Samenvatting Hoofdstuk 1 Politiek in de jaren vijftig
KVP
katholieke volkspartij.
1955 katholieken kregen opvallend propagandablaadje met een spotprentje daarop, waar vier gebouwen in brand waren gevlogen. De PvdA was volgens het pamflet uit op de vernietiging van alle katholieke instellingen en daarom moesten katholieken op de KVP stemmen. Begin van een felle verkiezingsstrijd.
“Het Vrije Volk” socialistische krant.
1956 PvdA ging verkiezingen in met premier Willem Drees.
KVP had Carl Romme als lijsttrekker.
Grondige voorbereiding campagne:
• Modernste reclametechnieken.
• Propaganda via radio, film, lichtbeelden en speciale bioscoopwagens.
• KVP had speciale helikopter.
• Kandidaten met fanfarekorpsen en veel vlagvertoon gepresenteerd.
• Miljoen verkiezingsfolders en affiches.
Campagne ging vooral tussen PvdA en KVP. PvdA won de verkiezingen en vormde met de KVP weer de regering. Ze benadrukten weer het gevoel van saamhorigheid, want er moest worden samen gewerkt. kenmerkend voor de politieke cultuur in de jaren vijftig. Consensuspolitiek werd voortgezet.
1.1 Herstel van de consensus.
Om Nederland na de tweede wereldoorlog weer op orde te krijgen, moest iedereen samenwerken. Aantal vernieuwingsgezinde politici ging nog een stap verder. Er kon pas echt een eenheid ontstaan als de verzuiling was doorbroken. Daarom werd er gesproken van de “doorbraakgedachte”. Vooral sociaal-democraten en deel van de katholieken dacht zo. Oprichting Nederlandse Volksbeweging (NVB) niet aan een zuil gebonden liep vast. Redenen:
• Vernieuwers weinig politieke ervaring.
• Ideeën vaag.
• Burgers weinig interesse in vernieuwingsplannen.
NCRV-radio protestants.
Gewone burgers speelden nauwelijks een rol in de politiek.
Stemmen verdeeld volgens het principe van de evenredige vertegenwoordiging 25% van de stemmen is 25% van de zetels.
Katholieken katholieke volkspartij (KVP)
Protestanten anti-revolutionaire partij (ARP) of Christelijk-Historische Unie (CHU)
Socialisten Partij van de Arbeid (PvdA)
Liberalen Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)
Journalisten stelden geen kritische vragen aan hun eigen leiders (van hun eigen zuil). Ze waren het meestal eens met de standpunten van hun politici.
Volkskrant katholieken.
KRO katholieken.
Politici waren bang dat de bevolking niets meer aantrok van de goede zeden. Tijdens de bezetting door de nazi’s zouden burgers eraan gewend zijn geraakt om het politieke gezag niet meer serieus te nemen. Daarom bedrogen ze elkaar, gebruikten ze veel geweld en leefden ze er een beetje op los. De verwaarlozing van de normen en waarden werd volgens de politici nog verergerd door de snelle economische ontwikkeling. Het hele land zag er door de industrialisatie in een paar jaar totaal anders uit. door fabriekswerk zouden jongeren zich ’s avonds afreageren in een danshal of andere gelegenheid. Werkende jongeren zouden niet meer naar hun ouders luisteren.
Herstel katholieken.
Asfaltjeugd = verwilderde jongeren die leunend op hun brommers zich verveelden bij een patatzaak.
Willem Drees die 10 jaar premier zou zijn, was het toonbeeld van een oerdegelijke, oerbetrouwbare en oerfatsoenlijke Nederlander. Drees was tegen iedere vorm van polarisatie en vond het sluiten van compromissen noodzakelijk.
Onder leiding van Drees vormden KVP en PvdA van 1948 – 1958 de regering. Deze samenwerking wordt de rooms-rode coalitie genoemd.
1.2 Grotere overheidsrol.
Voor de oorlog dacht men dat de economie zich vanzelf gunstig ontwikkelde. Maar de diepe crisis in de jaren dertig had aangetoond dat dit niet zo was. De regering moest samen met de vakbonden en bedrijven zorgen dat iedereen werk had (volledige werkgelegenheid), dat mensen die ziek of oud werden niet aan hun lot werden overgelaten (sociale zekerheid) en dat er niet vaak uit onvrede zou worden gestaakt in de bedrijven (arbeidsrust).
Belangrijk voor de economische wederopbouw was dat de lonen laag bleven, want dan waren de arbeidskosten voor bedrijven gering en konden ze de prijzen laag houden. Ze hadden dan een sterke concurrentiepositie in het buitenland en verkochten daar dan veel producten.
Een ander voordeel van lage lonen was dat de burgers dan minder konden kopen. (bestedingsbeperking). De invoer van producten uit het buitenland bleef dan laag en er was een overschot op de betalingsbalans.
Het is belangrijk om in overleg met vakbonden en werkgevers nauwkeurig te bekijken hoeveel de lonen omhoog kunnen. Om het overleg zo soepel mogelijk te laten verlopen zijn er twee instellingen opgericht, die nu nog steeds bestaan:
Stichting van de Arbeid (1945). Hierin zitten vertegenwoordigers van de vakbonden, de werkgevers, de landbouwsector en de middenstand. De regering is verplicht om aan deze stichting advies te vragen over het loonbeleid.
Sociaal-Economische Raad (1950). Hierin zitten ook vertegenwoordigers van de vakbonden en de werkgevers, maar ook onafhankelijke deskundigen die door de regering zijn benoemd (kroonleden). De SER geeft de regering advies over allerlei sociaal-economische kwesties.
De regering besteedde veel aandacht aan het huwelijk. Door burgers te stimuleren fatsoenlijk te trouwen en daarna een gezin op te bouwen, zou de samenleving stabiel en rustig blijven. Op aandrang van de KVP werd in 1952 zelfs een speciaal ministerie opgericht dat zich bezig hield met dit soort zaken: het ministerie van Maatschappelijk Werk. 1956 ministerie o.l.v. Marga Klompé (KVP).
Samenvatting Hoofdstuk 2 Trouw aan het gezag in de jaren vijftig
Rolverdeling gezin lag vast:
• Vader stond aan het hoofd van het gezin; hij zorgde voor het inkomen en zijn wil was wet.
• Moeder verzorgde het huishouden en de opvoeding van de kinderen. Ze was gehoorzaam aan haar man en ging door het leven als ‘de trouwe echtgenote van..’
Elke stroming had deze rolverdeling. De verhouding tussen man en vrouw werd gezien als een natuurwet, waaraan niks te veranderen viel. Buitenshuis werken van vrouwen werd afgewezen: zou tot verwaarlozing van het gezin leiden.
Confessionelen baseerden de ideeën over man en vrouw op hun geloof. De gereformeerden wezen op het bijbelse scheppingsverhaal. God schiep eerst Adam en toen Eva om hem te helpen. En na het eten van de verboden vrucht kreeg de vrouw te horen:’Met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan en hij zal over u heersen.’ Dat kin volgens de gereformeerden maar één ding betekenen: de vrouw was voorbestemd om een liefhebbende huismoeder te zijn. Zelfs als de vader een slapjanus was die thuis door zijn vrouw achterna werd gezeten, gold hij voor de buitenwereld als het hoofd van het gezin. De vrouwen accepteerden dat: God had het zo gewild.
Kinderen moesten onvoorwaardelijk doen wat hun ouders zeiden en accepteerden dat. Ze waren immers niet anders gewend. Er was ook wel eens ruzie, maar uiteindelijke bepaalde vader wat er gebeurde. Er was sprake van harmonieuze ongelijkheid.
De regels waren streng en meisjes mochten niet bepalen hoe laat ze thuis kwamen. Ook werd voor meisjes het onderwijs minder belangrijk gevonden, want hun enige doel was kinderen krijgen. Gesprekken tussen ouders en kinderen bleven ook maar beperkt tot alledaagse gebeurtenissen. ‘s Avonds zat het hele gezin in de woonkamer, omdat er geen verwarming was. Oudere kinderen ging naar de bioscoop of naar dansles. De overheid hielp ook bij het ouderlijk gezag. Er was een strenge filmcensuur om te voorkomen dat in bioscopen films draaiden die ‘slecht’ waren voor de opvoeding.
Het liefste hadden ouders dar kinderen hun vrije tijd doorbrachten in instellingen waar gemakkelijk een oogje in het zijl kon worden gehouden zoals de Bond voor Jongelingsverenigingen op Gereformeerde Grondslag.
2.1 Het gezag van de kerk.
Voor de protestanten en de katholieken speelde het geloof en de kerk een grotere rol dan voor de sociaal-democraten en de liberalen.
Katholieken en protestanten vonden het belangrijk dat er op scholen veel aandacht was voor het geloof. Kinderen moesten worden opgevoed tot christenen.
Sinds 1917 openbare en bijzondere (confessionele) beide evenveel geld van de overheid. Op initiatief van kerken werden er talloze katholieke en protestantse scholen gesticht.
Protestantse school:
- Openingsgebed.
- Sluitingsgebed.
- 4/5x per week voordracht uit de Bijbel.
Katholieke school:
- Boekjes over godsdienst uit het hoofd leren.
- Openlijk voor hun geloof uit komen.
Trouw zijn aan het geloof en aan hun eigen zijl werd kinderen thuis en op school geleerd.
Gezagsverhoudingen lagen vast:
• Kinderen volgden het gezag van de ouders.
• Ouders volgden het gezag van de leraren.
• Leraren volgden het gezag van de kerkelijke leiders.
In vele dorpen en steden erkenning van gezag, die vaak nog was gebaseerd op het oude stands- en klassendenken. De arbeider had automatisch ontzag voor de pastoor of dominee, leraar en burgemeester. De gezagsdragers vonden het op hun beurt normaal dat ze gezag hadden bij de lagere klasse.
In gereformeerde kringen gingen vooraanstaande kerkleden (ouderlingen) geregeld controleren of men zich wel aan de regels hield. Tijdens zo’n bezoek werden verschillende vragen gesteld: gaat u regelmatig naar de kerk? Gaan u kinderen naar een christelijke school?
In katholieke kringen werd dit gedaan door een kapelaan, de hulp van de pastoor.
Geestelijke leiders en politici hadden op allerlei niveaus intensief contact met elkaar. In katholieke kring was er in dorpen en steden regelmatig overleg tussen pastoor en burgemeester. En in de landelijke politiek voerden bisschoppen en vooraanstaande leden van de KVP nauw overleg met elkaar. Geldt ook voor gereformeerde en hervormde kringen.
Confessionele partijen hadden door hun overwicht veel invloed op het politieke bestuur. Sinds 1917 de meeste stemmen in het parlement. Ook in veel gemeenten waren de christelijke partijen in de meerderheid. Voor christelijke organisaties was dit wel makkelijk. Als ze iets gedaan wilden krijgen, stapten ze naar hun geloofsgenoten, die meestal bereid waren te helpen.
1917
invoering van het algemeen kiesrecht.
Aan de hand van christelijke normen en waarden werd bepaald wat wel en niet mocht in de samenleving:
• Zondagsrust.
• Gemengd zwemmen was niet toegestaan.
1954 niet-gelovigen waren tegen het verbod op gemengd baden en kregen in 1954 hun zin.
2.2 Het gezag van de vakcentrales.
In de jaren 50 waren er 3 belangrijke vakcentrales:
• In de katholieke zuil: Katholieke Arbeidsbeweging (KAB).
• In de protestantse zuil: Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV).
• In de socialistische zuil: Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV).
Elke centrale bestond uit vakbonden die zich op een bepaalde bedrijfstak richtten, zoals de bouw, de industrie en de handel. In totaal ong. 40% van de werknemers lid van een vakbond.
Vakcentrales hielden zich bezig met het welzijn van hun leden. Ze wilden niet alleen zorgen voor voldoende loon, maar ook voor een goed, gezond en nuttig leven. De vakbondsleiders wilden er voorkomen dat de arbeiders in een groot gat zouden vallen als er iets misging op hun werk of thuis. gedachte ontstaan vóór de tweede wereldoorlog, toen de arbeiders aan hun lot werden overgelaten toen het economisch slecht ging.
Vakcentrales hebben allerlei instellingen onder hun hoede: op het gebied van volksgezondheid, huisvestiging, verzekeringen, volksontwikkeling en media.
Katholieke moeders konden dankzij de KAB in het herstellingsoord Sonnehaert op adem komen wanneer ze het even niet meer zagen zitten. Bij de Centrale Volksbank konden de katholieken geld sparen en bij Concordia konden ze zich laten verzekeren. Het was zelfs mogelijk om met een katholieke bond op bedevaart te gaan. Ook de sociaal-democratische NNV verzorgde eigen verzekeringen, jeugdorganisaties en bejaardenhuizen. Dit was ook te zien in protestantse kring.
Dirk Roemers vakbondsvoorzitter.
Er heerste sociale harmonie. Stakingen werden als een verouderd middel gezien om doelen te bereiken. Beter was het om de vakcentrales op hoog niveau te laten overleggen met de werkgevers en de overheid, vonden de arbeider.
In de jaren 50 waren de vakcentrales terughoudend in het stellen van de looneisen. Ze vonden net als de werkgevers en regering dat in de fase van de wederopbouw zuinigheid en matiging voorop moesten staan.
De lonen stegen langzaam, ook toen het beter ging met de economie. Pas in 1956 hadden de lonen het niveau van 1938 bereikt. Ook wat de andere arbeidsvoorwaarden betreft duurde het nog lang voordat de arbeiders profiteerden van de economische vooruitgang. Pas in de jaren 60 recht op een vrije zaterdag en vakantiegeld.
Samenvatting Hoofdstuk 3 Een samenleving begint te veranderen
Tieners uit de arbeidersklasse die gek waren op een nieuwe soort muziek, rock ’n roll, werden nozems genoemd. De nozems hadden een slechte naam. Ze wilden rondhangen en lol maken en dat was precies waar de ouders zich aan stoorden. Nozem werd een verzamelnaam voor iedereen die niet wilde deugen: ruziezoekende nietsnutten, cafetariabezoekers, jongens op knetterende bromfietsen en hun meisjes met het ‘haar op zolder’.
Hun muziekhelden waren bijv de Amerikaanse groep Bill Haley and his Comets, Elvis Presley en Chuck Berry. Ouders vonden dit soort muziek en de manier waarop gedanst werd maar niks. Dit soort dansen kon tot ongeremde seksuele gevoelens leiden.
1953 watersnoodramp.
Nederland werd nog steeds bestuurd door politici die al voor de oorlog aan de macht waren gekomen. Op sociaal-economisch gebied werden problemen in harmonie opgelost. Ook leek er nauwelijks anders te worden gedacht over seksualiteit, het huwelijk en de relatie tussen man en vrouw. De opkomst van de nozems liet zien dat er toch meer aan de hand was.
De samenleving was aan het veranderen. Nederland was is korte tijd een modern land met een sterke industrie. De lonen bleven laag, maar de werknemers gingen er wel op vooruit.
Op cultureel gebied waren er steeds meer bewegingen. Mensen keerden zich af van de kerk (jongeren). De houding tegenover seksualiteit veranderde, zo gingen meer mensen voor het huwelijk met elkaar naar bed.
In de jaren 50 groeide een nieuwe generatie op die zich minder aantrok van de verzuiling. Het ging om goed opgeleide jongeren die anders tegen zichzelf en de wereld aankeken. Ze waren mondiger en voelden de verzuilde samenleving steeds meer als een beperking van hun vrijheid. Deze mentaliteitsveranderingen werden door een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt: op economisch, cultureel en politiek niveau.
3.1 Economische veranderingen.
Een van de belangrijkste naoorlogse ontwikkelingen was de industrialisatie. De overheid wilde zorgen voor een gunstig ondernemersklimaat. Bedrijven hadden ruimte, energie en vervoer nodig. Daarom legde de overheid industrieterreinen aan, zorgde zij voor de levering van gas en elektriciteit, en werden de verkeersverbindingen verbeterd. Verder waren er voordelige belastingregels en soepele vestigingsvoorwaarden. De overheid bemoeide zich niet met het beleid van de bedrijven.
De wederopbouw en industrialisatie werden een groot succes,mede dankzij de voorzichtige loonpolitiek. Hierdoor hadden de Nederlandse bedrijven een goede concurrentiepositie t.o.v. het buitenland.
Nederland veranderde ingrijpend door de industrialisatie. De stad rukte op ten koste van het platteland. De verstedelijking was vooral te zien aan de bouw van nieuwe wijken aan de rand van de stad. De woonwijken lagen vaak ver weg van kantoren en bedrijfsterreinen gevolg was het ontstaan van ‘slaapsteden’ en ‘forensengemeenten’, waar het overdag rustig was omdat veel mensen aan het werk waren.
Burgers kregen meer gevoel van vrijheid door de komst van de auto,want ze konden nu overal naar toe.
De hoge eisen die de moderne economie aan de werknemers stelde, had grote gevolgen voor het onderwijs. Een goede opleiding was noodzakelijk. Om er voor te zorgen dat iedereen een goede opleiding kon genieten, i.p.v alleen de rijken kwamen er studiebeurzen en kinderbijslag.
1961 invoering van studiebeurzen.
3.2 Culturele veranderingen.
Nederland werd een modern consumptie maatschappij naar Amerikaans model:
• Huishoudelijke apparaten.
• Auto.
• Televisie.
1951 philips bracht eerste toestel op de markt.
Eind jaren 50 had iedereen een stofzuiger, sommige een wasmachine en enkelen een koelkast. De bakker, slager en groenteman kregen concurrentie van winkels.
De regering wilde dat mensen werden ondersteund die door ziekte, ouderdom of werkloosheid niet konden werken.
1952 een verzekering tegen werkloosheid werd verplicht gesteld.
Ook bejaarden, weduwen, wezen en invaliden werden gesteund. Het bekendste vb was Algemene Ouderdomswet van Drees uit 1957. Iedere bejaarde was nu verzekerd van een inkomen. Met de hulp aan bejaarden had Drees in 1947 al een begin gemaakt via de Noodwet Ouderdomsvoorzieningen.
1963 algemene bijstandswet. Hierdoor hoefde niemand meer armoede te lijden.
Nederland was een verzorgingstaat geworden. Wie niet meer voor zichzelf kon zorgen, kon terug vallen op de overheid.
De kerk ging minder een rol spelen in het leven van de mensen. Het aantal gelovigen nam af, zowel bij de hervormden, gereformeerden als de katholieken. Het enige verschil was de snelheid waarmee de secularisatie toesloeg. Bij de katholieken ging de ontkerkelijking het snelst.
Bij de protestanten verliep de secularisatie geleidelijker. Het aantal hervormden liep in de eerste helft van de 20e eeuw al terug, en dat proces ging na de oorlog gewoon door. Ook waren zij niet zo streng gelovig.
Nederland bleef in de jaren 50 een kerkelijk, huishoudelijk en gezagsgetrouw land, maar toch sloeg de ontzuiling toe. Door de komst van de verzorgingsstaat waren individuen minder afhankelijk van hun zuil.
De welvaartmaatschappij maakte de burgers ook financieel onafhankelijker. De toename van de vrije tijd en het ruimere bestedingsbudget maakten het leven eenvoudiger en prettiger.
Door de migratie van platteland naar stad nam het contact tussen de zuilen toe. Mensen van verschillende geloven woonden nu door elkaar heen. De aloude scheiding van de zuilen die jarenlang door de gezagsdragers was gestimuleerd, werd zo doorbroken.
3.3 Politieke veranderingen.
Overheid merkte de veranderingen ook, en maakten zich zorgen over de mentaliteit in de moderne maatschappij. Ze geloofden dat deze veranderingen het verzuilde systeem niet in gevaar hoefden te brengen. Daarom gaven ze burgers voorzichtig meer vrijheid om onrust en spanningen te voorkomen. Dat proces ging langzaam, maar er was enige beweging. Dat was op verschillende gebieden te zien:
• Een vb van zo’n kleine en voorzichtige wijziging was de discussie rond werkende moeders. Er groeide in de politiek onvrede over een aantal strenge voorschriften over vrouwen. Zo werden vrouwelijke ambtenaren in principe ontslagen zodra ze trouwden, want die zouden snel kinderen krijgen en dan thuis behoren te zijn. Het vrouwelijke PvdA-kamerlid Corry Tendeloo ging fel tekeer tegen deze regels. Een vrouw moest zelf bepalen of ze bleef werken of niet. Tendeloo moest in de Tweede Kamer een hevige strijd voeren omdat de confessionelen vonden dat een moeder thuis behoorde te zijn. Toch lukte het haar om een meerderheid te vinden voor een motie die het verbood vrouwen te ontslaan wanneer ze trouwden. Dankzij de steun van de vrouwelijke kamerleden van de confessionele partijen (!) kreeg de motie-Tendeloo in 1955 een nipte meerderheid. Een jaar later werd ook een einde gemaakt aan een andere regel die vrouwen achter stelde bij mannen. Zo mochten vrouwen lange tijd geen handtekening zetten op officiële papieren. (ze waren ‘handelingsonbekwaam)
• Een andere teken van de veranderde tijd was de reactie in de politiek op het mandement van de katholieke bisschoppen in 1954, het bisschoppelijk mandement. Dat was een brief waarin de gelovigen werd verteld wat wel en niet mocht. De bisschoppen waren bang dat katholieke arbeiders zich zouden afkeren van de katholieke zuil. Het werd gelovigen afgeraden om op de PvdA te stemmen. Het mandement lokte felle reacties uit, vooral uit linkse hoek. Het NVV verbrak de samenwerking met de katholieke vakbond. Maar ook in katholieke kringen schrok men van het mandement. De jongere generatie vond dat er meer respect moest zijn voor andere levensbeschouwelijke stromingen. Ook eisten ze dat de kerkelijke leiders zich meer met het alledaagse problemen van gelovigen moesten bezighouden i.p.v. met allerlei ouderwetse geloofsregels. Iemand die dat deed was de bisschop Bekkers van Den Bosch. In 1963 ging hij in op een gevoelig onderwerp: het gebruik van voorbehoedsmiddelen zoals condooms en de pil.
• Ook op het gebied van economische politiek was er een verschuiving te zien. De werknemers wilden een loonsverhoging, omdat de winsten van de bedrijven maar bleven stijgen. Een keerpunt was de bouwstaking in 1960, toen 10.000en bouwvakkers het werk neerlegden. Dit betekende het einde van de sociale harmonie. In 1963 volgde een loonexplosie. Ook de uitkeringen bij ouderdom, ziekte of arbeidsongeschiktheid gingen omhoog.
3.4 Op weg naar een nieuwe samenleving.
Door de welvaart, consumptiemaatschappij, ontkerkelijking en de ontzuiling veranderde de samenleving.
De burgers werden mondiger, welvarender en zelfstandiger, en voelden zich minder gebonden aan traditionele zuilen.
Samenvatting Hoofdstuk 4 Gezag onder druk: emancipatie van jongeren
Halverwege de jaren 60 kwam vrijwel iedere zaterdag om twaalf uur ’s nachts Robert Jasper Grootveld bij het Spui met een beschilderd gezicht of een masker. Hij liep naar het standbeeld het lieverdje en begon onder applaus van omstanders te dansen. Hij was verslaafd aan marihuana, hasj en sigaretten, en voelde zich slachtoffer van de tabaksindustrie. Grootveld zag de nicotineverslaving als een symbool van de moderne consumptiemaatschappij en voerde uit protest zij Ugge-ugge-song op. Hij koos als locatie Het Lieverdje, omdat dit standbeeld door een sigarettenfabrikant aan Amsterdam werd geschonken. Ter afsluiting van de ‘antirookseances’ bracht Grootveld een brandoffer. Hij stak kranten in brand en riep een boodschap die niemand begreep: “Klaas komt!”
De student Roel Van Duijn sprak deze anarchistische en ludieke aanpak aan.
1965 Roel Van Duijn richt met andere studenten een nieuwe groep op: Provo.
Provo wilden de autoriteiten – politie, burgemeester en politici – ontmaskeren als tegenstanders van de democratie. En de gewone burger moest inzien dat hij door de consumptiemaatschappij hebzuchtig, saai en fantasieloos was geworden.
Enkele plannen/thema’s van de provo’s:
• De gewone burger moest in ieder geval meer te zeggen krijgen, onder meer in gemeentenraden, wijkraden, fabrieksraden en schoolraden.
• Leefbaarheid van grote steden.
• Milieuvervuiling.
Om het doel te bereiken kwam Provo met een aantal ‘witte plannen’. Het Witte Kippenplan stelde voor de politie om te scholen tot vriendelijke sociale werkers, die kippenpoten zouden uitdelen. Het Witte Wijven-plan riep op tot vrije seks. Maar het bekendst was het Witte Fietsen-plan. Deze fiets staat nooit op slot. Het is het eerste gratis, gecollectiviseerde vervoermiddel. Hij is dus voor iedereen en moet onbeheerd weer achtergebleven laten.
4.1 De positie van jongeren verandert.
De Provo jeugd gedroegen zich in de tweede helft van de jaren 60 bewust anders dan hun ouders. Ze lieten hun haren groeien, trokken spijkerbroeken aan, hingen posters van pop- en filmhelden aan de muur en luisterden naar muziek die hun ouders afgrijselijk vonden, zoals van de Rolling Stones en de Beatles.
De denkbeelden van jongeren over seksualiteit veranderden ook. De preutsheid werd losgelaten. De jongeren begonnen zich af te zetten tegen hun ouders, die ze als saai, conservatief, bemoeizuchtig en autoritair beschouwden.
Jongeren hadden steeds meer geld te besteden. Tussen 1955 – 1965 gingen de jeugdlonen met ong. 150% omhoog. Schoolgaande kinderen kregen meer zakgeld. Vooral uitgegeven aan:
• Muziekbladen.
• Opvallende make-up.
• Pick-ups
• Bromfiets.
Bromfiets was het symbool van vrijheid en erotiek.
De jeugd had ook meer vrije tijd. Gemiddeld nam de vrije tijd tussen 1955 – 1962 met ong. 4uur per week toe. De jongeren trokken er nu vaker op uit. ook waren er meer mogelijkheden om de vrije tijd door te brengen. Optredens van popgroepen, Amerikaanse bioscoopfilms met jongerenidolen als James Dean en dansgelegenheden. De verzuilde jeugdbeweging speelde geen grote rol meer. De jeugd had geen zin om lid te worden van de – in hun ogen – ouderwetse katholieke, protestantse en socialistische jeugdverenigingen.
Het onderwijs speelde ook een belangrijke rol in het ontstaan van een jeugdcultuur. Het werd normaal om tot je 18e naar school te gaan. Daarna volgden nog velen een beroeps- of universitaire opleiding. Jongeren kregen hierdoor de kans om langer jong te blijven. Ook trokken ze minder van het gezag van hun ouders aan. Niet alleen omdat ze minder thuis waren, maar ook omdat hun ouders vaak geen goede opleiding hadden gevolgd.
4.2 Het gezag uitgedaagd.
De acties van Provo kregen snel navolging. Men hanteerde ook de idealen van Provo: vrijheid, gelijkheid en creativiteit. De jongeren wisten ook handig gebruik te maken van de media, want hun ludieke acties trokken snel de aandacht van journalisten en geregeld verschenen de jongeren daardoor op tv.
Ook niet vredelievende acties: tijdens het huwelijk van Beatrix en Claus in 1966 werden er rookbommen naar de Gouden Koets gegooid. Dit kwam doordat Claus een Duitser was, die in de oorlog in het Duitse leger had gezeten. De antirookmagiër Grootveld werd waarzegger bestempeld want hij had immers gezegd ‘Klaas komt!”.
Niet alleen de gezagsdragers van de eigen omgeving, maar ook de regering werd het mikpunt van kritiek. Zo groeide het verzet tegen de steun van de Nederlandse regering aan het Amerikaanse optreden in Vietnam. De VS was o.l.v. president Johnson in een langdurige oorlog verwikkeld met Vietnam, waar het kapitalistische zuiden werd geholpen tegen het communistische noorden. Jongeren ketenden zich bij blokkades aan elkaar vast (sit-in), hielden politieke bijeenkomsten waar iedereen het woord mocht voeren (teach-in) of organiseerden kunstzinnige bijeenkomsten op straat (happening).
De provo’s, studenten en jongeren deden iets wat hun ouders nog nooit hadden gedaan: ze trokken zich niks aan van “het gezag”.
In de jaren 70 ontstonden allerlei nieuwe protestbewegingen die zich afzetten tegen de gezagsdragers. Het ging om vredesbewegingen, milieubewegingen en organisaties die de armoede in de derde wereld wilden bestrijden of betoogden tegen dictators in Latijn Amerika en Afrika.
Enkele jaren nadat de Provo zichzelf had opgeheven, richtte Roel van Duijn de kabouter beweging op (1969). Dit keer was het niet de bedoeling de bestaande maatschappij te provoceren, maar om binnen die maatschappij een alternatieve samenleving op te bouwen. Hij koos de kabouter als symbool van een antiautoritaire wereld en stichtte een fictief land, de Oranje Vrijstaat van Kabouters. De kabouters leefden in woongroepen, bedreven milieuvriendelijke landbouw en verkochten hun producten in alternatieve winkels.
De kraakbeweging ontstond eind jaren 60 in Amsterdam. Zij kozen voor een radicalere en hardere vorm van protest. Gebeurde vooral uit verzet tegen stadsvernieuwing (de aanleg van een metro), later om protesten tegen speculanten. De krakers trokken in leegstaande woningen en barricadeerden de ingang. Er ontstond een nieuwe subcultuur: de krakers droegen leren jassen, zware legerschoenen, werkhandschoenen en een bivakmuts. In 1980 grepen de krakers de inhuldiging van Beatrix tot koningin aan om actie te voeren. Onder het motto: “Geen woning, geen kroning”.
4.3 Reactie van het gezag.
Autoriteiten reageerden verbaast op de acties van de jongeren. De provo’s werden beschouwd als aanstellers, die er alles aan deden om er onsmakelijk uit te zien. Het ging verder als agentje pesten, het was een regelrechte uitdaging van het hele politiecorps. Reactie niet geheel onbegrijpelijk bij de gezagdragers heerste de oude regentenmentaliteit, een autoritaire houding die geen tegenspraak dulde.
Aan de ene kant was er een duidelijke generatie kloof, maar aan de andere kant kregen de ouderen geleidelijk aan begrip voor de jongeren. De behoefte aan meer democratie en openheid was in ieder geval bij een deel van de oudere generatie aanwezig. De oudere generatie begreep niet veel van de acties van de jongeren, maar voelde wel aan waarom ze ontevreden waren.
De overheid reageerde dus na verloop van tijd niet meer zo agressief. Burgerlijke ongehoorzaamheid werd in een aantal gevallen toegelaten. De achterliggende gedachte was dat de onvrede bij de jongeren niet kon worden weggenomen door harde maatregelen, maar door ze ruimte te geven om te protesteren. Voorwaarde was wel dat de jongeren geen geweld gebruikten. Verder werd veel belang gehecht aan overleg: in de jaren 70 groeide de overtuiging dat er geluisterd moest worden naar de jongeren, zodat die gedwongen werden om hun onvrede onder woord te brengen i.p.v zich af te reageren op straat. Dit gebeurde ook in het gezin.
De jongeren eisten openheid, inspraak én medezeggenschap. En ze hielden de gezagsdragers ‘in de gaten’.
Vooral op universiteiten hadden jongeren veel succes. Mede onder druk van de studentenacties kwam de regering in 1970 met een nieuwe wet die studenten veel invloed gaf op het bestuur. Voortaan werden studentenorganisaties rechtstreeks betrokken bij discussies over het onderwijs. Maar ook op andere niveaus werden jongeren serieus genomen. Op scholen werd geluisterd naar klachten van leerlingen, bijv in een schoolparlement. In het leger kregen dienstplichtigen het recht om lang haar te dragen. En ook in het bedrijfsleven kregen jongeren meer rechten. In 1974 werd het minimumjeugdloon ingevoerd.
Een succes van jongeren was dat de kiesgerechtigde leeftijd omlaag ging van 21 naar 18 jaar. PSP (Pacifistische Socialistische Partij) richtte zich met haar verkiezingsaffiche wel heel direct tot de jongeren en zorgde op die manier voor een rel.
Bijna alle politieke partijen kregen in de loop van de tijd een eigen jongerenorganisatie, die zich vaak kritisch opstelde tegenover de eigen partij, zoals de Jonge Socialisten bij de PvdA, de Jonge Vrijzinnig Democraten (JOVD) bij de VVD en de christen-democratische jongeren in het CDJA.
Samenvatting Hoofdstuk 5 Gezag onder druk: emancipatie van vrouwen
1969 Nederland opgeschrikt door reeks sensationele acties van vrouwen. Stel vlotte, aantrekkelijke jonge meiden die pamfletten uitdeelden en op straat protestacties voerden. Streden voor meer gelijkheid man/vrouw.
Ze gingen naar het standbeeld van Wilhelmina Drucker = feministe uit het begin van de 20e eeuw. Ze werd in haar tijd voor Dolle Mina uitgescholden. Vrouwen uit 1969 noemden zich nu Dolle Mina. Bij het standbeeld werd een korset verbrand. Dolle Mina wilde eind maken aan de achterstelling en onderdrukking van vrouwen. De vrouw moest niet langer de gehoorzame huisvrouw zijn, maar opkomen voor haar eigen rechten. Ze moesten gelijke kansen krijgen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs.
Traditionele gezin man verdiend geld.
vrouw deed het huishouden en verzorgde de kinderen.
Niet alleen emancipatie vrouwen, ook mannen. Die moeten zich meer bezighouden met het opvoeden van de kinderen en het huishoudelijk werk.
.1 Het veranderende beeld van vrouw en gezin.
Na 1955 zo goed met economie dat er een tekort aan arbeidskrachten ontstond. Voor deel opgenomen met gastarbeiders uit het buitenland en er moesten vrouwen worden ingepland. (vooral verpleging, onderwijs en administratie). Vroeger kon dit nog worden opgevangen door ongehuwde vrouwen, maar na de oorlog was er juist een enorme toename van het aantal huwelijken geweest. enige groep die dus overbleef was getrouwde vrouw. Wel veel verzet want zou ten koste van het gezin gaan. De economische druk verminderde langzaam de weerstand. Eerst ‘mochten’ vrouwen zonder kinderen of met volwassen kinderen aan de slag, daarna vrouwen met schoolgaande jeugd. niet iedere getrouwde vrouw mocht zomaar werken. Vooral niet diegene met kleine kinderen.
Buitenshuis werken werd ook gestimuleerd door opkomst elektrische huishoudelijke apparaten. (wasmachine, koelkast, stofzuiger enz.) Huishouden werd ook makkelijker doordat het aantal kinderen per gezin ook afnam. Oorzaak: gebruik van voorbehoedsmiddelen.
1963 de komst van de pil.
Na 1965 verdwenen de grote gezinnen.
Een andere ontwikkeling die de emancipatie van de vrouwen bevorderde was de verbetering van het onderwijs. Het werd steeds normaler dat meisjes niet op vroege leeftijd gingen werken, maar doorleerden. Toch kwamen ze nog steeds op lagere opleidingen terecht dan jongens. Oorzaak: men ging er nog steeds van uit dat een meisje uiteindelijk zou gaan trouwen en voor de kinderen zou zorgen.
Werkgevers gaven de voorkeur aan mannen, omdat jonge vrouwen volgens hen toch zouden stoppen zodra ze trouwden. Alleen als het niet anders kon, kwamen vrouwen makkelijk aan het werk. Dat was het geval als een werkgever niemand kon vinden of wanneer het om ‘typisch vrouwenwerk’ ging, zoals verpleegster, schoonmaakster of secretaresse.
Vrouwen die een goede opleiding hadden, stoorden zich aan deze achterstand op de arbeidsmarkt. Zij vonden dat ze evenveel recht hadden als mannen op een goede baan. Dit ideaal sloot aan bij de ideeën over gelijkheid die in de jaren 60 in brede kring populair werd. Vooral jongeren wilden een eind maken aan de grote verschillen tussen arm/rijk, blank/zwart, én man/vrouw. ‘Niemand mag macht hebben over anderen’, luidde de filosofie van de protestgedachte.
Er waren in het verleden al wel goede resultaten geboekt zoals in 1919 ze kregen stemrecht. En vrouwen kregen later recht op een goede opleiding. Maar in de praktijk kwam daar weinig van terecht. De politiek bleef mannenwerk, in de bedrijven maakten mannen de dienst uit en een getrouwde vrouw was veroordeeld tot een bestaan als huisvrouw.
5.2 Het gezag uitgedaagd.
Joke Kool-Smit ergerde zich erg aan de ongelijkheid tussen man en vrouw. Zij publiceerde in 1967 een geruchtmakend artikel: “Het onbehagen bij de vrouw”. Het artikel was het beginpunt van de tweede feministische golf, waarin vrouwen het emancipatiewerk wilden afmaken dat zo’n honderd jaar eerder was begonnen.
1968 Joke Kool-Smit richt een organisatie op voor verbetering van de positie van de vrouw: Man/Vrouw/Maatschappij (MVM)
Met de naam wilden ze duidelijk maken dat niet alleen de vrouw, maar ook de man moest emanciperen. Mannen mochten dus ook lid worden van MVM.
MVM pleitte voor:
• Gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
• Crèches.
• Deeltijdbanen.
• Andere verdeling van het huishoudelijke werk.
• Voorrangsbeleid voor vrouwen, zodat ze hun achterstand op de mannen konden inhalen. (positieve discriminatie).
De organisatie probeerde dit te bereiken door druk uit te oefenen op politieke en maatschappelijke gezagsdragers.
MVM voerde actie op een relatief gematigde manier. Het ging niet om de harde acties, maar om het overtuigen van mensen die in een positie waren om iets te veranderen. MVM had ‘radicale’ ideeën over de vrouwenemancipatie, maar stelde die denkbeelden op een rustige, weloverwogen manier aan de orde. Dit gelde niet voor een andere vrouwenbeweging, Dolle Mina.
Overeenkomsten MVM/Dolle Mina:
• De Dolle Mina’s waren het in grote lijnen eens met de ideeën van MVM
• Mannen mochten bij beide bewegingen lid zijn.
Verschil MVM/Dolle Mina:
• Dolle Mina koos voor een veel radicalere aanpak om de boodschap over te brengen.
Acties Dolle Mina:
• Om te protesteren tegen het beeld van vrouwen als ‘lustobject’ werden mannen op straat nagefloten.
• Om te wijzen op het tekort aan crèches werden op de stoep kinderboxen met baby’s neergezet.
• Om te betogen tegen het feit dat op straat alleen wc’s voor mannen te vinden waren, werden deze afgesloten met een paars lint.
De Dolle Mina’s wisten dat ze het risico liepen door tegenstanders te worden afgeschilderd als lesbiennes of manwijven. Daarom besloten ze om van hun uiterlijk gebruik te maken, door zich te presenteren als uitdagende, vrolijke en sexy jonge meiden.
Het belangrijkste strijdpunt in de tweede feministische golf werd het recht om zelf te beslissen over abortus. Vooral confessionelen waren hier tegen. Volgens hen was het leven door God gegeven en had de mens geen recht daar een eind aan te maken.
Dolle Mina en MVM wilden dat vrouwen zelf mochten beslissen want het ging om hun lichaam en zij moesten het kind opvoeden als de vader het niet wilde.
Een aantal vrouwen richtte het comité Wij Vrouwen Eisen op. De belangrijkste eis was dat artsen die abortus pleegden, niet het risico liepen dat ze in de gevangenis moesten. Verder moest abortus door het ziekenfonds vergoed worden, zodat ook vrouwen met weinig geld hun zwangerschap konden laten beëindigen.
Vanaf 1971 ontstaan van illegale abortusklinieken.
Minister van Justitie, Dries van Agt, was tegen deze klinieken, maar liet ze toch eerst hun gang gaan. In 1976 greep hij toch in. Na zijn mening was de Bloemenhove-kliniek te ver gegaan. Zwangerschappen van meer dan 13 weken werden volgens hem zonder zorgvuldige afweging afgebroken. Hij dreigde de kliniek te sluiten en scherper op te treden tegen andere klinieken. Om dat te voorkomen organiseerde het comité Wij Vrouwen Eisen een bezettingsactie. 2 weken lang hielden vrouwen Bloemenhove bezet. De minister zag pas op het laatste moment van een bestorming door de Mobiele Eenheid af.
5.3 Reactie van het gezag.
De traditionele denkbeelden hielden lang stand. Toch was er wel degelijk een verandering in de publieke opinie.
Uiteindelijk in 1981 een voorstel, wat betreft abortus die door de meerderheid kwam: abortus bleef in het Wetboek van Strafrecht staan, maar het was niet meer strafbaar als aan een aantal zorgvuldigheidseisen was voldaan.
1971 wet op echtscheiding werd veranderd.
Tot 1971 mocht een echtpaar alleen uit elkaar gaan als de rechter bewezen achtte dat het huwelijk zo slecht was dat doorgaan tot grote ellende zou leiden. Die regel werd afgeschaft. Voortaan mochten man en vrouw scheiden als ze dat zelf verstandig vonden. Het werd ook mogelijk om een eind te maken aan een huwelijk als een van de twee er genoeg van had. Die nieuwe regel was vooral belangrijk voor vrouwen die door hun man gedwongen werden om het huwelijk in stand te houden.
Een andere belangrijke overwinning van de vrouwenbeweging was de komst van een Emancipatiecommissie. Het kabinet Den Uyl stelde in 1974 een speciale commissie in die de regering zou adviseren over emancipatiezaken. Daarmee was de emancipatiekwestie officieel regeringsbeleid geworden. Dat bleek ook uit de subsidies van de overheid aan projecten die de positie van vrouwen moest verbeteren. Vrouwen moesten voortaan evenveel geld krijgen voor hetzelfde werk, bij sollicitaties moesten ze gelijk worden behandeld en ze moesten een uitkering krijgen bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid.
1956 Marga Klompé eerste vrouw tot minister benoemd.
In de politieke partijen kregen vrouwen steeds meer invloed. Daarbij speelden de vrouwenorganisaties in de partijen een stimulerende rol, zoals de Rooie Vrouwen in de PvdA.
1977 werd een speciale staatssecretaris benoemd voor de emancipatiezaken. Was grote overwinning van MVM.
1986 werd besloten dat de emancipatie zo ver was gevorderd dat een speciale staatssecretaris niet meer nodig was. Het emancipatiebeleid werd toen ondergebracht bij het ministerie van Sociale Zaken.
Emancipatiecommissie werd in 1981 opgevolgd door de Emancipatieraad, die meer bevoegdheden kreeg. Regering vanaf toen verplicht om bij belangrijke emancipatiekwestie advies te vragen aan de raad.
Samenvatting Hoofdstuk 6 Gezag onder druk: emancipatie van de media
De VARA bracht begin jaren 60 een programma op tv met een merkwaardige titel: Zo is het toevallig ook nog eens een keer. Programmamakers voerden geen gewone gesprekken met politici, maar stelden op een uitdagende manier gevoelige onderwerpen aan de orde.
1964 nieuwe thema: de televisieverslaving.
Tv kijken was een soort religie geworden vonden de tv-makers. De tv was een soort God en de kijkers waren de gelovigen. Groot deel van Nederland was na de uitzending in rep en roer. Mies Bouwman was de presentatrice.
De tv rel laat goed zien dat de journalistiek veranderde. De kritische manier waarop de tv-makers met geloof, kerk en autoriteiten omgingen was kenmerkend voor een groep jonge journalisten. Ze accepteerden niet langer het gezag van politieke en kerkelijke leiders. Ze stelden kritische vragen, geloofden niet zomaar wat een minister of bisschop zei en waren niet meer onderdanig. Van de traditionele beleefdheid en gebondenheid aan een zuil was eind jaren 60 weinig meer over.
6.1 Omroepen en kranten.
1960 29% had een tv. (eind jaren 60 was dat +/- 90%)
In de jaren 50 was men bang dat de tv tot gezinsontwrichting zou leiden. Kinderen zouden hun huiswerk niet meer maken en het hele gezin zou passief worden. Vrees bleek ongegrond.
Zuilen speelden ook een rol in het omroepbestel. Bij de invoering van de tv begin jaren 50, werd het oude radiobestel gebruikt: iedere bevolkingsgroep kreeg via zijn eigen zuil toegang tot het nieuwe medium. De vertrouwde radio-omroepen mochten ook de tv-uitzendingen verzorgen.
Politieke leiders zagen niets in een commerciële zender, die los van een levensbeschouwelijke of religieuze achtergrond uitzendingen zou maken. Geld verdienen aan tv of radio vonden de politici niet fatsoenlijk. Bovendien was een voordeel van het verzuilde omroepbestel dat de politiek veel invloed zou hebben op de programma’s. Dat zou ze bij een commerciële omroep niet hebben.
Commercieel denkende mensen kwamen op het idee zelf radiozenders te maken. dit was verboden in Nederland, dus gebruikten ze een schip dat in de Noordzee lag. In 1960 ging Radio Veronica de lucht in. Naar Amerikaans voorbeeld werd de ‘dj’ geïntroduceerd. Veronica verdiende zijn geld met reclameboodschappen, wat bij de verzuilde omroepen nog streng verboden was.
Politieke leiders wisten niet zo goed wat ze met Radio Veronica aanmoesten. De zender was zo populair dat het kabinet hem niet uit de lucht wilde halen. Wel besloten de verzuilde omroepen een nieuw radiostation op te zetten, die zich speciaal zou richten op jongeren. Zo ontstond Hilversum 3, de voorloper van 3FM.
Ook op de tv werd geprobeerd een commerciële zender op te zetten. In 1964 werden vanaf een platform in de Noordzee (het REM-eiland) tv-uitzendingen verzorgd, in de hoop dat de regering daar niet tegen kon optreden. Dankzij populaire programma’s zoals Zorro stroomden de reclamegelden binnen. Maar dit ging het kabinet te ver en TV Noordzee werd uit de lucht gehaald.
Als een omroep die niet gebonden was aan een zuil maar voldoende leden had, mocht ze uitzendingen gaan verzorgen. De eerste omroep die daar gebruik van maakte in 1966 was de TROS. Later zou ook Veronica een legale omroep worden, nadat de piratenzender in 1973 alsnog uit de lucht wordt gehaald.
TROS koos voor licht amusement, zoals detectives en spelletjes. De oude omroepen bekeken de TROS met afschuw. Het leverde zelfs een nieuw woord op: vertrossing, waarmee de opmars van het oppervlakkig amusement werd bedoeld.
Eigenlijk hadden de oude omroepen zelf een probleem. De kijkers waren minder geïnteresseerd in de ‘saaie’ verzuilde programma’s.
Eind jaren 80 besefte re regering dat commerciële tv niet meer tegen te houden was. De wet werd veranderd en commerciële stations kregen een zendvergunning. Kwamen 2 concurrenten bij: RTL 4 en SBS 6. betekende eind van het verzuilde omroepbestel.
Volkskrant katholieken.
Trouw ARP.
Het vrije volk PvdA.
NCR liberalen.
Algemeen handelsblad liberalen.
Het Parool, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad, niet aan een zuil verbonden.
In de jaren 60 werden de banden tussen de politieke partijen en de geschreven pers doorgesneden. De Volkskrant verbrak de banden met de KVP en schrapte in 1965 de ondertitel “katholiek dagblad voor Nederland.” De krant veranderde van een dagblad voor het moderne katholieke gezin in een dagblad dat vooral gelezen werd door progressieve christenen, alternatieve jongeren, studenten en mensen die de maatschappij wilden hervormen.
Door de veranderingen in de maatschappij en de ontzuiling kwamen de kranten in de problemen. De meer neutrale kranten hadden het gemakkelijker, want zij waren niet gebonden aan een bepaalde zuil en hadden weinig last van de maatschappelijke veranderingen. De neutrale kranten, Telegraaf en Algemeen Dagblad, groeiden dan ook uit tot de populairste kranten van Nederland.
Om het hoofd boven water te houden werkte men samen. Het gevolg van deze fusies was dat het aantal zelfstandige dagbladondernemingen tussen 1960 en 1976 terugliep van 54 naar 28.
6.2 Botsingen tussen media en gezag.
De religie-uitzending van het tv-programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer was de eerste grote botsing tussen een nieuwe generatie journalisten en de traditionele gezagsdragers. Er zouden nog meer confrontaties volgen, zoals over een vrijere seksuele moraal of politieke kwesties.
In 1967 verscheen het programma Hoepla waar voor het eerst bloot te zien was. De oudere generatie was geschokt. Dit soort rellen lieten zien dat de invloed van de tv groot was geworden. Van een verzuild kijkergedrag was dus geen sprake.
Kijkers waren ook geschokt bij de berichtgeving over de rellen rond Provo. Het programma van de KRO, Brandpunt, liet hier beelden van zien en werd daarna door de politici bestempeld met ‘Provo-vriendelijk’ gedrag.
Duidelijk was dat de journalisten zich los hadden gemaakt van de klemmende voorschriften uit de tijd van de verzuiling. Groot deel koos voor een kritische i.p.v. gezagsgetrouwde journalistiek. Van de onderdanigheid uit de jaren 50 was weinig over.
Ook de manier waarop de debatten in de Tweede Kamer in beeld kwamen, tastte het imago van de politiek aan. Er bleken maar een handjevol politici aanwezig, en bovendien hadden ze veel moeite met de televisiecamera’s.
6.3 Reactie van het gezag.
Politici waren geschokt en wilden niks liever dan een eind maken aan programma’s die in hun ogen onzedelijk, onfatsoenlijk of opruiend waren. Er zou een strenge censuur moeten komen, die de programma’s en artikelen onder de loep zou nemen. Dat ging de regering en de politieke programma’s te ver. Zo’n censuur zou alleen maar nieuwe spanningen opleveren.
De gezagsdragers gingen zich aanpassen en de politiek moest zelf het initiatief nemen om het beeld te verbeteren. De premier en ministers stelden daarom voorlichters aan voor de contacten met de journalisten. Ook volgden de politici communicatietrainingen, zodat ze gewend raakten aan tv-camera’s en lastige journalisten.
Premier de Jong besloot in 1970 om na de wekelijkse vergadering van het kabinet op vrijdag een persconferentie te houden. Journalisten konden de premier vragen stellen over de besluiten die waren genomen. De premier hoopte zo invloed te kunnen uitoefenen op de manier waarop de pers met het regeringsbeleid omging. gezagsdragers leerden omgaan met kritische journalisten en waren niet meer zo zenuwachtig voor een tv optreden. Belangrijker was dat politici beseften dat de periode van geheimhouding, die kenmerkend was voor de verzuiling, voorbij was. De onmondige burger van de jaren 50 bestond niet meer.
6.4 De relatie tussen media en gezag.
Zodra een onderwerp op tv was, of de opening van het journaal, pikten kamerleden het onderwerp op. Zo werden thema’s op de politieke agenda gezet die nog geen aandacht hadden gekregen. De media speelden daardoor een rol in discussies over gevoelige onderwerpen zoals abortus, homofilie, euthanasie en milieuvervuiling. De pers kreeg een belangrijke functie in een moderne en open democratie.
Jaren 50/60 politici trokken door het land.
Jaren 70 media.
Het was belangrijk voor de politici om sympathiek en betrouwbaar over te komen op tv, en zeker in een tijd waarin veel mensen nog niet wisten op wie te stemmen. Politici dus ook in actualiteitenprogramma’s, speciale verkiezingsdebatten en in amusementenprogramma’s.
Jaren 50 waren pers en politiek elkaars verzuilde vrienden, nu leken ze wel vijanden.
De journalisten klaagden in de jaren 80 dat de politici weinig wilden zeggen en de politici vonden dat de journalisten van het kleinste nieuwtje een grote rel maakten.
Toch klopt dat beeld niet helemaal. De media en de politiek waren nog steeds op elkaar aangewezen, al was dat dan wel op een andere manier. De pers had politici nodig om aan een primeur of de nodige achtergrondinformatie te komen. En de politici hadden de pers nodig omdat ze wisten dat negatieve publiciteit een slechte indruk maakte bij de kiezers. Bovendien wilden de politici, zeker in de verkiezingstijd, regelmatig in de media komen. Een goede relatie was dus voor beiden van levensbelang.
Samenvatting Hoofdstuk 7 Gezag onder druk: het politiek bestel
13/14 oktober 1967 nacht van Schmelzer.
Het kabinet van KVP en PvdA, o.l.v de katholieke premier Jo Cals, was in grote problemen gekomen. In de KVP bestond onvrede over het kabinetsbeleid. De overheidsuitgaven zouden veel te hoog zijn en er dreigde een flink tekort op de begroting. De ministers bereikten met grote moeite een akkoord over de begroting. De ministers bereikten met grote moeite een akkoord over de begroting. Maar de KVP was niet tevreden. Een groot aantal KVP-kamerleden wilden het kabinet laten vallen. Fractieleider Norbert Schmelzer moest grote moeite doen om zijn partij binnen de coalitie te houden. Toen ging het mis. Tijdens een debat in De Tweede Kamer van bijna 18uur stelde Schmelzer zeer kritische vragen over de begroting. Premier Cals beschouwde de vragen van zijn partijgenoot als een frontale aanval en vroeg zich af of hij nog voldoende vertrouwen had in de kamer. Het kabinet trok zijn conclusie dat het maar beter kon aftreden. Dit kon gebeuren in een parlementaire democratie.
Vergeten werd dat het kabinet zelf ook niet handig had opgetreden.
dat KVP fractieleider Schmelzer oprecht bezorgt was over de oplopende uitgaven.
Wat bleef hangen was de omschrijving die Wim Kan van Schmelzer gaf: een gladde tekkel met een vette kluif in z’n bek.
Na de nacht van Schmelzer werd voor veel mensen het symbool van de onbetrouwbaarheid van de politiek. Deze kritiek kwam niet uit de lucht vallen. Het gezag werd in de jaren 60 op allerlei manieren ter discussie gesteld. Het duidelijkst kwam dat naar voren gekomen door de protest van de provo’s. Maar ook de ‘gewone’ burgers waren mondiger geworden.
De jaren 50 en het begin van de jaren 60 waren een toonbeeld van de politieke rust geweest. Daarna kwam het steeds vaker tot openlijke onenigheid tussen partijen. De gedachte dat meningsverschillen moesten worden opgelost met compromissen, verloor aan kracht. De consensus maakte plaats voor een scherpe polarisatie. Conflicten werden niet met overleg opgelost, maar op de spits gedreven.
7.1 Vernieuwing in de politiek.
Ontstond rond de journalist Hans van Mierlo een nieuwe partij die snel zeer succes vol zou zijn: D’66. Van Mierlo ergerde zich aan de vage coalitievorming en het gebrek aan inspraak door de burgers. D’66 had een radicale oplossing: de partij wilde het verzuilde politieke systeem laten ‘ontploffen’. De oude partijen moesten verdwijnen en er moesten twee grote politieke blokken komen: een progressief blok en een conservatief blok. Het blok dat de meeste stemmen kreeg mocht de regering vormen. Die kiezer wist dan precies wat hij kon verwachten als hij op 1 van de blokken stemde.
D’66 was voorstander van participatiedemocratie, waarin de kiezers meer invloed kregen op het politieke beleid. voorstel om de premier door het volk te laten kiezen.
Verder een districtenstelsel i.p.v. evenredige vertegenwoordiging. In een districtenstelsel wordt het land opgedeeld in kiesdistricten. De winnaar in een district mag in het parlement zitten. kandidaat wist dan precies op wie hij stemde, omdat kandidaten in hun eigen kiesdistrict campagne voeren.
D’66 veel succes. (vooral onder jeugd)
1967 D’66 sleepte 7 zetels in de wacht, wat een record is voor een nieuwe partij.
Ook in de PvdA waren jongeren actief die vonden dat de politiek radicaal moest veranderen. Zij noemden zich Nieuw Links .
1966 Nieuw Links publiceerde brochure, tien over rood, met 10 programmapunten voor de verandering van de PvdA.
Enkele punten:
• Een forse zwaai naar links.
• Ontwikkelingshulp moest omhoog.
• Inkomensverschillen omlaag.
• Werknemers moesten meer zeggenschap krijgen.
• Nederland moest een republiek worden.
• Nederland moest uit de NAVO treden.
Er werd wel naar Nieuw Links geluisterd, ook door Den Uyl. De PvdA was een gedisciplineerde en sombere partij die niet meer bij de ‘moderne’ tijd paste. De partij moest opener worden; er moest ruimte komen voor mensen met ander ideeën.
1967 ‘oude’ PvdA forse nederlaag. Nieuw Links wind onder de zeilen.
1969 jongeren (nieuw links) veroverden een belangrijke positie in het partijbestuur.
Op aandrang van Nieuw Links besloot de PvdA de voorzichtige politieke koers los te laten. De partij was altijd afhankelijk geweest van de confessionelen en wilde daar een eind aan maken. (komt door het verraden van KVP tijden nacht van Schmelzer)
1969 PvdA-partijcongres nam motie aan waarin werd gesteld dat er (voorlopig) niet zou worden samengewerkt met de KVP (de anti-KVP-motie)
Progressief links.
Conservatief rechts.
De linkse confessionele kiezers zouden terecht kunnen komen bij de PvdA en de rechtse confessionele kiezers bij de VVD bedoeling om de aanhang van de confessionele partijen uiteen te drijven.
1968 oprichting PPR Politieke Partij Radicalen door ontevreden leden van de KVP en ARP. Zij vonden dat de confessionele partijen niet sociaal genoeg waren ente weinig aandacht hadden voor armoede in de derde wereld.
De bedoeling was een regering te vormen tussen de drie linkse partijen: PvdA, D’66 en PPR. Ze besloten in 1969 om voortaan bij de verkiezingen met 1 programma en 1 kandidatenlijst op te treden. Progressief Akkoord.
Schaduwkabinet vóór de kamerverkiezingen werden al een kandidaat-premier en kandidaat-ministers aangewezen. Het ging om een regering die er zou komen als de progressieve partijen voldoende stemmen zouden krijgen. (in 1971 en 1972 begon de 3 zo aan de verkiezingen).
Kwamen steeds meer zwevende kiezers door de nieuwe partijen.
Politici lieten de autoritaire stijl van hun voorgangers los, maar wisten niet goed wat voor toon ze moesten aanslaan.
Het streven naar vernieuwing bleef niet beperkt tot de verkiezingscampagnes en het luisteren naar actiegroepen van burgers. De regering stelde ook verschillende commissies in om te bekijken of het politieke bestel kon worden verbeterd. Daarbij kwamen ook de wijzingen aan de orde die D’66 wilde. Uiteindelijk kwam er niets terecht van de voorstellen, omdat er geen meerderheid voor was in het parlement.
7.2 Polarisatie.
De werkloosheid liep op en de prijzen gingen omhoog (inflatie). De vakbonden vonden dat de overheid met geld over de brug moest komen om de bedreigde bedrijven overeind te houden. Dat paste in het algemene beeld van de jaren 60: de overheid werd vaker aangesproken om op te treden als er iets misging in de maatschappij.
De economische problemen werden mede veroorzaakt door de stijgende lonen. Lange tijd hadden Nederlandse bedrijven een gunstige concurrentiepositie gehad door de lage lonen. Maar in de jaren 60 waren vakbonden begonnen met een inhaalactie. De werknemers wilden ook profiteren van de welvaart. De prijzen stegen en de concurrentiepositie werd slechter.
1970 Wet op Loonstijging aangenomen. De regering kreeg het recht om alle lonen voor max. 6 maanden te bevriezen. Vakbonden gingen akkoord op voorwaarde dat de positie van de werknemers verbeterde.
Ze eisten:
• Meer invloed van werknemers in bedrijven (medezeggenschap).
• Kleinere inkomensverschillen tussen rijk en arm (inkomensnivellering)
• Betere uitkering bij ziekte, ouderdom of ontslag (sociale zekerheid).
De ondernemers waren fel tegen de eisen van de vakbonden. Ze zagen helemaal niets in medezeggenschap. Ook de nivellering van de inkomens keurden ze af: wie goed werkte of succesvol was, verdiende in hun ogen terecht meer geld. En de uitbouw van de sociale zekerheid zou volgens hen alleen maar tot hogere kosten leiden. Polarisatie tussen werkgevers en werknemers nam alleen maar meer toe.
.3 Het kabinet-Den Uyl.
1972 PvdA, D’66 en PPR verkiezingen in gegaan met het gezamenlijke verkiezingsprogramma Keerpunt’72. Het beleid dat de confessionelen en de VVD de voorafgaande jaren hadden gevoerd, was volgens hen op alle fronten mislukt. Problemen zoals inflatie, werkloosheid en milieuvervuiling waren niet aangepakt. En er was geen aandacht geweest voor de inkomensongelijkheid en het betrekken van de burgers bij de politiek. Het was volgens de 3 partijen dus tijd voor een keerpunt. De maatschappij moest ingrijpend worden hervormd door een ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. De opleidingsmogelijkheden, macht en geld mocht niet langer in handen blijven van de rijken.
Keerpunt’72 was de reden voor Willem Drees om met zijn partij te breken.
De linkse partijen kregen geen meerderheid van de zetels, maar wel het initiatief. De PvdA kreeg de kans om leiding te geven aan een regering werd kabinet-Den Uyl, o.l.v premier Joop den Uyl. Het liefst alleen met linkse partijen, maar dat ging niet. Ze moesten samenwerken met anderen, ook met de KVP.
De kern van het kabinet werd gevormd door ministers van PvdA, D’66 en PPR, aangevuld met ministers van de KVP en de ARP.
Eindelijk zou er werk worden gemaakt van de vele vernieuwingsplannen van D’66 en Nieuw Links.
Enkele ingrijpende veranderingen:
• Positie van werknemers in bedrijven moest worden versterkt meer invloed geven in OR, die over belangrijke zaken advies uitbracht aan de bedrijfsleiding.
• Werknemers zouden moeten profiteren als bedrijven succesvol waren als het vermogen van een bedrijf zou groeien, moesten de werknemers daar iets over te zeggen hebben ‘vermogensaanwasdeling’.
• Einde maken aan de forse winsten die werden geboekt met grondspeculaties (grondpolitiek).
Kwam allemaal neer op de herverdeling van kennis, macht en inkomen. De gewone man moest er beter van worden. Bovendien wilde het kabinet het politieke bestel democratiseren. Er moest een eind komen aan de achterkamertjespolitiek.
1973 oliecrisis. Nederland steunde Israël in een oorlog en werd daarvoor bestraft met en olieboycot door Arabische landen. Dit leidde tot distributie van benzine en een aantal autoloze zondagen.
1975 regering moest bezuinigen. Spanningen liepen op, want ze konden niet aan de hoge verwachtingen van de radicale veranderingen voldoen. Ook de ministers van de KVP en ARP hadden het niet makkelijk. Zij vonden dat de linkse ministers hun zin wilden doordrijven en voelden zich gedwongen mee te werken aan plannen waar ze niet achter stonden. Ook stoorden ze zich aan de polarisatie van de linkse partijen. De confessionele ministers kregen het idee dat ze alleen mee mochten regeren zolang ze niet lastig deden.
1977 kabinet Den Uyl ten val. De meningsverschillen over de grondpolitiek bleken onoverbrugbaar. Maar dit conflict was alleen de aanleiding voor de crisis. De oorzaak was de slechte sfeer die door de polarisatie was ontstaan. De ministers konden en wilden niet meer samenwerken, net zo min als de regeringspartijen.
Val kabinet tegenstrijdige gevoelens:
• Aanhangers linkse partijen en de vakbonden waren zwaar teleurgesteld over het mislukken van de hervormingen.
• Bij de confessionelen, de liberalen en de werkgevers werd opgelucht ademgehaald.
Samenvatting Hoofdstuk 8 Van polarisatie naar consensus 1977 – 1990
Eind jaren 70 was er een discussie ontstaan over de modernisering van de kernwapens. De VS wilde in Nederland en andere West-Europese landen kruisraketten plaatsen als tegenwicht tegen nieuwe kernwapens van de Sovjet-Unie.
Op initiatief van organisaties zoals het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) ontstond een massale vredesbeweging.
1985 kabinet ging beslissen over de plaatsing van kruisraketten. Ze mochten komen. Er was een enorme discussie, die uiteindelijk zou doodbloeden, want de plaatsing van de nieuwe wapens werd overbodig toen de relatie tussen de Sovjet-Unie en de VS was verbeterd.
De kruisrakettenkwestie liet zien dat de maatschappij veranderd was. De burgers waren mondiger en legden zich niet zomaar neer bij besluiten van het kabinet. Maar de kwestie had ook duidelijk gemaakt dat de regering gewend was geraakt aan massale protesten tegen haar beleid. In de jaren 80 groeide de behoefte om problemen in overleg op te lossen, op een rustige en zakelijk manier.
8.1 partijpolitiek na de ontzuiling.
Vanaf de tweede helft van de jaren 60 raakten steeds meer leden van de KVP, ARP en CHU ervan overtuigt dat ze nauw moesten samenwerken. Dat had vooral te maken met het grote stemmenverlies. Overleg verliep moeizaam. Vroeger hadden de katholieken en protestanten ieder hun eigen zuil gehad. Het onderlinge contact bleef toen tot de politieke en maatschappelijke elites. Maar de verzuiling was in de jaren 60 zwaar onder druk komen te staan. Bovendien werden de confessionelen door de polarisatie in elkaars armen gedreven. Het besef brak dat ze samen sterker zouden staan tegen de poging van links om de confessionele partijen uiteen te drijven in een progressief en conservatief deel.
1977 de drie partijen werden Christen Democratisch Appèl. (CDA) tijdens de verkiezingen voor de tweede kamer.
1980 officiële fusie van KVP, ARP en CHU.
De eerste lijsttrekker van 1977 was Dries van Agt. Hij liet weten dat het CDA vooral gezien moest worden als een middenpartij. Geen buiging naar links of naar rechts. Partij ging uit van christelijke beginselen, maar wilde ook open staan voor niet-christenen. Er waren geen nauwe banden met de kerken, zoals dat vroeger wel het geval was. Het CDA wilde een partij zijn waar iedereen, onafhankelijk van inkomen of afkomst, terecht zou kunnen.
4 uitgangspunten CDA:
• Solidariteit. sterken moesten solidair zijn tegenover de zwakkeren.
• Gerechtigheid. overheid moest zorgen voor een samenleving waarin recht heerste en de zwakkeren werden beschermd.
• Gespreide verantwoordelijkheid. beperkte rol van de overheid.
• Rentmeesterschap. de mens moest het natuur en milieu goed beschermen tegen vernietiging.
De eerste 2 punten sluiten aan bij de PvdA. Derde punt sloot dichter bij de VVD aan dan bij de PvdA.
Oprichting CDA was een succes. Het lukte om het stemmenverlies te stoppen en zelfs winst te maken. Onder de populaire premier Ruud Lubbers werd het CDA de grootste partij. Vooral in de zorg en het onderwijs kreeg deze partij veel aanhang. Hun voordeel was dat veel kiezers genoeg hadden van de polarisatie van links, die volgens hen alleen maar leidde tot onenigheid en ruzie.
Het initiatief dat in de jaren 70 bij de PvdA lag, kwam nu in handen van het CDA. Zij kon tijdens de formatie bepalen wie er aan de regering mee deed. Het CDA koos een langdurige kabinetsformatie met de VVD. Dat was voor een groot deel de eigen schuld van de PvdA, omdat zij te hoge eisen had gesteld tijdens de formatie.
VVD was een partij die veel winst boekte. In de jaren 70 speelden de liberalen gretig in op de polarisatietactiek van de linkse partijen. O.l.v. de jonge partijleider Hans Wiegel nam de VVD op een frisse en vrolijke manier links Nederland onder vuur. Volgens Wiegel bemoeide de overheid zich onder premier Den Uyl overal mee en nam zij de burgers hun vrijheid en zelfstandigheid af.
VVD wilde een voorzichtig financieel beleid en verzette zich hevig tegen de verkleining van de inkomensverschillen.
Met uitzondering van een korte periode zaten de liberalen van 1977-1989 in het kabinet. Partij kon echter de opgaande lijn in het zetelaantal niet vasthouden.
Ed Nijpels (= op volger van Wiegel) boekte een enorme verkiezingsoverwinning in 1982, mede dankzij zijn jeugdige uitstraling. Ook de tactiek om de VVD te presenteren als ‘antipolitieke’ partij had succes, omdat veel mensen genoeg hadden van het politieke gekonkel in Den Haag.
8.2 Nieuwe arbeidsverhoudingen.
In jaren 70 was er sprake van inflatie. In 1979 ging het helemaal mis. Door een oorlog tussen de grote olieproducenten Irak en Iran vloog de olieprijs omhoog. In West-Europa kwam de klap van deze 2e oliecrisis hard aan. Binnen korte tijd was het aantal werklozen in Nederland verdubbeld. In 1983 zat 12% van de beroepsbevolking zonder werk.
CNV en FNV kwamen in de problemen doordat ze hun aantal leden met grote getallen zagen dalen.
De FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging) was in 1976 ontstaan uit een samenwerking van het sociaal-democratische NVV (Nationaal Verbond voor vakverenigingen) en het katholieke NKV (Nationaal Katholieke Vakverbond). Samenwerking was een belangrijk gevolg van de ontzuiling.
CPB speelde een belangrijke rol in de economische crisis. Zij publiceerden ieder jaar cijfers over de economische ontwikkeling. Die voorspellingen lieten zien of het goed of slecht ging in Nederland.
Volgens het CPB vormden de hoge loonkosten het grootste probleem voor de economie. In de jaren 50 waren de lonen nog laag geweest en daardoor had Nederland toen een goede concurrentiepositie. Maar door de snelle stijging van de lonen waren de Nederlandse producten erg duur geworden en werd er door de bedrijven veel minder verkocht aan het buitenland. Daarom had het CPB maar één boodschap: de lonen mochten niet meer stijgen.
De vakcentrales hadden het daar moeilijk mee, maar er zat niets anders op. Een van de vakbondsleiders was de voorzitter van de FNV, Wim Kok. In 1982 sloot hij met andere vakbonden, de werkgeversorganisaties en het kabinet een akkoord dat later beroemd zou worden: het Akkoord van Wassenaar:
• Vakbonden zouden geen hoge eisen meer stellen.
• Verkorting van de werkweek van 40 naar 38 uur.
• Het kabinet beloofde niet meer in te grijpen in de loononderhandelingen.
Akkoord van Wassenaar werd een succes. Dit betekende het einde van de polarisatie tussen de vakbonden en werkgevers. De rust en consensus van de jaren 50 keerden in andere gedaanten terug. Er werd minder gestaakt en de loononderhandelingen verliepen soepeler. En net als in de jaren 50 leverde de loonmatiging resultaten op: de werkloosheid begon te dalen.
De samenwerking tussen vakbonden en werkgevers zou een van de pijlers worden van het ‘poldermodel’. (in de jaren 90 beroemd geworden). Uitgangspunt van dit model was dat er samengewerkt moest worden om de economie weer overeind te krijgen. En om samen te werken moest naar overeenkomsten worden gezocht i.p.v. tegen liggen. Consensus kwam centraal te staan.
8.3 De politieke cultuur in de jaren tachtig.
De hernieuwde consensus tussen vakbonden en werkgevers keerde ook terug in de politiek. Na de onrustige jaren 60 en 70 werd de politieke stijl zakelijk en nuchter. Conflicten werden op basis van compromissen opgelost. CDA-premier Lubbers werd het symbool van deze politiek. Hij gaf leiding aan 3 kabinetten, 2x met de VVD (1982 – 1989) en 1x met de PvdA (1989 – 1994).
Financieringstekort = de uitgaven waren hoger dan de inkomsten.
De terugkeer van de consensus is goed te zien in de manier waarop de crisis in de verzorgingsstaat werd aangepakt. De uitgavan voor onderwijs en volksgezondheid waren fors gestegen en er was een massaal ambtenarenapparaat ontstaan. Zo lang er genoeg geld binnen komt kan dit allemaal goed gaan, maar met het uitbreken van de economische crisis kwamen de problemen:
• Groot financieringstekort.
• Massaal gebruik gemaakt van de sociale voorzieningen. verzorgingsstaat kwam onder druk te staan.
Om Nederland weer gezond te krijgen moesten de uitgaven omlaag, het financieringstekort naar beneden en de werkgelegenheid omhoog.
Ook PvdA kwam tot het inzicht dat ingrijpende maatregelen nodig waren. Toen Wim Kok in 1987 Den Uyl opvolgde, werd het PvdA beleid minder idealistisch. Kok vond dat zijn partij de stoffige linkse idealen uit de jaren 70 moest loslaten. Belangrijker was dat de verzorgingsstaat overeind werd gehouden.
In 1989 keerde de PvdA terug in de regering. De partij was opgeschoven in de richting van het CDA en de VVD. In ideologisch opzicht gingen de partijen veel op elkaar lijken, omdat ze het in grote lijnen met elkaar eens waren.
De consensus had wel een prijs: voor de kiezer werd het moeilijker om de verschillen tussen de partijen te zien.
8.4 Nieuwe burgers
Overeenkomsten consensus jaren 50:
• Coalitiepartijen regeerden op basis van compromissen en onderlinge afspraken.
• Gematigde loonbeleid was de basis voor het economische herstel.
Voor de rest was de maatschappij ingrijpend veranderd. Door de ontzuiling en de emancipatie van jongeren, vrouwen en de media was de relatie tussen de burger en politiek voorgoed veranderd.
Politieke partijen, vakbonden en kerken zagen hun aanhang fors dalen. De aandacht voor politieke kwesties werd niet minder, maar burgers deden op een andere manier aan de discussies mee. Zo was demonstreren op straat de gewoonste zaak van de wereld geworden. Ook stonden er geregeld belangengroepen bij de Tweede Kamer om een petitie aan te bieden. Burgers probeerden hun doelen ook te bereiken door lid te worden van belangenverenigingen. Veel mensen werden lid van Amnesty International, een organisatie voor de mensenrechten. Ook bewegingen die de armoede in de wereld wilden bestrijden groeiden snel, zoals NOVIB. Verder waren er actiegroepen voor uiteenlopende zaken zoals euthanasie, homofilie en abortus. Het populairst werd de milieubeweging Greenpeace. Andere bekende organisaties zijn Wereld natuurfonds, Natuur en Milieu en de Vereniging Milieudefensie.
Ook organisaties die opkwamen voor de belangen van de individuele burger groeiden snel. ANWB, de Consumentenbond.
ANWB wierp zich op de belangen van de automobilist.
Consumentenbond kwam op voor de belangen van consumenten.
Patiëntenorganisaties ondersteunden mensen die met een ziekte kampten.
Politici moesten voortaan rekening houden met deze belangenverenigingen. De maatschappij was na de ontzuiling veranderd in een ‘civil society’ (burgermaatschappij), waarin burgers opkwamen voor hun eigen rechten. Ze waren niet meer zoals vroeger gebonden aan hun verzuilde organisaties, maar kozen zelf waar ze lid van werden.
In de jaren 80 werd er gewoon naar jongeren en vrouwen geluisterd, waardoor er minder noodzaak was om eigen organisaties op te richten.
De individuele vrijheid werd niet alleen positief beoordeeld. Gewaarschuwd werd voor het ontstaan van een ‘ik-cultuur’, waarin men alleen maar met zichzelf bezig was en geen aandacht had voor de ander. De individualisering dreigde door te slaan, met als risico dat de solidariteit tussen mensen zou verdwijnen. Symbool voor de nieuwe individualistisch ingestelde burger werd de ‘yuppie’, de succesvolle jongere die snel rijk wilde worden. De nieuwe partij Groen Links, die ontstond uit een fusie van een aantal linkse partijen zoals PPR en PSP, verzette zich tegen de individualisering van de samenleving.
De nieuwe sociale bewegingen riepen niet op tot verzet tegen de overheid, maar probeerden invloed uit te oefenen op de gezagsdragers. Soms gebeurde dat door kleinschalige acties of demonstraties, maar meestal in de vorm van overleg. In gesprekken met de overheid wilden ze duidelijk maken waarom het beleid moest worden aangepast.
Niet alleen de grote organisaties zoals de milieubeweging, onderwijsverenigingen of ouderenbonden spraken met de overheid. Ook kleine groeperingen werden d.m.v. adviesorganen bij het beleid betrokken.
REACTIES
1 seconde geleden