Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Nederlanders en hun gezagsdragers 1950 - 1990

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1478 woorden
  • 6 maart 2003
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
18 keer beoordeeld

Hoofdstuk 3. Het protest van jongeren en vrouwen In 1967 verscheen in het tijdschrift De Gids een felle aanklacht tegen de achterstelling van de vrouw. Dit komt volgens de schrijfster als belangrijkste oorzaak door het traditionele huwelijk. Er kwamen veel reacties op van vrouwen die zich hierin herkende en zo werden de eerste actiegroepen opgericht waar ook jongeren zich massaal bij aansloten. 3.1 Een protestgeneratie Het echte verzet van jongeren tegen hun ouders ontstond in de zomer van 1965. In 1964 kwamen in Amsterdam elke zaterdagavond een paar hondert jongeren samen bij het ‘Lieverdje’, een beeldje dat een sigarettenfabrikant aan de gemeente had geschonken. Robert Jasper Grootveld had de leiding en voerde al jaren actie tegen de tabaksindustrie. Roel van Duijn, 17 jarige jongen die al eerder een actiegroep tegen de atoombewapening had opgezet in 1961, had hetzelfde gevoel als Grootveld voor de afkeer van de ‘burgelijke welvaart’ en het verlangen de ouderen te jennen. Samen richte ze in mei 1965 de Provo beweging op. Provo was voor vrijheid, gelijkheid en creativiteit. Hij wou ook de maatschappij hartgrondig provoceren. (jennen) Dat lukte ze door verschillende acties (witte fiets en rookbommen bij huwelijk van Beatrix en Claus) maar doordat het uit de hand liep en het doel toch al bereikt was hief de beweging zichzelf op. Van Duijn stichtte daarna een nieuwe beweging (de Kabouterbeweging) met de kabouter als symbool van een nieuwe mensheid die in harmonie met de natuur zou leven. De beweging werd een succes en kreeg in Amsterdam 1970 5 zetels in de gemeenteraad. Na de opheffing van Provo had het jongerenprotest zich gericht op universiteiten om zich zo te verzetten tegen de in hun ogen conservatieve lesprogramma’s en het gebrek aan democratie. Vanaf 1969 werd er ook actiegevoerd tegen andere voorzieningen (theatervoorstellingen). Actievoeren was begin jaren 70 vanzelfsprekend geworden. Het gezag hoorde je te wantrouwen en. de generatie die toen opgroeide hield er een eigen naam aan over: de protestgeneratie.
3.2 Van verbieden naar onderhandelen De politie reageerde eerst met harde hand tegen de acties van Provo, ze kregen daarbij volle steun van de regering, de burgemeester, de rechters en andere gezagsdragers. Toen een aantal Provo’s zwaar werd gestraft ontstond er onrust want veel mensen kregen sympathie voor de provo’s. Minister Den Uyl gaf aan geen bezwaar te hebben tegen ‘langharige en ongewassen knapen met frisse ideeën’. De rellen in de zomer van 1966 betekende de nekslag voor de oude regenten mentaliteit. De geweldexplosie leidde tot bezinning. De regering stelde een onderzoekscommisie in die de schuld gaf aan de gezagsdragers en de politie die het geweld hadden uitgelokt met hun botte aanpak, paternalisme en regentenmentaliteit. Vanaf dat moment veranderde de manier waarop de jeugd werd behandeld. Gezagsdragers probeerde met de jeugd in contact te komen en kozen voor een flexibele en tolerante softe aanpak. Wetovertreders kregen nu lage straffen en voor demonstraties hoefde geen toestemming meer te worden gevraagd, als de route maar vooraf werd gemeld. Burgerlijke ongehoorzaamheid werd toegestaan als er maar geen schade werd aangericht. Aan bijna alle bezettingen kwam nu een eind doordat de studenten medezeggenschap kregen. Er was ineens veel verandert voor de jeugd. Een goed voorbeeld van milde paternalisme van de overheid was het driedaagse popfestival dat in 1970 in Rotterdam gehouden werd waarbij maar 4 agenten in uniform rond liepen en daarnaast nog op de muziek mee swingde. Ook het drugsgebruik daar werd niet alleen toegelaten maar ook begeleid. De positie van de jongeren was veranderd, ze werder serieus genomen en hadden inspraak gekregen op democratische instellingen. De leeftijd voor jongeren om te stemmen was verlaagd van 21 naar 18 jaar. Leerlingen mochten leraren met je aanspreken en dienstplichtige soldaten waren niet langer verplicht hun meerderete groeten en konden hun haar dragen zoals ze zelf wilden. Ook was er een ‘wetswinkel’ waar jongeren die zich benadeeld voelde gratis bewogen advocaten de jongeren hielpen. Ook gezinnen gaven hun kinderen meer ruimte en vrijheid dan zij zelf hadden gehad en lieten zich met jij aanspreken. 3.3 Protest van vrouwen Net als jongeren hadden ook de vrouwen in de periode 1965 – 1975 het gezag onder druk gezet. Het leek dat de vrouwenbewegingen niet meer nodig was, vrouwen en mannen hadden immers dezelfde rechten gekregen en ouders vonden voor dochters goed onderwijs ook belangrijk. Ook in de politiek was verbetering, in 1956 kwam de eerste vrouwelijke minister, Marga Klompé (KVP), en zelfs ARP waarin vrouwen tot 1953 niet actief mochten zijn kreeg in 1963 een vrouw in de Tweede Kamer. Toch bleek dat er nog veel ongelijkheid was, zo werkte maar een kleine minderheid van de gehuwde vrouwen. 83% van de bevolking vond dat een moeder met schoolgaande kinderen niet hoorde te werken. En al hadden ze een baan, ookal deden ze hetzelfde werk ze kregen minder betaald dan mannen. Joke Smit schreef in 1967 hier een artikel over, Het onbehagen van de vrouw, met als conclusie dat de vrouwenemancipatie nog lang niet voltooid was. Wouden vrouwen echt gelijke kansen hebben dan moest de man meer in het huishouden doen en korter werken en er moesten meer crèches komen. Het artikel werd het startsein voor de ‘tweede feministische golf ’. (voor de Eerste wereldoorlog was er ook een feministische beweging geweest) In 1968 richtte Smit met Hedy d’Ancona de actiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) op. Deze richtte zich vooral op wettelijke verbeteringen zoals gelijke lonen,verbod op seksediscriminatie, grotere onderwijskansen voor meisjes en legalisering van abortus. Mannen en vrouwen zouden de huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen gelijk moeten verdelen. Hiervoor moest een vijfurige werkdag komen en de overheid vrouwen helpen bij het vinden van een passende baan en wanneer ze bij het solliciteren net zo geschikt waren als de mannen moesten vrouwen voorrang krijgen. Dit heet positieve discriminatie. Januari 1970 werd een tweede feministische actiegroep opgericht: Dolle Mina (genoemd naar Wilhelmina Drucker, een radicale feministe van voor de Eerste Wereldoorlog) Dolle Mina wou hetzelfde als MVM maar wou dit bereiken door ludieke acties die de aandacht van de media trokken. MVM stak veel energie in onderzoek, publicaties en contacten met de politiek. Dolle Mina deed dit door verschillende acties zoals het verbranden van corsetten, het bezetten van gebouwen waar vrouwen niet mochten studeren en hielden optochten waarbij ze floten naar mannen en hun trui omhoog hielden waarop de tekst: ‘baas in eigen buik’ zichtbaar werd. (recht op abortus, dit was hun belangrijkste strijdpunt) Na twee jaar verdween de actiegroep. Alleen haar abortuswerkgroep zou onder de naam ‘Wij Vrouwen Eisen’ nog lang doorgaan. Naast de abortuskwestie vroeg de vrouwenbeweging ook aandacht voor de onderdrukking in het gezin. Er werden vanaf 1971 vrouwenhuizen en vrouwenpraatgroepen opgericht. In 1975 werd een Blijf van Mijn Lijfhuis geopend waar mishandelde en bedreigde vrouwen elkaar opvingen. Niemand had in de jaren 60 bij dit grote probleem stil gestaan. 3.4 Moeizame emancipatie Over de eisen van de vrouwenbeweging was tot ver in de jaren 70 grote politieke verdeeldheid. Linkse politici steunden de feministen, veel confessionelen hielden van aan traditionele opvattingen over huwelijk en gezin. De ergste tegenstellingen gingen over de abortuskwestie. Abortus was in Nederland verboden, behalve als de gezondheid van de moeder werd bedreigt. Er werden veel illegale abortussenn gepleegd. In 1970 veranderde de stemming hierover in de maatschappij en de politiek en de PvdA had feministische partijleden die zich verenigden in de organisatie de Rooie Vrouwen wat invloed had op het partijstandpunt. In 1970 stelde de PvdA voor abortus uit het Wetboek van strafrecht te halen. De vrouw moest zelf over abortus beslissen.Veel mensen sloten hierbij aan en er werden heel wat abortusklinieken geopend. Toch was abortus nog strafbaar, maar is de eerste 12 weken werd het nog toegestaan. De confessionelen waar hier streng op tegen waardoor besloten werd de zaak te laten rusten. Het conflict kwam in 1976 weer te sprake toen de katholieke minister van Justitie, Dries van Agt, een abortudkliniek wou sluiten omdat er daar abortussen na 12 weken werden gedaan. Actievoerende vrouwen bezetten het gebouw en de politie wou niks tegen ze doen. Van Agt kondige een nieuwe poging aan maar doordat de enige vrouwelijke minister, Irene Vorrink (PvdA) de bezetters opbelde kwam er versterking en waren er al 200 vrouwen die het pand bezetten.De politie deed weer niks. In 1981 werd het 7e wetsvoorstel goedgekeurd dat abortus een misdrijf bleef alleen was het niet strafbaar als het in de 1e 12 weken van de zwangerschap plaats vond en de vrouw een bezinnings periode van 5 dagen in acht nam. Daarnaast mocht de vrouw zelf beslissen over abortus. Ook werd in 1971 een wet aangenomen om echtscheiding te vergemakkelijken. In 1974 was een echtscheiding sl mogelijk als 1 van de partners het wilde. Het aantal scheidingen liep hoog op en in 1980 eindigde 1 op de 3 huwelijken in scheiding. Door het instellen van de Emancipatie commissie in 1974 probeerde de regering de vrouwenemancipatie te bevorderen. Vrouwenorganisaties kregen subsidies en in 1977 kwam er een aparte staatssecretaris voor emancipatiebeleid. In 1981 werd de Emancipatiecommissie opgevolgd door de Emancipatieraad advies aan de regering uibracht. Toch had nog maar 1 op de 3 vrouwen een betaalde baan. Vooral in het bedrijfsleven drongen weinig vrouwen door tot de hogere functies.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.