor Nederland: ● Winst van de producten uit het cultuurstelsel kwam in de Nederlandse schatkist. ● De winsten werden in Nederland geïnvesteerd als infrastructuur etc, de accijnzen konden verlaagd worden en de inkomstenbelasting kon worden uitgesteld. ● De vervoer van de producten stimuleerden de scheepsbouw en transportsector. ● De katoenindustrie van Twente vond in Indonesië een afzetmarkt, die deze konden betalen door de plantloon 3. Afronding en consolidatie van het Nederlandse gezag (1870 - +/-1918) Aan het einde van de 19e eeuw waren de buitengrenzen van de Nederlands-Indische archipel internationaal erkend. In 1870 kwam het modern imperialisme in Indonesië aan, wat inhoud dat er een versnelde uitbreiding van de westerse macht plaats vond. De gebieden werden daadwerkelijk onder politiek en koloniaal bestuur gebracht. Koloniën werden beschouwd als een teken van macht, staten met veel koloniën zouden veel meer invloed kunnen uitoefenen in de wereldpolitiek. Een ander motief waren de grondstoffen die in Europa niet te vinden waren (rubber, katoen). Andere vonden dat zij de taak hadden om in de rest van de wereld te zorgen voor wat zij als vooruitgang beschouwden. Inheemse volken waren niet minder als Europeanen, alleen minder ontwikkeld. Deze ideeën kwamen tot uiting in de ‘ethische politiek’. Nederland beloofde militaire steun en politieke garanties inruil voor economische voordelen, er werden geen nieuwe gebieden tot de koloniën toegevoegd. Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) werd opgericht. Zij mochten ingrijpen ● Als vreemdelingen een bedreiging vormden voor het Nederlands gezag vormden en ergens binnendrongen. ● Als het inheems bestuur zeeroverij en slavenhandel toeliet. ● Als er opiumsmokkel plaatsvond. Vaak weken lokale bestuursambtenaren af van de officiële regeringspolitiek. Na 1890 werd de concurrentie tussen de grote mogendheden groter, er bestond angst om de koloniën te verliezen, er ontstond een expansiedrang van het modern imperialisme. Heel Indonesië moest onder Nederlands gezag komen, desnoods met geweld. Ook ontstond er een andere verstandshouding met de vorsen en het Nederlandse gezag, de vorsten waren nu i.p.v. bondsgenoten, onderworpen aan het Nederlandse gezag. Zelfs het zelfbestuur dat men overhield werd streng beperkt door het gouvernement. Na 1848 werd het cultuurstelsel geleidelijk afgeschaft, het liberalisme deed zijn intrede en zij beschouwde het stelsel als een vorm van exploitatie, die niet langer paste in het liberaal-economisch tijdperk. Zij waren vóór vrije arbeid en vrije handel. De liberalen waren echter ook uit op eigenbelang: zij wilden de kolonie openen voor particulier initiatief van ondernemers en handelaars. Wetten als de Mijnwet, Suikerwet en de Agrarische wet maakte het voor particulieren en Javanen mogelijk om te beschikken over grond. Een groot succes voor het particuliere ondernemerschap, de economie werd versterkt door: ● Opening van het Suezkanaal, waardoor de route naar Indië korter werd. ● De komst van stoomschepen. ● De invoering van de telegraaf. ● De invoering van elektriciteit. ● De aanleg van infrastructuur (wegen, spoorwegen, havens en –later – vliegvelden) met name op Java en Sumatra. De overheid ondersteunde de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) waardoor een uitdijend netwerk van scheepvaartverbindingen werd voorzien. Hierdoor konden militairen ook sneller vervoerd worden en de geregelde lijndiensten droegen bij aan de ontsluiting van gebieden. Omdat de Sumatraanse bevolking niet bereid was om in loondienst te werken, werden koelies uit China en Java gehaald die tegen een voorschot op hun loon 3 jaar voor een planter werkten. Hun arbeidsomstandigheden waren slecht en werden bij overtreding of weg lopen streng gestraft. Aan het eind van de 19e eeuw kwamen er economische problemen omdat de Javaanse boeren gingen produceren en er een suiker overproductie plaatsvond, de bevolking sterk groeide en de rijst-productie laag was. De gevolgen waren hongersnood en zware belastingen. Inheemse boeren ontdekten dat met export van landbouwproducten hoge winsten behaald konden worden, met name rubber kwam in de inheemse productie tot bloei. Chinese tussenhandelaren verbonden de inheemse producenten met de wereldmarkt. De samenleving veranderde als gevolg van de invoering van het particulier ondernemerschap: ● De agrarisch-feodale samenleving werd een samenleving van loonarbeid en zakelijke contacten. ● In plantagegebieden kregen Indonesiërs steeds minder met de koloniale overheid en steeds meer met Europese ondernemers te maken. ● De openstelling van Indonesië leverde veel nieuwkomers uit Europa op, zowel mannen als vrouwen. ● De afstand tussen Indonesiërs en Europeanen groeide door de komst van de Nederlandse vrouwen, de Nederlanders konden geen relaties met Indonesische vrouwen onderhouden. De bevolking reageerde verschillend op de komst van de Nederlanders, sommige verzetten zich door het verbranden van cultuurgewassen etc. of gingen naar Sumatra of de steden. Anderen paste zich aan en vonden werk als bediende of huishoudster, ambtenaar, militair of arbeider. 4. Van 1900 tot 1942: Ethische Politiek en nationaal bewustzijn In de laatste helft van de 19e eeuw groeide de kritiek op het koloniaal beleid in Indonesië, die opgang werd gebracht door Multatuli en zijn boek ‘Max Havelaar’ (1860). Hij stelde de uitbuiting van de Indonesische bevolking aan de kaak. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) pleitte voor een koloniaal stelsel waarin Nederland de Indonesiër moet opvoeden en op termijn zelfstandiger moet maken. In 1899 publiceerde C.Th. van Deventer een artikel waarin hij betoogde dat Nederland een schuld aan Indonesië had, omdat er veel geld aan Indonesië was verdiend en wij die moeten terug betalen. Met de Troonrede van 1901 begint de Ethische Politiek, die bestaat uit: betere organisatie en uitbreiding van de overheid enerzijds, de ontwikkeling van de Indonesische bevolking tot zelfbestuur onder Nederlandse leiding en nar westers model. Maatregelen in het kader van de Ethische Politiek vooral op Java: ● Verbeteringen in de infrastructuur (wegen, spoorwegen, havens, later vliegvelden) ● Verbeteringen in de landbouw (irrigatieprojecten, landbouwonderwijs) ● Emigratie (naar andere delen van de archipel om de groeiende bevolkingsdruk op het dichtbevolkte Java te verlichten) ● Verbeteringen in het onderwijs, zowel kwalitatief als kwantitatief (meer en betere scholen en opleidingen) ● Verbeteringen in de gezondheidszorg (voorlichting over hygiëne en een vaccinatieprogramma) ● Verbeteringen in de positie van contractarbeiders (toezicht op de leef en werkomstandigheden) ● Beperkte democratisering (Indonesiërs op lokaal bestuursniveau) Tegenvallende resultaten: ● Welvaartspolitiek weinig succes: levensstandaard nam weinig toe ondanks de economische groei. ● Onderwijsverbeteringen bleven beperkt tot lager en landbouwvoorlichting. ● Arbeidsomstandigheden bleven tamelijk slecht, ondanks de arbeidsinspectie. ● De Ethische Politiek stond op gespannen voet met het particulier bedrijfsleven, dat Indonesië nog altijd voornamelijk als wingewest zag. ● De Ethische Politiek leidde slechts tot een beperkte mate van Indonesische inspraak in het bestuur, aan Nederlandse kant vond met het vanzelfsprekend dat het gouvernement de touwtjes zelf in handen hield. Aan het begin van de 20ste eeuw ontstonden er organisaties die de Indonesische bevolking wilden wijzen op hun eigen identiteit, belangenbehartiging van specifieke sociale of religieuze groepen op regionaal-ethische grondslag, en op inspraak in het bestuur. De eerste dergelijke organisatie was Boedi Oetomo in 1908, de ontwikkeling van de bevolking moest worden gestimuleerd met o.a. beter onderwijs. De Indische Partij wilde een autonoom Indonesië. De Nederlandse overheid man een gematigde houding aan tegenover de niet-politieke organisaties, deze werden snel goedgekeurd en kregen zo’n beetje vrijspel. Tegen organisaties met een politieke inslag die zich tegen Nederland zou kunnen keren, trad de overheid streng op. Factoren die bij de Indonesiërs zorgden voor politiek bewustzijn: ● Voorbeelden uit andere koloniën zoals Brits-Indië. ● De Eerste Wereldoorlog hinderde de contacten dus kwam Indonesië meer op zichzelf te staan. ● Door de ethische politiek kon de Indonesische elite doordringen in de politieke vormgeving. ● Dor de Decentralisatiewet en de Volksraad kregen de Indonesiërs enige inspraak op het bestuur. ● Belangenverenigingen stimuleerden elkaar en de onafhankelijkheidsgedachte. Inde jaren ‘20 gingen de politieke organisaties een geloofskant kiezen en wilden aanhang in geheel Indonesië. Partai Komunis Indonesia (PKI) is een communistische partij die een onafhankelijk Indonesië wilde en een klassenloze maatschappij. Ze begonnen in 1926 een opstand op Java, maar deze werd onderdrukt door de regenten. De Partai Nasional Indonesia (PNI) was de toonaangevende nationalistische partij en werd in 1927 opgericht. Hun streven was: ● Nationale souvereiniteit ● Sociale economie (anti-kapitalistisch, men was al veel te lang uitgebuit door het westen) ● Democratisch staatsbestel (beleid bepaald door het volk ipv vorsten) De reacties van het Nederlands-Indisch gouvernement op het nationalisme: ● Organisaties die net met Nederlands gezag wilde samenwerken werden verboden. ● Censuur ● Grote volmachten voor de politie om op te mogen treden. ● Leiders en aanhangers van nationalistische bewegingen werden opgepakt. Nederland bleef uitgaan van de voogdijgedachte, maar de Indonesiërs wilden zelfstandigheid. Men hoefde hun eigen cultuur niet helemaal op te geven, maar dienden wel in te passen en de Europese cultuur (associatiegedachte). De Nederlanders zagen hun aanwezigheid als onmisbaar en vanzelfsprekend. 5. De periode rond de dekolonisatie (1942-1962) In 1941 viel Japan Pearl Harbor aan en begon met het veroveren van Azië. In 1942 viel ze Borneo aan, voornamelijk voor zijn olierijkdom. De geallieerden zoals Amerika, Engeland en ook Nederland. Het snelle Japanse succes is te verklaren door de overmacht ter zee en in de lucht. Door de Japanse bezetting kwam er in twee opzichten abrupt een eind aan het Nederlandse gezag, fysiek en psychologisch: de Nederlandse kinderen werden uit de Indonesische samenleving verwijderd en overgebracht naar interneringskampen. De hoge bestuursposten werden door Japanners opgevuld en door de snelle overgave van het Nederlands koloniaal gezag verdween het beeld van de onoverwinnelijke Europeaan. Tijdens de bezetting van de Japanners groeide het nationalisme onder de Indonesiërs, er werd een anti-westerse propaganda gevoerd. Door de arrogante houding van de Japanners verlangde men nog meer naar soevereiniteit. De Japanners beschouwden de nationalistische leiders als volksvertegenwoordigers en schakelde hen in om de Indonesische bevolking de Japanse oorlogsinspanningen te laten steunen. Op 15 augustus 1945 capituleerde het Japanse leger er twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit, maar een centrale staat met een eigen bestuursapparaat en leger moest nog worden opgebouwd. Veel radicale republikeinse jongeren maakte gebruik van dit gezagsvacuüm om terreur uit te oefenen, ze vielen iedereen aan die de Nederlanders zou sympathiseren uit angst om weer een kolonie te worden. Doordat alle verbindingen met Indonesië waren verbroken door de oorlog en de bezetting, was het niet tot Nederland doorgedrongen dat het nationalisme was gegroeid. Tegenstanders van een onafhankelijk Indonesië zagen het bezit van Indonesië als een belangrijke voorwaarde voor de wederopbouw van Nederland, men dacht in Indonesië nog steeds economisch succes te hebben. Anderen dachten dat zonder Indonesië Nederland een derderangs mogendheid zou worden. Indonesië werd beschouwd als deel van het Koninkrijk Nederland en doordat Soekarno werd gezien als collaborateur was hij geen acceptabele gesprekspartner en weigerde Nederland om Indonesië te zien als gelijkwaardig. In 1946 kwamen de onderhandelingsdelegaties in Linggadjati (Java) tot een overeenkomst: ● Nederland zou het gezag van de Republiek Indonesië op Java en Sumatra erkennen. ● De Republiek zou akkoord gaan met de verdeling van Indonesië in deelstaten. ● Elke deelstaat zou zijn eigen taken en bevoegdheden hebben. ● Een centrale federale regering zou de gemeenschappelijke taken en belangen van de deelstaten behartigen. ● De federale staat Indonesië zou na soevereiniteitsoverdracht met Nederland verbonden zijn in een Nederlands-Indonesische unie. Omdat de compromissen in beide landen negatief beantwoord werden ontstond er op nieuw vijandigheid die in twee grote maar korte militaire operaties plaatsvonden, de politionele acties (in 1947 en 1948). De eerste in werd ‘Operatie Product’ genoemd, zij moest namelijk gebieden heroveren waar producten voor de wereldmarkt werden voortgebracht. Een tweede doel was het tot val brengen van de Indonesische nationalisten. De actie werd een politionele actie genoemd of politie-actie om aan te duiden dat het om een binnenlandse kwestie ging. Grote delen van Java en Sumatra werden veroverd, maar onder druk van de VN veiligheidsraad moest de regering de actie na twee weken staken. Er ontstonden nieuwe onderhandelingen, deze leidde niet tot de gewenste resultaten dus besloot men om weer militair in te grijpen maar dit keer tegen Soekarno en Hatta die ook gevangen werden genomen. Ook de belangrijkste delen van Indonesië werden bezet, maar weer door internationale druk van de Veiligheidsraad werd de actie stopgezet. De VS dreigde namelijk de Marshallhulp stop te zetten. Uiteindelijk werd op 27 december 1949 Indonesië als soeverein geaccepteerd, maar de dekolonisatie was nog niet voltooid: ● Officieel was Indonesië onafhankelijk, maar Nederlandse bedrijven behielden hun overheersende positie. ● De jonge Indonesische Republiek moest uit praktische overwegingen nog een tijd voortbouwen op de Nederlandse koloniale erfenis. ● Nieuw-Guinea was uitgezonderd van de soevereiniteitsoverdracht. De verhoudingen verslechterden na 1949 snel, wederzijds wantrouwen en beschuldigende artikelen. Tussen 1947-1957 kwamen veel Nederlanders terug naar Nederland, omdat zij geen veilige toekomst meer zagen evenals de Indo-Europeanen. Toen zowel Nederland (uit frustratie van verlies Indonesië) als Indonesië aanspraak maakte op Nieuw-Guinea escaleerde dit uiteindelijk na 1956 tot een politiek conflict: ● Eind 1957 werden alle Nederlandse ondernemingen in Indonesië onder toezicht van de Indonesische staat gesteld, in 1958 werden ze genationaliseerd ● In 1960 verbrak Indonesië de diplomatieke betrekkingen met Nederland. ● Het Indonesische leger en marine infiltreerden in Nieuw-Guinea. Deze kwestie werd uiteindelijk opgelost door dat de VN ingrepen, in 1962 droeg Nederland Nieuw-Guinea over aan VN-interim-bestuur. Ruim een half jaar later kwam het gebied alsnog bij Indonesië. De diplomatieke relatie tussen Nederland en Indonesië bleef nog ja.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.