Nederlanders en hun gezagsdragers 1950-1990

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 10184 woorden
  • 17 augustus 2004
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
21 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samenvatting geschiedenis
Nederlanders en hun gezagsdragers
1950-1990

Historisch kader; Nederlanders en hun gezagsdragers 1950-1990:
Wat eraan voorafging

Hoofdvraag
‘Hoe ontwikkelde zich de politieke cultuur in Nederland in de periode 1950-1990?’

Strijdpunten in de politiek

In 1848 werd grondwet gewijzigd, de koning verloor zijn macht en er ontwikkelde zich een parlementaire democratie. Aanvankelijk lag de macht bij gegoede burgerij, door de grondwet van 1848 kwam het censuskiesrecht voor mannen van 25 en ouder (in praktijk 10% van mannen kiesrecht).
Tussen 1870-1900(crises en verandering) ontstonden politieke partijen die opkwamen voor rechten van kleine burgerij, boeren en arbeiders. De ARP (protestants-christelijke Anti-Revolutionaire partij) en de RKSP (Rooms-Katholieke Staatspartij) behartigden voor belangen kleine burgerij en boeren. SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) werd door socialisten gesticht.
Strijdpunten:
* Uitbreiding kiesrecht
* Gelijkstelling bijzonder onderwijs aan openbaar onderwijs
* Sociale taak van de staat (armoedebestrijding op allerlei manieren)
Socialisten gingen wbt kiesrecht het verst, ze eisten algemeen kiesrecht. Vrouwenkiesrecht vormde een probleem, zelfs onder socialisten. Door feministische acties nam voorstanders van vrouwenkiesrecht toe.
De socialisten verlangden wbt de sociale taak van de staat ook het meest.
In schoolstrijd stonden liberalen en socialisten tegenover confessionele partijen, de confessionelen wilden dat de staat ook het bijzonder onderwijs ging betalen.
Grondwetswijziging van 1917 stond in teken van pacificatie (vrede/verzoening). De partijen sloten een overeenkomst met elkaar; bijzonder onderwijs financieel gelijkgesteld aan openbaar onderwijs en algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd, met mogelijkheid tot vrouwenkiesrecht (paar jaar later daadwerkelijk ingevoerd).
Het politieke bestel

Politieke bestel eerste helft 20e eeuw gevormd door staat, politieke partijen en maatschappelijke belangengroepen(ondernemers, middenstanders, boeren, arbeiders). Sinds eeuwwisseling was macht verschoven, politieke besluiten niet meer genomen tijdens debatten maar al vóór ze in parlement werden besproken. Dit kwam doordat er van te voren al overleg was tussen uitvoerend gezag (regering) en allerlei gezagsdragers. In dit overleg werd er naar compromissen gestreefd, die dan als wetsvoorstellen in parlement behandeld werden. Tussen 1917 en 1939 kreeg deze consensuspolitiek geleidelijk vorm. Er werd gestreefd naar overeenstemming tussen zoveel mogelijk partijen, deze politiek had zorgde voor daling van het aantal grote stakingen in Nederland na 1917.

Consensus= Overeenstemming tussen zoveel mogelijk partijen en belangengroepen.
De politieke cultuur: verzuiling

Verzuiling is een verdeling van de samenleving op grond van verschillen op levens- en wereldbeschouwelijk gebied. Vanaf 1900 tot in jaren ’60 was Nederland sterk verzuild. Samenleving was verdeeld in vier zuilen; gemeenschappen die gescheiden van elkaar leefden en elkaar wantrouwden. Katholieken, protestanten, socialisten en ‘neutralen’(meest liberalen). De zuilen hadden elk een eigen netwerk van organisaties, stichtingen en verenigingen. In elke zuil was er een kleine bovenlaag van politieke en maatschappelijke gezagsdragers.
Tot in de jaren ’50 was trouw aan het gezag een gewaardeerde eigenschap van de Nederlandse burger. De burger moest gezag eerbiedigen en moest trouw zijn aan de gezagsdragers van zijn zuil. Er was weinig plaats voor minderheden die vonden dat gezag niet vanzelfsprekend is maar moet worden verworven en erkend.

De politieke machtsverhoudingen

Tussen 1917 en 1940 hadden confessionele partijen een doorslaggevende invloed op de samenstelling van de regering. Tot die partijen behoorden de ARP en de RKSP en ook de CHU. Deze confessionele partijen sloten de sociaal-democraten (SDAP) tot 1939 van regeringsdeelname uit.
Velen hoopten op doorbraak naar modern partijenstelsel en moderne partijpolitiek na de 2e W.O.
In partijbestel bleef echter alles vrijwel hetzelfde. RKSP werd alleen KVP en de ARP en CHU kwamen terug. De socialisten van de SDAP richtten samen met klein aantal confessionelen en vooruitstrevende liberalen de PvdA op, om zo een doorbraak in het zuilensysteem te forceren. PvdA trok echter weinig confessionele en liberale kiezers. Na aantal jaren verlieten liberalen de PvdA en richtten de VVD op.
De regeringscombinatie van 1939 als kern katholieken en socialisten werd in 1946 als rooms-rode coalitie hervat. In het belang van de wederopbouw werd deze coalitie tot 1958 voortgezet.
Boegbeelden van rooms-rode coalitie:
* Beel (KVP), premier van ‘46-‘48 en daarna minister van Binnenlandse Zaken,
* Romme, KVP-fractieleider van ’46-‘61
* Drees (PvdA), premier van ’48-‘58
* Burger, PvdA-fractieleider van ’51-’62.
* Schouten (ARP)
* Tilanus (CHU)
* Oud (VVD)

Confessionele partijen:
AR(P)= Protestants-christelijke Anti-Revolutionaire Partij
RKSP= Rooms-Katholieke Staatspartij  veranderde na 2e W.O. naam in KVP= Katholieke Volkspartij.
CHU= protestants Christelijk-Historische Unie
Sociaal–democraten:
SDAP= Sociaal-Democratische Arbeiderspartij  werd na de 2e W.O. de PvdA.
Liberalen:
VVD= Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (pas na de 2e W.O.)
Communisten:
CPN= Communistische Partij van Nederland
Hoofdstuk 1: De samenleving in de jaren ‘50
1) Gezagsdragers respecteren elkaar en worden gerespecteerd door de bevolking

De gezagsdragers onder elkaar
Politieke en maatschappelijke gezagsdragers waren de leidinggevenden functionarissen van de vier zuilen:
*de katholieke
*de protestantse
*de socialistische
*en de liberale.
Veel gezagsdragers hadden zoveel invloed door allerlei dubbelfuncties, parlementsleden waren b.v. tegelijkertijd bestuurslid van een vakvereniging of omroepvereniging.
Vaak waren er vriendschapsbanden binnen de elites.
Gezagsdragers kwamen elkaar in besturen van verschillende organisaties tegen en vormden vaak onderling een informele band. Ze zagen in dat ze met leiders van andere zuilen moesten samenwerken, daarom regelden ze onderling problemen eerst onofficieel bij speciale gebeurtenissen (zoals kabinetsformaties).
Later zorgden ze voor geïnstitutionaliseerd en gesmeerd overleg in steeds meer permanente overkoepelingsorganen.
Zo’n orgaan was de Sociaal-Economische Raad(SER,1950). Deze raad werd belangrijkste adviesorgaan van regering op sociaal-economisch gebied.
In SER zitten 15 vertegenwoordigers van verzuilde organisaties van werkgevers, 15 van werknemers en 15 door de regering benoemde leden. Door dit overleg ontstond er toch samenwerking in de verzuilde samenleving.

politieke besluitvorming

Elke zuil vertegenwoordigde een minderheid, daardoor kon een politieke beslissing alleen genomen worden als enkele zuilen tot een compromis konden komen. Gezagsdragers van de zuilen overlegden in zakelijke sfeer met elkaar, ze herleiden vaak elk vraagstuk tot een kwestie van verdeling. Het evenredigheidsbeginsel(men ging uit van de grootte van iedere zuil, die o.a. tot uiting kwam in de zetelverhouding in het parlement) bepaalde de verdeling.
In kwesties waarbij de ideologie belangrijk was, mocht de achterban niets weten van de ‘koehandel’ die de leiders bedreven, deze zou haar leiders een gebrek aan principes verwijten.
Voorbeeld van zo’n kwestie: de geestelijke verzorging in het leger. De PvdA stelde in 1953 voor ook humanistische geestelijke verzorgers op te nemen naast de protestantse en katholieke verzorgers. Katholieken fel tegen, maar KVP-top wilde enerzijds geen breuk met PvdA en wilden anderzijds hun achterban niet teleurstellen. Daarom kwam er een compromis: er mochten humanistische geestelijke verzorgers komen, maar waren niet gelijk aan legerpredikanten en aalmoezeniers.

Consensus en ordening is het streven van de gezagsdragers
Redenen:
* Politici waren bang voor terugkeer van de langdurige werkloosheid die in Europa tijdens de economische crisis van de jaren ’30 had geheerst. Om dit te vermijden van eendracht noodzakelijk.
* De KVP en de PvdA vormden tussen ’46 en ’58 de coalitie. Deze vonden politieke en maatschappelijke consensus van groot belang voor de wederopbouw na de oorlog.
* Maatschappelijke ordeningsdrang kwam voort uit angst voor moreel verval van de bevolking, dat dit voor maatschappelijke of politieke verschuivingen zou zorgen. Men was vooral bang voor politieke verschuiving naar de CPN.
* Gezagsdragers vonden dat politieke en maatschappelijke gezag in de jaren van crisis, bezetting en wederopbouw was ondermijnd. Verzet tegen gezag was in bezettingstijd een nationale deugd geworden, tijdens Duitse bezetting was gezag dus ernstig aangetast.
* Gezagsdragers waren bang voor maatschappelijke gevolgen van de industrialisatie, vooral voor ‘crisis in het gezin’. Door industrialisatie kwamen er nieuwe woonwijken waar minder sociale controle was. Katholieke gezagsdragers vonden nieuwe woningen veel te klein en vreesden voor geboortebeperking en vonden dat aantrekkingskracht van industrie op getrouwde vrouwen het gezin zou ondermijnen. Werkende getrouwde vrouwen zouden werk en gezin niet kunnen combineren.
Bij partijen ontstond langzamerhand consensus omtrent de taken van de staat en de regering:
* Gaandeweg vonden bijna alle partijen dat de staat verantwoordelijk was voor de kwaliteit van het samenleven.
* De regering moest in samenwerking met sociale partners zorgen voor volledige werkgelegenheid, arbeidsrust en sociale zekerheid.
De regering verzekert zich van de instemming van de sociale organisaties
1945: Vertegenwoordigers van werkgevers, vakbonden, landbouw en middenstandsorganisaties richtten de Stichting van de Arbeid op. De regering was bereid de stichting als adviserend orgaan te erkennen, op terrein van loonvorming werd ze verplicht om advies te vragen aan de Stichting van Arbeid. Na oprichting van de SER nam deze bijna alles over van de stichting. Sindsdien werd ze soms ingeschakeld bij nationale sociaal-economische conflicten. Tegelijkertijd leidde de regering zelf de besluitvorming rond het loonbeleid.
Instelling van een ministerie van Maatschappelijk werk

1952: Nieuw ministerie ingesteld: ministerie van Maatschappelijk Werk, doel: behouden van actieve gezins- en huwelijkspolitiek. Zoals verhoging kinderbijslag en loon- en belastingmaatregelen. Ministerie steunde instellingen als gezinsverzorging, huishoud- en gezinsvoorlichting en bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden.
Marga Klompé(KVP) kreeg grote bekendheid als minister van Maatschappelijk Werk (1956—1963), zij was nml eerste vrouwelijke minister.

Groei van netwerk van instellingen voor sociale zorg
Morele bezorgdheid van gezagsdragers leidde tot groei van netwerk van door overheid gesubsidieerde instellingen van de zuilen voor sociale zorg. Katholieke netwerk was het grootst.
Gezagsdragers en de rest van Nederland
Politieke gezagsdragers oefenenden op verschillende manieren invloed uit op het leven van de Nederlanders:
* Er werd bestuurd op hiërarchische wijze, veel verkondigd en weinig gediscussieerd. Leiders bereikte achterban door verzuilde organisaties.
* Politieke gezagsdragers benadrukten ideologische verschillen tussen de zuilen, benadrukt dat trouw aan eigen zuil van groot belang was.
* Gezagsdragers zagen het als hun plicht burgers op te voeden tot fatsoenlijke burgers, gezagsgetrouwe burgers.
* Gezagsdragers deden beroep op saamhorigheidsbesef. In jaren 1945-1960 werden politieke stabiliteit en arbeidsvrede(geen stakingen) gestimuleerd. Katholieke Arbeidersbeweging(KAB) schaftte zelfs stakingskas af.
Bevolking laat zich leiden
* Achterban in elke zuil liet zich door gezagsdragers mobiliseren om te ageren tegen opvattingen die in de andere zuilen leefden. V.b.: de pamflettenstrijd tussen KVP en PvdA tijdens verkiezingsstrijd 1956.
* Grootste deel van de bevolking stemde trouw op de partij van de eigen zuil, hierdoor waren er nooit grote verschuivingen in de zetelverdeling.
* Weinig mensen lieten een eigen stem in de politiek horen. In verzuilde samenleving was het voor ‘buitenbeentjes’moeilijk mogelijkheden te vinden om zich te uiten.
* Slecht klein deel van de burgers (kaderleden van partij en vakbeweging) nam actief deel aan de politiek. Men was tevreden met partijstelsel, en liet alles over aan de leiders.
2) Ouders steunen gezagsdragers
Sterke nadruk op gezag bij de ouders
Gezin werd algemeen geaccepteerd als hoeksteen van de samenleving. Opvoeding werd gezien als goede voorbereiding op het maatschappelijk functioneren.
Ouder hadden veel invloed op het leven van hun kinderen, nadruk lag sterk op gezag, ouders waren streng. Vooral in puberteit werd strenge opvoeding als noodzakelijk gezien, pubers moesten aan iedereen gehoorzaam zijn. Op het gebied van seksualiteit werd jeugd strak in het gareel gehouden. Kuisheid als belangrijkste deugd aangeprezen. Katholieken en gereformeerden werden jongens en meisjes bijna helemaal van elkaar gescheiden. Deze aanpak had bij zowel kerkelijken als onkerkelijken groot succes.
Harmonieuze ongelijkheid binnen het gezin
Harmonieuze ongelijkheid = ongelijkheid waardoor in het gezin alles soepel en zonder conflicten zou verlopen omdat ieder zijn plaats kent in het gezin. Officieel hoogste gezag bij de vader, in praktijk regelde de moeder alle huiselijke zaken en de vader was verantwoordelijk voor gezinsinkomen en betrekkingen met buitenwereld(gemeentehuis, school, werkgever van de kinderen). Jongens andere plichten dan meisjes, oudere kinderen verantwoordelijk voor de jongere.
Jongens en meisjes apart behandeld
Verschil in opvoeding, jongens werden voorbereid op hun rol van kostwinner en meisjes op hun rol van moeder en huisvrouw.
Voor meeste meisjes was de huishoudschool de hoogste vorm van onderwijs, verder was er de MMS(middelbare meisjesschool=gelijk aan havo), exacte vakken hier van minder groot belang want meisjes moesten worden voorbereid op ‘vrouwelijk beroep’. Meisjes vormden op HBS en gymnasium een minderheid. Meeste jongens gingen naar een ambachtsschool of de MULO(is Mavo). Kleine groep ging naar de HBS of gymnasium.
Vrijetijdsbesteding van jongeren wordt door ouders sterk gereguleerd
Het ideaal was dat jongeren nooit zonder toezicht waren, daarom werden jongeren aangespoord lid te worden van verenigingen. De meeste deden dit graag, het was de enige manier om met leeftijdsgenoten in vrije tijd samen te zijn.
Verzuilde jeugdorganisaties werden na de 2e W.O. heropgericht.
Overheid biedt ouders hulp bij de opvoeding
Overheid ging jeugdwerk en sportverenigingen subsidiëren en nam vrijheidbeperkende maatregelen; er was een landelijke filmkeuring(al sinds bioscoopwet van 1962) en werden er dansverboden uitgevaardigd.
Katholieke gemeenten hadden zelfs een nakeuringsinstituut opgericht, de Katholieke Film Centrale(KFC), deze weerde films die een gevaar vormden voor godsdienst, zedelijkheid of maatschappij. Ook gemengd zwemmen in veel gemeenten met katholieke meerderheid verboden.
3) Kerken steunen gezagsdragers
Naast het gezin stond ‘de Kerk’ centraal in het leven van de meeste burgers. Deze invloed strekte zicht uit tot b.v. onderwijs, ziekenzorg, armoedebestrijding, vrijetijdsbesteding. Deze verzuilde organisaties werden in toenemende mate gesubsidieerd.
Invloed van Kerken op het onderwijs
Scholen speelden grootste rol w.b.t. opvoeding en onderricht.
1917: financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs, hierdoor groeide bijzonder onderwijs sterk. In 1917 1/3e van de scholen confessioneel, in 1950 2/3e deel. Godsdienstonderwijs stond op deze scholen centraal. Trouw zijn aan het gezag was een centrale gedachte bij de opvoeding en het onderwijs, leerlingen opvoeden tot goede leden van de zuil was even belangrijk als kennisoverdracht. Scholen controleerden ook het gedrag van leerlingen buiten schooltijd.
Kerkelijke ziekenzorg en armoedebestrijding
Patiënten in confessionele ziekenhuizen kregen regelmatig bezoek van een geestelijke (een ‘aalmoezenier’).
Ook was er armenzorg, bij de protestanten was dit toevertrouwd aan de plaatselijke diaconie, bij de katholieken was dat de Sint-Vincentiusvereniging.
Vrijetijdsbesteding onder de hoede van de Kerken
Ook in de jeugdbeweging werd aan opvoeding gedaan, leiders kregen hiervoor speciale cursussen. Voor vrijetijdsbesteding was er een dicht netwerk: jeugdverenigingen, sportverenigingen, zangkoren, harmonie- en fanfarekorpsen, toneelclubs, in t katholieke zuiden ook de schutterijen. Voor boeren, boerinnen en middenstanders waren er de ‘standsorganisaties’. De kerk speelde bij al deze verenigingen direct of indirect een rol. Kerken drongen eropaan buiten het economische terrein geen contact te hebben met leden van de andere zuilen. Ook sport werd meestal binnen eigen zuil beoefend.
Kerkelijke gezagsdragers hebben ook grote invloed op de politiek
Kerkelijke gezagsdragers behoorden in dorpen en kleine steden tot de plaatselijke elite, waardoor ze vanzelfsprekend veel macht hadden omdat het denken in klassen en standen nog volop bestond. Openlijke ontkenning van dit gezag kon hierdoor zeer nadelig uitwerken (b.v. geen werk).
Op nationaal niveau hadden grote kerkgenootschappen door het overwicht van confessionele partijen in de regering en het parlement grote invloed;
* Wetten en regels weerspiegelden een christelijk-ethisch denken. Zoals de ‘zedelijkheidswet’van 1911 (verbood ondermeer abortus, vrouwenhandel, ontheiliging van de zondag). Pogingen deze wet te veranderen gedeeltelijk succes.
* Belangen van confessionele groepen kregen meer voorrang boven de belangen van andersdenkenden. Voorbeelden: in confessionele gemeentes werden openbare scholen als ‘stiefkinderen’ behandeld en de gezinspolitiek was vooral gunstig voor grote gezinnen (die vooral voorkwamen bij katholieken en gereformeerden).
Niet-kerkelijken voelden zich hierdoor in hun vrijheden beperkt, als het ging om levensbeschouwelijke keuzes of regelingen over verplichte zondagsrust.
4) Vakbonden steunen de gezagsdragers tot halverwege de jaren ‘50
Vakcentrale = overkoepelende organisatie van gelijkgestemde vakbonden.
Vakbonden= bonden per beroepsgroep.
Er waren drie verzuilde vakcentrales:
1) Katholieke Arbeidersbeweging (KAB)
2) Het socialistisch Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV)
3) Het protestantse Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)
40% van de werknemers was lid van een vakbond die bij een van de vakcentrales was aangesloten(zoals van bouwvakkers, havenarbeiders, etc.)
De leiders van de vakcentrales deelden met politieke leiders vanzelfsprekend gezag.
De arbeidsorganisaties komen op voor ‘heel de arbeider’
De bonden kwamen ook voor andere dingen op dan alleen voor de materiële belangen van de arbeider. Ze hadden ook invloed op volksgezondheid, vrijetijdsbesteding, huisvesting, verzekeringen, volksontwikkeling en pers. Hiervoor werden allemaal verenigingen, organisaties en instellingen opricht.
Voor Katholieken: verzekeren bij ‘Concordia’, voor bestrijding van tuberculose onder arbeiders was er de vereniging ‘Herwonnen Levenskracht’. Er was de Volkskrant en uitgeverij ‘De Lanteern’, en jongerenorganisatie(strikt gescheiden); KAJ (katholieke arbeidersjeugd) voor jongens en de VKAJ(vrouwelijke katholieke arbeidersjeugd) voor meisjes.
Voor socialisten: verzekeren bij ‘De Centrale’, oude dag in bejaardenhuizen met de naam ‘Avondrood’, het dagblad ‘Het Vrije Volk’ van uitgeverij ‘Arbeiderspers’, jeugdorganisatie ‘Jonge Strijd’.
Voor protestantse jongeren de jeugdorganisatie ‘Werkende Jeugd’.
De vakbondsleiders prediken matiging en sociale harmonie
Alle gezagsdragers predikten matiging en zuinigheid in Nederlandse gezinnen. Op het terrein van arbeid stonden ze voor sociale harmonie = tegenstellingen/conflicten tussen werkgevers en werknemers in overleg oplossen. Stakingen afgewezen als verouderd dwangmiddel.
Arbeiders komen in verzet tegen koers vakbonden
Vanaf 1955: arbeiders gaan zich verzetten tegen deze koers, want lonen bleven achter bij de economische ontwikkeling en arbeiders hadden totaal geen economische medezeggenschap.
Hoofdstuk 2: Mentaliteitsverandering in de jaren ’50 en ‘60
1) Er ontstaat een verandering in mentaliteit

Tussen 1950 en 1970 werd in Nederland eerst geleidelijk en na 1965 versneld een mentaliteitsverandering zichtbaar.

Nederlanders stellen andere eisen aan zichzelf, aan elkaar en aan de gezagsdragers
Rol van man als kostwinner en vrouw als huisvrouw ging veranderen, vrouw eiste ook ‘zelfontplooiing’. Ze eisten van elkaar een goede relatie waarin alles bespreekbaar was (dus er kwam andere taakverdeling). Van de gezagsdragers werd inspraak en verantwoording van hun beleid geëist.
Mensen worden mondiger
De eisen die aan gezagsdragers werden gesteld was al een teken van meer mondigheid. Veel mensen leerden steeds meer om voor zichzelf op te komen.
De sociale controle neemt af
Voorheen was er een sterke sociale controle, in jaren ’50 en ’60 nam deze sociale controle sterk af. Mensen konden veel meer hun eigen gang gaan, in positieve als in negatieve zin.
De wereld van jong en oud wordt breder
Voorheen was buitenwereld alleen bereikbaar door de krant, radio en bioscoopjournaal. Klein aantal mensen trok er met de tent op uit.
Door komst van de tv, auto en de sterk opkomende vakantiereizen veranderde dit. Dit vergrootte de blik op de wereld aanzienlijk.
2) oorzaken van de mentaliteitsverandering
De mentaliteitsverandering viel samen met ingrijpende sociaal-economische veranderingen. Oorzaken:
1) Snelle en brede industrialisatie
* 1955: industrialisatiepolitiek wierp haar vruchten af, de industriële basis werd verbreed en investeringen in het bedrijfsleven stegen.
* In alle economische sectoren gestreefd naar efficiënte productie door schaalvergroting en rationalisatie (betere organisatie van het bedrijf)
* Door fusies en schaalvergroting verdwenen de traditionele kleine bedrijven en de huisindustrie
* Industriële productiviteit nam sterk toe.
* Het transportwezen onderging een revolutie: het vervoer per vrachtauto nam tussen 1950 en 1970 enorm toe, naast vervoer per binnenschip en goederentrein.
* Landbouwsector industrialiseerde in een versneld tempo.
2) Meer werk bij overheid en in dienstverlening
* Structuur van beroepsbevolking veranderde. Naast industrie steeds meer werk in commerciële dienstverlening(banken, verzekeringsmaatschappijen, reisbureaus) en bij de overheid. In landbouw nam werkgelegenheid af terwijl productie steeg.
* Het soort werk veranderde. Door mechanisering en automatisering nam lichamelijke arbeid af. Er kwam steeds meer arbeid waar scholing voor nodig was.
3) De mobiliteit neemt toe
Er ontstond in de jaren ’60 forensenverkeer tussen uitdijende industriële en commerciële stadskernen en forensengemeente.
Voor een groot deel van de burgers veranderde in de jaren ’60 de woon-, werk- en leefomgeving. Rond steden kwamen flats en rond dorpen nieuwbouwwijken. Veel dorpen werden forensengemeenten.
Door de komst van de bromfiets in de jaren ’50 en het toenemend autobezit in jaren ’60 kon men steeds verder van het werk af gaan wonen, dus er kwam scheiding tussen werken en wonen.
4) Welvaart groeit
Hierdoor ontwikkelde zich een ‘amerikaanse’ consumptiemaatschappij. Luxe producten werden steeds meer als noodzakelijk beschouwd (als wasmachines, tv’s, auto’s, etc.), door reclame kwam er snelle wisseling mode en trends.
Vanaf eind jaren ’50 werd groeiende welvaart zichtbaar.
1959: Geleide loonpolitiek werd losgelaten, er kwam vrije loonvorming(onderhandeling lonen per bedrijfstak), waardoor lonen in jaren ’60 sterk stegen (in 1970 gemiddelde inkomen sinds 1959 verdubbeld). De groeiende welvaart ging gepaard met een toename van de vrije tijd.
5) De verzorgingsstaat komt tot stand(in jaren ’50 en vooral jaren ’60)
In een verzorgingsstaat rekent de overheid het tot haar taak niet alleen de veiligheid, maar ook de welvaart en het welzijn van de burgers te garanderen.
6) De televisie verbreedt het wereldbeeld
Door de tv maakten veel Nederlanders kennis met andere Ideeën en opvattingen dan die van hun eigen zuil.
7)Traditionele sociale verbanden worden doorbroken
Door verandering van woon- en werkomstandigheden en ontkerkelijking werden sociale verbanden doorbroken(dit waren het gezin, de familie, dorpsgenoten, het kerkelijke leven).
8) De jongere generatie krijgt meer opleiding
Productieproces eiste hoger scholingspeil, hierdoor groeide het hoger onderwijs sterk. Voor kinderen uit middengroepen en uit de arbeidersklasse werd het door studiebeurzen(1961) en kinderbijslag mogelijk hogere opleidingen te volgen. De overheidsuitgaven voor de universiteiten en beroepsonderwijs stegen enorm.
3) Veranderingen in de politieke cultuur
Gevolgen voor de samenleving en de politieke cultuur door mentaliteitsverandering:
Meer zelfvertrouwen en minder afhankelijkheid
Nederlanders meer zelfvertrouwen door stijging van lonen en toegenomen vrije tijd. Door groeiende welvaart en komst van de verzorgingsstaat voelden Nederlanders zich niet meer zo afhankelijk van de traditionele gezagsdragers.
Secularisatie en ontzuiling
In Nederland begon Secularisatie= verwereldlijking, ontkerkelijking, invloed kerk neemt af.
Door de secularisatie trad er ontzuiling op.
Vanaf jaren ’50 nam de invloed van godsdienst sterk af en nam de behoefte om bij een zuil te horen ook af. Dit gold bij katholieken en protestanten als ook bij de socialisten. Secularisatie en ontzuiling het meest zichtbaar bij de katholieken; kerkbezoek nam enorm af en de KVP verloor heel veel van haar aanhang.
Gevolgen van de mentaliteitsverandering en sociaal-economische veranderingen voor de politieke cultuur
De gezagsdragers zijn bereid tot aanpassing
In loop van de jaren ’50 zagen gezagsdragers dat Nederland geleidelijk een andere samenleving zou worden. Ze vonden het verstandig zich aan te passen om onrust, spanningen en geweld bij deze overgang te vermijden, om zo hun invloed op de bevolking te houden.
De positie van de gehuwde vrouw verbetert
1924: een confessioneel kabinet had verklaard dat vrouwen op hun huwelijksdag ontslagen moesten worden, vanaf 1935 gold dit ook voor onderwijzeressen en ook veel confessionele bedrijven en instellingen volgden dit voorbeeld. Confessionelen vonden nml dat de vrouw moeder en huisvrouw moest blijven.
1955: Aangenomen motie-Tendeloo(vrouw en 2e kamerlid van de PvdA). Deze motie drong aan op afschaffing van de bepaling dat gehuwde vrouwen niet in overheidsdienst mochten werken. Maar KVP-minister Beel, van Binnenlandse Zaken, legde motie naast zich neer. Een jaar later voerde een nieuw kabinet de motie alsnog uit.
1956: Handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw afgeschaft, vanaf 1838 was vastgelegd dat vrouwen juridisch gelijkgesteld werden aan minderjarige kinderen. Hield o.a. in dat haar handtekening bij koop of verkoop niet telde.
Moralisme maakt plaats voor tolerantie
Kerken droegen hieraan bij(+/- vanaf 1960). Ze predikten openheid, eenheid en individuele verantwoordelijkheid in de samenleving. Bisschop Bekkers doet in 1963 in het KRO-programma ‘Brandpunt’ belangrijke uitspraak: Voor het eerst wordt geboortebeperking en voorbehoedmiddelen door een katholieke gezagsdrager niet veroordeeld, maar genoemd als een persoonlijke verantwoordelijkheid.
Vakbonden worden strijdbaarder
I.p.v. verdediging algemene maatschappelijke belangen richtten zij zich op de verdediging van de materiële belangen van hun leden (om ledenverlies tegen te gaan). Ze waren steeds meer bereid tot confrontatie met overheid en werkgevers (doordat arbeiders ontevreden waren over hun loon).
Onder intellectuelen en jongeren ontstaat oppositie
Deze vonden dat het verzuilde politieke bestel een zakelijke-neutrale benadering van de veranderende samenleving in de weg stond.
Bij hun was ergernis over het Bisschoppelijk Mandement (1954) groot. Het was bedoeld om de katholieke zuil bijeen te houden. Vooral in het socialisme zagen de bisschoppen een ernstige bedreiging van de katholieke eenheid(ze verboden b.v. katholieken lid te zijn van socialistische verenigingen als het NVV). Er werd afkeurend gereageerd op dit mandement (ook door veel katholieken zelf).
Binnen verzuilde organisaties namen jongere generaties langzaam afstand van de opvattingen van de verzuilde elite. Sociaal-politieke problemen pragmatisch oplossen door een moderne overheid met haar ambtenarenapparaat.
Pragmatisch = gericht op de realiteit, praktische oplossingen van bestaande ideeën.
Intellectuelen en jonge professionelen wilden vernieuwing. Ze keurden de ondoorzichtige wijze van de machtsuitoefening van de oudere generatie bestuurders af. Ze gingen in begin jaren ’60 sympathiseren met protestbewegingen tegen o.a. de NAVO en de nucleaire bewapening. Dit kwam vooral vanuit de PSP (vanaf ’57, Pacifistisch Socialistisch Partij, in ’87 opgegaan in Groen Links).
Een minder politieke vredesbeweging had veel katholieke en protestantse aanhangers, zoals de paasmarsen van de katholieke vredesbeweging ‘Pax Christi’.
Hoofdstuk 3: Gezag onder druk: emancipatie van jongeren in de jaren ’60 en ‘70
1) De houding van jongeren ten opzichte van het gezag verandert
Veel jongeren (vooral nozems en existentialisten) toonden steeds minder respect voor gezag en gezagsdragers. Er was vaak eerder sprake van een vertrouwensbreuk dan van een gezagscrisis.
De werkende jeugd ontwikkelt een eigen leefstijl
Leefstijl zijn de uiterlijke kenmerken(gedrag en kleding), dit was het opvallendst bij de nozems. Kenmerken waren vetkuif, brommers en transistorradio’s, bier en rock ’n roll. Elvis Presley werd de grote held van de nozems. De nozems vormden klein percentage van de werkende jeugd, maar vielen ’t meest op. Deze vorm van massajeugd is te vergelijken met de ‘hangjeugd’ van tegenwoordig.
Schoolgaande jongeren ontwikkelen eigen subculturen
De term subcultuur omvat niet alleen het uiterlijke maar ook het innerlijke (eigen ideeën en opvattingen). Bepaalde kenmerken van deze jeugdculturen botsten met de traditionele waarden en normen van de gezagsdragers (zoals eigen gedrag en uiterlijk en opvattingen over seksualiteit).
Scholieren probeerden de sombere Franse existentialisten(volgelingen van Sartre en Camus) te imiteren(zwarte kleding, dronken franse wijn, franse chansons, diepzinnig zwijgen). Ze hielden ook van moderne jazz maar vonden rock ’n roll van de nozems maar niets.
Ze wilden vrijheid om zichzelf te zijn, niet meer telkens gecontroleerd worden. Dit was eveneens klein percentage van de scholieren, maar wel veel media-aandacht.
Begin jaren ’60 werden verschillen tussen werkende en schoolgaande jongeren steeds kleiner. Ze gingen van dezelfde muziek houden(zoals The Beatles), en kregen dezelfde uiterlijke kenmerken(spijkerpak).
2) Ouders en andere gezagsdragers krijgen begrip voor de jeugd en zijn onder de indruk van snelle veranderingen in de samenleving(laatste stuk verklaringen)
* Jongeren beschikken over meer geld
Lonen van werkende jongeren stegen door groeiende vraag naar arbeiders en ze hoefden niet alles aan ouders af te staan. Scholieren kregen meer zakgeld omdat het gezinsinkomen steeg. Hierdoor konden ze zich hebbedingetjes aanschaffen en meer uitgaan.
*Jongeren krijgen steeds meer onderwijs
Vanaf eind jaren ’50 steeds meer jongeren die tot hun 18e volledig dagonderwijs volgden, universiteiten vanaf midden ’60 overstroomd door groeiende studentenaantallen. Levenservaringen steeds meer in schoolverband opgedaan, het gezinsleven werd voor hen minder belangrijk. Hierdoor werd de afstand tot de vaak minder geschoolde ouders groter.
Door deze veranderingen lieten gezagsdragers alsook ouders strenge traditionele opvoedingsmethoden langzaamaan los en toonden respect voor idealen van de jeugd. Ook gingen ze jongeren stimuleren voor politiek, binnen paar politieke partijen hadden ze daadwerkelijk wat te zeggen.
3) Jongeren komen in botsing met gezagsdragers vanaf 2e helft jaren ‘60
De provo’s(1965, Amsterdam) voeren ludieke acties
Stelde burgerlijke welvaartssamenleving aan de kaak, en stelde daar tegenover eigen waarden; vrijheid, gelijkheid en creativiteit. Ze verleidden het gezag tot geweld door hun provocaties. Ze zorgden dat bij hun acties altijd de media aanwezig was.
Scholieren en studenten houden ‘sit-ins’, ‘teachings’ en ‘happenings’
Naar voorbeeld van provo’s gingen beter opgeleide de straat op voor ‘meer democratie in de samenleving’, voor ‘inspraak’ en ‘medezeggenschap’. Politieke gezagsdragers kregen niet snel greep op hun actievormen.
Happening=allerlei ludieke acties
Sit-in= op school ergens massaal op de grond zitten(op stoel was burgerlijk).
Teach-in= niet alleen gezeten, maar ook gediscussieerd over te voeren acties of actualiteiten. (Sit-in kon makkelijk een Teach-in worden).
Studenten bezetten universiteiten
Verzet tegen politiek en maatschappelijk gezag gingen eind jaren ’60 hand in hand. Studenten kozen voor bezetting om een democratisering van de gezagsverhoudingen af te dwingen.
1969:eerste bezetting; de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg  ‘Karl-Marx-Universiteit’. Ze eisten medezeggenschap.
Twee weken later: Maagdenhuisbezetting in Amsterdam waarin het bestuur van de UvA was gevestigd. Hierbij veel media aanwezig, maakten stencils en hadden eigen radiozender. ‘Ho Chi Minh-brug’ spectaculair, waarmee ze eten kregen. (tijdens Vietnam-oorlog aanvoerlijn van de viet-cong, die protesteerden tegen AmerikanenDoor Ho Chi Minh-route wapens en levensmiddelen aangevoerd).
Na vijf dagen werd Maagdenhuis door politie ontruimd omdat ze alle compromisvoorstellen afwezen.
Scholieren eisen democratisering
Autoritaire gezagsstructuren en het leerprogramma werd fel bekritiseerd. Vanaf 1970 gingen scholieren(aangezet door actievoerende studenten), vragen om LP’s, inspraak in het rooster en egalitaire gedragsvormen binnen school. Er werd ook een Scholieren Belangen Organisatie(SBO) opgericht waarbij ze ook gesteund werden door jonge docenten. Het Rode boekje voor scholieren (1970) - gemaakt door kritische leraren - spoorde leerlingen aan tot permanente actie.
Er wordt geprotesteerd tegen de oorlog in Vietnam en talloze ‘misstanden’
In de jaren ’70 werd de politieke protestbeweging van jongeren breder. Actievoeren werd min of meer vanzelfsprekend, het gezag diende kritisch te worden benaderd. Veel protestacties b.v. tegen Johnson vanwege de Vietnam-oorlog.
Er wordt geprotesteerd met en zonder geweld
Een deel van de jongeren, zoals die van de kraakbeweging, koos voor radicalere vormen van buitenparlementair verzet. Het gezag van overheid ter discussie gesteld of afgewezen en ze gingen strijd aan met politie.
Een ander deel hield vast aan ludieke acties tegen de overheid om zo op gebreken of tekorten te wijzen. Deze trend was ingezet aan ’t eind van de jaren ’60 door de kaboutervereniging(leider Roel van Duyn). Het was een herleving van provo. Kabouter was symbool van de mens die op juiste manier met de natuur leeft.
4) De gezagsdragers reageren
Hard optreden verandert in tolerantie
Eerst traden autoriteiten nog hard op tegen de aanvallen van jongeren, dit kwam vanwege de nog heersende regentenmentaliteit. Geleidelijk zagen ze in dat een flexibele en tolerante benadering beter werkte (hard optreden had niet het gewenste effect, het werkte alleen maar averechts). Autoritair gedrag werd vervangen door paternalisme, zichtbaar in milde vormen van rechtshandhaving. Ze toonden begrip, voerden veel gesprekken en gaven ze inspraak, om zo de greep op jongeren en hun organisaties te herstellen. V.B: Maagdenhuisbezetting: Met spoed gezorgd dat Wet Universitaire Bestuurshervorming werd aangenomen. Hierdoor kregen studenten meer medezeggenschap dan waar ook ter wereld.
Burgerlijke ongehoorzaamheid lange tijd door overheid geaccepteerd, als er maar geen geweld of beschadiging aan te pas kwam (b.v. lange tijd getolereerd dat kraakgroepen gemeentelijke woningen ‘toewezen’ aan huurders. Onaangekondigde
- dus verboden – demonstraties).
5) De positie van jongeren verandert
In jaren ’70 was er daadwerkelijk openbaarheid, inspraak en medezeggenschap voor jongeren. Ze konden hun stem laten horen in schoolparlementen, in wijkraden(=inspraak w.b.t. wensen van de wijk) of via wetswinkels (=bij conflicten met de overheid gratis juridische bijstand).
Jongeren krijgen inspraak in de politiek
Sinds eind jaren ’60 kregen georganiseerde jongerengroepen makkelijker toegang tot overheden en parlement, en waren overheden en volksvertegenwoordigers bereid tot een publieke verantwoording ten overstaan van kritische jongerengroepen.
1 november 1969: 10000 leden van de KWJ (Katholieke Werkende Jeugd), ’t NVV-jongerencontact en de CNV-Werkende Jeugd demonstreerden voor meer onderwijsmogelijkheden en betere arbeidsomstandigheden. De overheid voldeed snel aan de verlangens.
Partijen probeerden jongeren voor zich te winnen.
1972: Kiesgerechtigde leeftijd wordt verlaagd tot 18 jaar.
Jongeren krijgen medezeggenschap in het onderwijs door schoolparlementen
Dit initiatief ging meestal uit van de Docentenvergadering, vaak aangespoord door leerlingen.
Op veel scholen bleef de medezeggenschap van leerlingen zeer beperkt, doordat na korte tijd de animo voor democratisering afnam en de leerlingen het in het schoolparlement lieten afweten.
Jongeren krijgen meer rechten in het leger
VVDM (Vereniging van Dienstplichtige Militairen) wist meer rechten te verkrijgen voor dienstplichtige militairen.
Soldij werd verhoogd, ze kregen betere verlofregelingen en discipline werd versoepeld.
Hoofdstuk 4: Gezag onder druk: emancipatie van vrouwen in de jaren ’60 en ‘70
1) Veranderingen in het gezin en in de positie van vrouwen
Vrouwen worden zelfstandiger
Het ideaalbeeld van het gezin werd steeds minder aanvaard, geleidelijk gingen meer vrouwen beroepsarbeid verrichten (22% in 1960, 32% in 1982). Vrouwen werden zich bewust van ongelijkheid tussen de seksen op de arbeidsmarkt en in politiek.
Binnen het gezin ontstaat individualisering
Gezinsleden wilden ‘voor zichzelf’ leven, gedrag niet meer bepaald door traditie maar door persoonlijke behoeften (huwelijksmoraal werd losser).
Nieuwe samenlevingsvormen ontstaan
In de jaren ’70 ontstonden nieuwe vormen van samenleven, zoals de commune (leefgemeenschap), die er een alternatieve levenswijze op nahielden.
2) Oorzaken van de veranderingen in het gezin en de positie van de vrouw
De uitvinding van de pil
1963: komst van de pil. Was eerst alleen bij NVSH verkrijgbaar (+/- 500 gebruiksters), pas aantal jaren later gingen ook katholieke huisartsen ze voorschijven (o.i.v. de toespraak van Bekkers, die met vernieuwende uitspraken komt w.b.t voorbehoedsmiddelen).
De vraag naar gehuwde vrouwen op de arbeidsmarkt stijgt
Het aantal ongehuwde werkende vrouwen nam af terwijl de vraag naar arbeid juist toenam (in sectoren verpleging, onderwijs en administratie), hierdoor werd toetreding van gehuwde vrouwen tot de arbeidsmarkt bevorderd.
In het huishouden is minder werk nodig
De mechanisering van de huishouding en na 1965 daling kinderaantal (kenmerkende grote gezinnen van katholieken en protestanten verdwenen bijna helemaal) zorgde ervoor dat vrouwen makkelijker konden gaan werken.
Meisjes en vrouwen verkleinen hun onderwijsachterstand
In de jaren ’60 kregen steeds meer meisjes vervolgonderwijs, maar vaak nog wel in lagere onderwijssoorten (Mulo, huishoudschool/lbo).
Eind jaren ’60 Ideeën over gelijkheid worden populair
Zoals ‘recht op zelfontplooiing’ (benadrukt door provo), en ‘gelijke kansen voor iedereen’ (belangrijke leuze van PvdA en andere linkse partijen als PSP, CPN, PPR).
De tweede feministische golf(tussen 1968 en 1970) ontstaat: MVM en Dolle Mina
Eerste feministische golf was tussen 1880-1920, wilden gelijke rechten m.b.t onderwijs, werk, huwelijk en politiek. Belangrijkste strijd was ’t vrouwenkiesrecht, welke werd gewonnen in 1917 bij de grondwetsherziening.
In de jaren ’60 gingen vrouwen beseffen dat ze w.b.t. onderwijs, werk en politiek nog steeds ’n grote achterstand en achterstelling hadden. Hierdoor ontstond 2e feministische golf.
MVM en Dolle Mina(als ook NVSH, vrouwenbond van ’t NVV en de ‘Rooie Vrouwen’ van de PvdA) gaven ’t feminisme vorm, ze kwamen op voor gelijke positie van vrouwen in de maatschappij.
3) Vrouwenbewegingen contra gezagsdragers
Overeenkomsten en verschillen tussen Dolle Mina en MVM
Dolle Mina: ludiek anarchisme zoals de provo’s, bekritiseerde publiekelijk achterstelling en onderdrukking van vrouwen. Feministische doelstellingen: legalisering abortus, gratis kinderopvang, gelijkstelling van mannen en vrouwen in arbeid en onderwijs.
Luddieke actie= op de grens van actie en grappig. Zet aan tot denken.
MVM: was gematigder, trad pragmatischer op door invloed te krijgen binnen partijen, ze zagen dat beslissingen ten gunste van de vrouw in ’t parlement gedaan moesten worden. Ze vroegen om ‘positieve discriminatie’, voorrangsbeleid voor vrouwen bij benoeming van publieke functies.
Vrouwen voeren actie voor legalisatie van abortus (belangrijkste actiepunt)
In jaren ’70 vonden acties en demonstraties plaats door vooral Dolle Mina’s met het actiecomité ‘Wij Vrouwen Eisen’.
Hoogtepunt 1976: Bezetting abortuskliniek Bloemenhovenkliniek die dreigde te sluiten.
4) De reacties van gezagsdragers
Confessionele politici verzetten zich lang tegen legalisatie van abortus
Tot ver in de jaren ’70 hielden confessionele politici en maatschappelijke gezagsdragers vast aan traditionele opvatting over ’t gezin en huwelijk.
Centraal strijdpunt in de jaren ’70: abortus. Er werden tussen 1970 en 1981 zeven wetsvoorstellen ingediend over abortusregeling, maar werden allemaal afgekeurd.
1981: een compromis gesloten, abortus bleef in het Wetboek van Strafrecht, maar was niet strafbaar als de wetsregels werden nageleefd.
De overheid geeft geleidelijk toe aan de vrouwenbeweging
1) Tijdens jaren ’70 wijzigde overheid geleidelijk haar beleid ten gunste van de wensen van de vrouwenbeweging.
1971: echtscheiding mogelijk bij gemeenschappelijk èn eenzijdig verzoek, bewijs van ‘duurzame ontwrichting’ kon niet meer worden geëist (was vroeger grond waarop je mocht scheiden, dat je relatie voor lange tijd slecht was, zoals b.v overspel).
2) 1974: Nederlandse regering ging officieel emancipatiebeleid voeren, er werd een Emancipatiecommissie geïnstalleerd. Commissie bestond uit 9 vrouwen en 5 mannen en moest aan regering advies geven over te voeren emancipatiebeleid.
3) Tussen 1975 en 1980 heeft overheid wetgeving voor gelijkheid bij arbeid en in sociale zekerheid tot stand of op gang gebracht (aangezet door Europese richtlijnen).
Voorbeelden:
1975: wet Gelijke Beloning
1978: wetsontwerp tegen seksediscriminatie
1980: wet Gelijke Behandeling bij arbeid (in personeelsadvertenties verscheen m/v).
5) De positie van vrouwen in de politieke cultuur verandert in de loop v/d jaren ‘70
1) In parlement, Provinciale Staten, gemeenteraden steeg aandeel vrouwelijke politici. Aantal vrouwelijke ministers, wethouders en burgemeesters nam toe.
2) Van 1977-1986 waren er staatssecretarissen voor Emancipatiezaken.
3)1981: Emancipatiecommissie werd opgevolgd door Emancipatieraad (kon gevraagd en ongevraagd adviezen uitbrengen). Alle ministers nu verplicht bij beleidsvoornemens inzake emancipatie zich te laten adviseren door Emancipatieraad.
4) In politieke partijen kregen vrouwen meer invloed, vooral door vrouwenorganisaties, alle partijen gingen maar plaats inruimen voor vrouwen. Ze kwamen makkelijker op verkiesbare plaats op de kandidatenlijst.
5) Politieke of maatschappelijke vrouwenorganisaties kwamen in aanmerking voor subsidies van de overheid (stegen van 2,5mln in 1977 tot 16,7mln in 1981).
Hoofdstuk 5: Gezag onder druk: de rol van de media in de jaren ’60 en ‘70

1) De houding van de media t.o.v. het gezag verandert

De media gaan eigen meningen uitdragen
Tot begin jaren ’60 hadden journalisten in de ogen van elite een dienende functie en voerde deze ook uit, hierdoor weinig ruimte voor kritische benadering. Nieuws werd gebracht volgens opvattingen van de eigen zuil en er was in politieke berichtgeving grote, kritiekloze aandacht voor autoriteiten.
Maar eind jaren ’60 ging dit veranderen; nieuwe generatie journalisten wilde haar onafhankelijkheid bewijzen.
Beleefdheid maakt plaats voor ironie en kritiek
Kenmerkend voor jaren ’50: media had traditionele beleefdheid tegenover gezagsdragers, tussen journalisten was er groten en eerbiedige afstand.
In jaren ’60 maakte dit plaats voor kritische en ironische benadering van het gezag. Aan fouten en spanningen onder politici werd veel aandacht geschonken.
2) Oorzaken van de veranderingen
* De dagbladen ontzuilen
Door schaalvergroting, fusies en ontzuiling liep aantal zelfstandige dagbladondernemeningen terug (54 in 1960 naar 28 in 1976) en veel verzuilde dagbladen verdwenen. Door ontzuiling verdwenen b.v katholieke kranten ‘De Tijd’ en ‘De Maasbode’, de socialistische krant ‘Het Vrije Volk’ (nog grootste in 1960) werd in 1971 alleen nog in Rotterdam uitgegeven.
Weinig dagbladen hielden nog vast aan levensbeschouwelijke beginselen van hun zuil(vanaf ’65 Volkskrant niet meer katholiek), in 1967 laatste gaven grote landelijke kranten voor ’t laatst een ‘stemadvies’.
Nieuwe generatie journalisten breder opgeleid (universitair of hbo-opleiding) en meesten waren vernieuwingsgezind. Ze hadden ambitie hun mening uit te dragen en niet meer die van een bepaalde zuil.
* De verzuilde omroepen krijgen concurrentie van commerciële zenders, van de TROS en Veronica
Vóór 1960 was nog het uitgangspunt dat commercie in de ether in strijd was met de opvoedende waarde van de omroep. In eerste helft jaren ’60 beheerste discussie over toestaan commerciële omroep de politiek en mediawereld, vooral bedrijfsleven wilde commerciële omroepen.
1967: reclame op radio en tv toegestaan, maar commerciële omroepen bleven tot 1991 verboden.
Oorzaak voor de discussie was komst van zeer populaire commerciële radiozender Veronica (pop en reclame), die sinds 1960 uitzond vanaf een schip in Noordzee. De twee Hilversumse radiozenders werden haast niet meer beluisterd, ze gingen concurreren door niet-commerciële 3e radiozender met popmuziek (1965) verzorgd door publieke omroepen.
1974: piratenzenders verboden, Veronica verdween tijdelijk uit de ether.
1966: Komst van de niet-zuilgebonden TROS gooit verzuilde omroepbestel open, later volgde Veronica Omroep (1976). Beide waren het niet-commerciële publieke omroepen.
De omroepen willen vooral populaire programma’s maken
Televisie werd geliefd massamedium voor besteding toegenomen vrije tijd. De kritische toon van actualiteitenrubrieken over politieke onderwerpen erg gewaardeerd, waardoor ze behoorden tot meest bekeken programma’s.
Zoals ‘Brandpunt’ van KRO, ‘Achter het Nieuws’ van de VARA, ‘Hier en Nu’ van de NCRV en ‘AVRO’s Televizier’.
De omroepen werden door ontzuiling van de samenleving voor keuzen geplaatst. Herkenbaarheid werd minder bepaald door eigen identiteit, maar juist meer door populaire programma’s, zoals cabaretprogramma’s.
3) De media komen in botsing met de gezagsdragers
‘Beeldreligie wekt de woede van de gezagsdragers
Onderdeel ‘Beeldreligie’ van het satirische VARA-programma ‘Zo is het toevallig ook nog ‘s een keer’(1964) vormde eerste grote nationale botsing. In de daarop volgende discussie werd generatieconflict zichtbaar tussen gevestigde gezagsdragers en naoorlogse generatie.
Media nemen het op voor de opstandige jongeren
Dagbladen als ‘Het Parool’, ‘Vrij Nederland’ en ‘De Groene Amsterdammer’, namen in 2e helft van jaren ’60 stelling tegen gevestigde autoriteiten en identificeerden zich met de opstandige jongeren(provo’s/studenten)
Deel van de pers werd van gezagsgetrouwe een kritische krant, zoals de Volkskrant. Na 1966 geen volgzame katholieke krant meer, maar anti-autoritaire krant van progressief NL werd.
De televisie geeft een negatief beeld van de gezagsdragers
* 1966-1966: Politieoptreden bij provo-rellen in Amsterdam(documentaire ‘Omdat mijn fiets daar stond’).
* Rechtstreekse uitzendingen over politiek aan het Binnenhof gaven negatief beeld of gezagsdragers en politici (denk aan de nacht van Schmelzer).
De media oefenen druk uit op de gezagsdragers
Media zorgden ervoor dat onbespreekbare zaken (als legalisering verkoop voorbehoedmiddelen, abortus, homofilie) of nieuwe thema’s (als milieu, jeugdcultuur, 3e Wereld) toch op politieke agenda kwam.
Maatschappelijke discussie rond kwesties waar het gezag van de overheid in ’t geding was (zoals de kraakbeweging) speelde in jaren ’70 media belangrijke rol.
4) De reacties van de gezagsdragers
De gezagsdragers proberen aanvankelijk hun invloed op de media te behouden
Tot tweede helft jaren ’60 oefenden gezagsdragers (op oude manier) druk uit op de media van hun zuil om loyaal te zijn en zich te houden aan de regels (zoals zelfcensuur geen kritiek op gezagsdragers van eigen zuil).
De gezagsdragers gaan meer gebruikmaken van de media
Jaren ’70: aantal politieke actualiteiten programma’s werd zeer groot, hierdoor werd politieke strijd persoonlijker (lijsttrekker moest telegeniek zijn). Ze probeerden hun macht op media te herwinnen door b.v. persvoorlichters aan te stellen en communicatietrainingen te volgen.
De regering is niet meer bereid tot optreden tegen de media
Dit deden ze om consensus te bewaren tussen voor- en tegenstanders van de maatschappelijke vernieuwingen.
Consensus= Overeenstemming tussen zoveel mogelijk partijen en belangengroepen.
5) De positie van de media in de politieke cultuur verandert blijvend
De media worden onmisbaar voor burgers en politiek (intermediair tussen die 2)
* In verkiezingstijd politieke strijd uitgevochten op tv, i.p.v in zaaltjes of op straat.
* Media onmisbaar om ‘zwevende kiezers’(gekomen door ontzuiling) te bereiken.
Media en politiek hebben elkaar nodig(beide verschillende belangen)
Politiek had media nodig:
* Media bepaalden wat nieuwswaarde had
* Om hun beleid aan het publiek te ‘verkopen’.
Media hadden politiek nodig:
* Voor het vroegtijdig verkrijgen van betrouwbare informatie afhankelijk van overheid of politieke partijen.
Er zijn geen formele banden meer tussen media en politieke partijen
Eind jaren ’60 formele banden grotendeels verbroken(zoals ’67 loskoppeling PvdA en ‘Het Vrije Volk’).
Informele banden met politieke partijen bleven wel zichtbaar.
*‘Achter het Nieuws’ van de VARA klonk de PvdA in door
*en in ‘Televizier’ van de AVRO de VVD.
*Grote christelijke partijen bij KRO en NCRV
* Kleine christelijke partijen bij EO.
Hoofdstuk 6: Gezag onder druk: het politieke bestel in de jaren ’60 en ‘70

1) Polarisatie in de politiek
Polarisatie= het benadrukken van verschillen en tegenstellingen tussen de partijen (dus tegenovergestelde van consensus).
In jaren ’60 werd gezag van traditionele gezagsdragers ter discussie gesteld en kwamen burgers op voor hun rechten, dit had zijn weerslag op de houding van burgers ten aanzien van politiek.

Ergernis over achterkamertjespolitiek groeit
Samenleving ging zich ergeren aan verzuilde politieke bestel, ‘ Nacht van Schmelzer bevestigde dit(symbool voor onbetrouwbaarheid politici en KVP in bijzonder).
Bestaande praktijk van politieke machtsvorming openlijk ter discussie gesteld, vooral kritiek op vorming coalities tussen ’58 en ’65 (in ‘achterkamertjes’ alles geregeld, kiezer geen invloed):
1958: KVP en PvdA (sinds ’46 rooms-rode coalitie) samenwerking verbroken 3e kabinet-Drees kwam ten val.
Gevolg: interim-kabinet KVP, AR en CHU tot vervroegde verkiezingen van ’59.
Na die verkiezingen haalden confessionelen de VVD erbij als coalitiepartner(kabinet-De Quay), dit bleef tot na verkiezingen ’63 (kabinet-Marijnen). Maar na 2 jaar verbroken confessionelen samenwerking met VVD, PvdA ging weer meeregeren (Kabinet-Cals, 1965). Daar kwam snel een eind aan in ‘Nacht van Schmelzer’ (’66).
Actiegroepen gaan politici bestoken
Deze (Dolle Mina/MVM, talrijke milieuactiegroepen) eisten van volksvertegenwoordigers en leden vd regering inspraak en medezeggenschap.
Deel van politici gaat in op protesten, polarisatie neemt toe
Deel volksvertegenwoordigers hield veel meer rekening met nationale en lokale protestbewegingen dan vóór ’66. In politiek maakte consensus plaats voor polarisatie, dit werd zichtbaar in debatten tussen volksvertegenwoordigers in en buiten het parlement.
2) Polarisatie in de arbeidsverhoudingen
In jaren ’60 vakbonden steeds meer bereid tot confrontatie met overheid en werkgevers.
Door economische teruggang na 1969 verkilden de arbeidsverhoudingen verder:
* De vakbeweging protesteerde tegen bedrijfssluitingen en massale ontslagen (ENKA-frabriek).
* Regering koos voor nieuwe geleide loonpolitiek via Wet op de Loonvorming (1970) om einde te maken aan economische neergang en de scherpe polarisatie op terrein van arbeid. Regering kon zo CAO’s (met te sterke loonstijging) ongeldig verklaren.
* Vakbeweging eiste in ruil voor looningrepen concessies(toegeven) van overheid o.a verdere inkomensnivellering (verkleinen verschil lage en hoge inkomsten), bescherming van sociale zekerheid en medezeggenschap.
* Ondernemers tegen hervormingen v/d overheid, ze wilde verdere liberalisering van arbeidsverhoudingen (dat overheid minder snel ingrijpt), dus meer ruimte voor onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.
3) Vernieuwingsbewegingen in de politiek
D’66, Nieuw Links en PPR (vernieuwingsbewegingen)
D’66 wil een participatiedemocratie
Democraten ’66 opgericht vlak na Nacht van Schmelzer. Oprichters aantal hoogopgeleide jongeren in Amsterdam, de leider werd van Mierlo (had charisma, deed ‘t goed op tv). Vooral populair bij jongeren.
D’66 wilde participatiedemocratie(waarbij burgers actief aandeel hebben) bereiken door:
* Oude partijstelsel moest verdwijnen en worden vervangen door partijenstelsel met progressief en conservatief blok (PvdA had ook deze doorbraakgedachte in ’46 zonder succes gehad). Dat stelsel zou kiezer directe invloed geven op toekomstig kabinet omdat kiezer kon uitmaken of het een conservatief of progressief kabinet zou zijn.
* De minister-president moest rechtstreeks door de bevolking worden gekozen.
* Stelsel van evenredige vertegenwoordiging vervangen worden door districtenstelsel om zo de band tussen kiezer en gekozenen te versterken.
Nieuw Links wil vernieuwing in de PvdA
Binnen PvdA ontstond in ’66 Nieuw Links, ook geleid door goed opgeleide jongeren. Volgens hen was oude generatie PvdA ingeslapen. Startpunt was: 1966 ‘Tien over rood’.
’71: van der Louw werd partijvoorzitter. Binnen enkele jaren had oude garde afgedaan, o.l.v Nieuw Linksers werd PvdA een ‘aktiepartij’. Nieuw Links had in ’69 Maagdenhuisbezetting wel gesteund, PvdA had het afgekeurd.
Nieuw Links wilde vooral politieke vernieuwing in de PvdA, vooral versterking van interne partijdemocratie: macht in partij moest verschuiven van de top(Kamerfractie en partijbestuur) naar de basis.
Nieuw Links voorstander van polarisatie(tegen confessionelen en VVD). 1969: partijcongres nam ‘Anti-KVP-motie’ aan, PvdA zou niet met KVP coalitie gaan vormen na de verkiezingen van 1971.
De PPR wil zeggenschap voor de basis
PPR= Politieke Partij Radicalen, opgericht in 1968 (voormalig AR-lid Fortmann jr leider). Partij ontstond uit teleurstelling over Nacht van Schmelzer bij aantal jonge leden van KVP en AR. Ze wilden geen samenwerking met VVD, wel met PvdA en D’66.
PPR vond macht vd overheid veel te grootschalig waardoor mensen zich niet betrokken voelden. Daarom moesten veel beslissingen ‘aan de basis’(door mensen in wijken, bedrijven, scholen) worden genomen. Ze hoopten dat veel arbeiders van confessionele partijen naar hen zouden overlopen.
4) Effecten van de vernieuwingsbewegingen op de politiek
1) De oude politieke gezagsdragers krijgen het moeilijk
Politieke partijen moesten zich bij verkiezingen waarmaken, de (zwevende)kiezers waren kritisch, ze moesten via modern verkiezingscampagne worden benaderd.
Politieke leiders sinds +/- 1960 hadden moeite met grote participatie van de kiezers, hadden geen goed antwoord op nieuwe uitdagingen vanuit de nieuwe maatschappij. Door commissies(b.v ter herziening grondwet ‘67) aan te stellen gaven ze de indruk werkelijk te willen hervormen.
Het Progressief Akkoord (PAK) komt tot stand
1970: PAK tussen PvdA, D’66 en PPR kwam dankzij Nieuw Links tot stand.
Dit hield in dat deze drie partijen vóór de verkiezingen een regeerakkoord sloten, dit regeerakkoord was gebaseerd op gezamenlijk verkiezingsprogramma.
Ze presenteerden bij Kamerverkiezingen van 1970 en 1971 ook een schaduwkabinet(wie het kabinet zouden vormen als de drie wonnen), kiezers wisten dus van tevoren welk kabinet zou gaan regeren. Den Uyl (PvdA) fungeerde beide keren als premier).
Het kabinet-Den Uyl probeert vernieuwingen door te voeren
1973: Kabinet-Den Uyl komt tot stand. Het was niet het voorgestelde PAK-kabinet, ze hadden geen meerderheid behaald. 10 PAK-ministers wel in meerderheid, maar ook 6 ministers van KVP en ARP.
Kabinet gepresenteerd als progressief kabinet, verkiezingsprogramma ‘Keerpunt ‘72’ van PAK uitvoeren: diepgaande maatschappelijke hervormingen om te komen tot ‘spreiding van inkomen, kennis en macht’.
‘Progressieve drie’ zetten zich af tegen confessioneel-liberale beleid van 1967-1972 dat er volgens hun niet in was geslaagd om inflatie, werkgelegenheid, milieu, inkomensongelijkheid en politieke participatie aan te pakken.
Voorstellen kabinet-Den Uyl voor structurele vernieuwingen:
1) nivellering van de inkomens
2) nieuwe regeling van de ondernemingsraden(vertegenwoordigers werknemers in bedrijven en instellingen) moesten meer zeggenschap krijgen
3) wijziging van de grondpolitiek door overheid aangewezen terrein voor woningbouw of industrieterrein mocht grondprijzen niet worden opgedreven. Bij onteigening alleen gebruikswaarde als landbouwgrond vergoed krijgen.
4) vermogensaanwasdeling arbeiders moesten kunnen delen in bedrijfswinst.
5) grotere invloed van de kiezers einde maken aan achterkamertjespolitiek door kiezers meer invloed te geven op samenstelling en beleid van kabinetten. Bereiken door gekozen minister-president en een districtenstelsel invoeren.
Veel voorgenomen vernieuwingen blijven uit
W.b.t spreiding van inkomen veel bereikt:
* Minimumloon ging sterk omhoog
* Minimumjeugdloon ingevoerd
* Gelijkstelling loon mannen en vrouwen (wet Gelijke Beloning)
* Lagere inkomensgroepen kregen huursubsidie
* WAO kwam tot stand
Van de andere punten werd niets bereikt. Contourennota(idee van middenschool) van minister van onderwijs Kemenade bleef ook slechts een nota. Maar ideeën van kabinet-Den uyl bleven doorwerken; middenschool-idee leidde tot de Basisvorming en ondernemingsraden hebben intussen meer zeggenschap (‘spreiding van macht’).
Oorzaken gedeeltelijk mislukken kabinet-Den Uyl:
* ‘Progressieve drie’ geen meerderheid waardoor er KVP en AR er ook bij zat. Kabinet werd door KVP en AR gedoogd, maar ze konden niet te ver gaan, hierdoor kwam kabinet uiteindelijk in 1977 ten val(PvdA en KVP konden het niet eens worden over grondpolitiek).
* ‘Linkse’ ministers kregen van achterban geen ruimte om tot overeenstemming te komen met confessionele partijen. Vooral bij PvdA, van partijkader mochten ministers vooral geen concessies doen aan KVP. Dit is vergelijkbaar met Nacht van Schmelzer, aan de ene kant de regering, aan de andere kant de partij.
*Samenleving verzette zich tegen hervormingsvoorstellen:
- Bedrijfsleven voerde soms directe obstructiepolitiek.
- Door de gevolgen van de oliecrisis(prijsverhoging olie door OPEC-landen) van 1973 was er minder geld om hervormingsplannen uit te voeren. Progressieve partijen wilden en konden niet voldoen aan eisen van vakbeweging(loonsverhoging), daardoor viel directe steun vd vakbeweging weg.
Volgens voorzitter Wim Kok van FNV was er sprake van breuk tussen kabinet en vakbeweging omdat kabinet vrijheid om te onderhandelen met werkgevers beperkte.
Hoofdstuk 7: Naar een hernieuwd evenwicht in de verhouding tussen Nederlanders en hun gezagsdragers 1977-1990

1) Nieuwe verhoudingen in de politiek vanaf 1977

De PvdA verdwijnt in de oppositie
1977: Kabinet-Den Uyl gevallen, verkiezingen in mei werd KVP,AR en CHU federatie: CDA (in 1980 werden ze een partij).
CDA: 49 zetels (1 meer dan in ’72 3 partijen samen)
PvdA: van 43 naar 53 zetels  voelde zich sterk en stelde te hoge eisen bij kabinetsformatie waardoor ze in oppositie terecht kwamen (keerde pas in 1989 voor lange tijd terug in kabinet).
Het werd kabinet van CDA(Van Agt premier) en VVD(Wiegel als premier).
Politiek van CDA en VVD gericht op bezuinigingen en minder overheidsbemoeienis. CDA+VVD stonden lijnrecht tegenover de PvdA.
Het ‘christelijk midden’ keert terug als politieke factor
In Nederland gold PvdA als links, VVD als rechts en confessionelen als midden.
1956 topjaar voor christelijk midden: samen 75 zetels. Daarna dalende lijn, dieptepunt 1982: CDA 45 zetels. Vier jaar later keerde christelijk midden terug als politieke factor (ook doordat KVP,AR en CHU in 1980 1 partij waren geworden).
T/m 1989 bepaalde CDA uitkomst van kabinetsformaties (Van Agt premier van ’77-82, Lubbers van ’82-’94).
Tussen 1982 en 1989 schommelde de aanhang van de PvdA, die van de VVD nam af, die van het CDA groeide.
Verklaringen van deze groei:
1)Veel kiezers polarisatiestrategie van de progressieve partijen beu. Volgens stofomschrijving had CDA ook polarisatiestrategie, maar die van de PvdA wekte waarschijnlijk meer ergernis.
2) CDA hield zekere afstand tot de kerken waardoor ze ook niet-kerkelijken aantrokken.
3) CDA herwon verloren gegane aanhang onder het ‘maatschappelijk middenveld’ (zoals christelijke vakbeweging, organisaties van boeren, ouderen en werkgevers).
2) Na 1977 verschuiven politieke opvattingen
De maakbaarheid van de samenleving raakt na 1977 op de achtergrond
PvdA geloofde dat dit door wetgeving dit te bereiken viel, maar dit raakte na 1977 op de achtergrond omdat PvdA tot 1989 buiten regering bleef (op het korte 2e kabinet van Van Agt na).
CDA en VVD: vrije-marktwerking en terugtredende overheid
Volgens hen had overheid in jaren ’70 w.b.t. economie te veel willen regelen, teveel lasten opgelegd (belasting,sociale premies) en in het algemeen teveel taken op zich genomen.
CDA: de verantwoordelijke samenleving
Begin jaren ’80 werd verzorgingsstaat steeds duurder doordat het aan werklozen, arbeidsongeschikten en bijstandsgerechtigden enorm toenam (1982:kwart beroepsbevolking thuis+300.000 bijstandsgerechtigden).
Tegenover steeds duurder wordende verzorgingsstaat stelde CDA ‘de verantwoordelijke samenleving’(burgers voor elkaar en hun wereld en hun natuur zorgen, we zijn slechts rentmeesters). Greep terug op aloude ideeën van de CDA: beperkte rol van staat en eigen verantwoordelijk en van maatschappelijke organisaties(maatschappelijk werk en gezondheidszorg).
Sleutelbegrippen: gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap.
VVD: (Wiegel) vrijheid en zelfstandigheid voor de burgers t.o.v. overheid
VVD zette onder Wiegel neo-liberale koers koers voort, pleitte voor afslanken voor verzorgingsstaat.
Opvolger Nijpels presenteerde zijn partij als ‘antipolitieke’ partij.
Verschillen tussen de partijen worden kleiner
PvdA-top nam in de loop vd jaren ’80 geleidelijk afstand van het polarisatiemodel en deed eind jaren ’80 (toen o.l.v. Wim Kok) ook afstand van idee maakbare samenleving. B.v werkloosheid: overheid kon dit niet oplossen, maar kon wèl zorgen voor herstel werkgelegenheid door bedrijfsleven meer vrijheid te geven.
Politieke tegenstellingen werden kleiner waardoor partijen in ideologisch opzicht steeds meer op elkaar gingen lijken. In Campagnes ging het steeds minder om ideologische verschillen, partijen (vooral CDA) werden ‘catch-all’-bewegingen: leden en sympathisanten zoeken bij andere groepen dan bij eigen achterban.
Een nieuwe consensus ontstaat
1987: aftreden Den Uyl als politiek leider van de PvdA. Toen vonden CDA, VVD en PvdA elkaar terug in een ingrijpend bezuinigingsbeleid (vooral kosten sociale zekerheid omlaag, als WAO en werkloosheiduitkering). CDA en VVD geleidelijk meer bereid tot samenwerking met PvdA.
Resultaat: derde kabinet Lubbers (1989) van CDA en PvdA en vervolgens paarse kabinet-Kok (1994) van PvdA, VVD en D’66. Bijzonder: Sinds 1918 was er geen kabinet meer geweest zonder een confessionele partij
3) Arbeidsverhoudingen veranderen
De vakbeweging raakt in problemen en wordt pragmatischer
1979-1984: tweede economische crisis. Gevolg: snelle stijging werkloosheid.
Hierdoor vakbeweging in problemen:
* Stakingen(zoals behoud prijscompensatie) hadden hierdoor minder effect en riepen steeds meer maatschappelijk verzet op.
* Door aanhoudend ledenverlies werd de positie van de vakbeweging(FNV en protestants-christelijk CNV) steeds kwetsbaarder.
Pragmatisch= gericht op de realiteit, praktische oplossingen van bestaande ideeën.
Na 1981: pragmatische leiders krijgen overheid binnen vakbeweging.
Ze stelden niet ideologische of politieke doelen op de voorgrond maar juist het praktisch haalbare.
Voorbeeld pragmatische aanpak: 1976 fuseert socialistische NVV met katholieke NKV (sinds ’63 nieuwe naam van KAB) en heet FNV.
Het akkoord van Wassenaar maakt een einde aan arbeidsconflicten
1982: werkgevers- en werknemersorganisaties sluiten akkoord van Wassenaar, wat was tot stand gekomen door onderhandelingen in de Stichting van Arbeid.
* Vakbeweging aanvaardde loonmatiging in ruil voor arbeidsduurverkorting(werkweek van 38 uur) en herverdeling(deeltijdbaan) van werk op termijn.
Belangrijkste onderhandelaars hierbij: vakbondsleider Wim Kok(FNV) en werkgeversvoorzitter Chris van Veen.
Volgende omstandigheden gaven doorslag van totstandkomen:
* Werkloosheid steeg snel: 5,1% in 1979 tot 13,5% in 1982.
* Overheidsuitgaven dreigden onbeheersbaar hoog te worden, staatsschuld werd torenhoog door leningen die zij hiervoor moest doen. Overheidsuitgaven stegen van 118 mld in 1979 tot 150 mld in 1982, leningen stegen van 9 mld in 1979 tot 26 mld in 1982.
* 1982: nieuw kabinet van CDA en VVD (1e kabinet Lubbers) waarvan vakbeweging weinig steun verwachtte en was daarom bereid tot concessies (loonmatiging).
Akkoord van Wassenaar wordt beschouwd als één van de pijlers van de nieuwe consensuspolitiek(ontstond rond 1990 ook wel poldermodel), dit hield consensus (overeenstemming) in zowel tussen werkgeversorganisaties en vakbeweging als tussen grote politieke partijen. Consensus bereiken door vaak te overleggen. Werkgeversorganisaties en vakbeweging werden het eens dat lonen niet sterk mochten stijgen en stakingen vermeden dienden te worden, hierdoor zou concurrentiepositie t.o.v het buitenland worden versterkt.
Doordat ideologisch politieke partijen steeds meer overeenkomstig werden was er geen reden meer tot polarisatie, ze gaven daarom ook voorkeur aan vreedzaam overleg.
4) Politieke cultuur in de jaren ‘80
De kruisraketten vormen de laatste polarisatie
1979: NAVO nam besluit eventueel kruisrakken in NL te plaatsen. Gevolg: dit werd laatste gepolariseerde strijdpunt tussen 1979-1985, links wilde geen kruisraketten, rechts juist wel.
Consensus leidt tot het poldermodel
Politieke elites gingen noodzaak van constructieve samenwerking benadrukken: komst poldermodel.
Nieuwe politieke stijl zakelijk en nuchter, politieke conflicten werden in openbaar van scherpe kanten ontdaan en gedepolitiseerd(meester hierin was Lubbers, wist telkens compromissen te bereiken). In poldermodel linkse actiegroepen weinig invloed, regering trok zich niet veel van hen aan door slechte economie (eisen kostten geld).
De politieke discussie gaat over economie
1945: CPB opgericht door ministerie van Economische Zaken om regering te adviseren op financieel-economisch terrein(bij opstellen Miljoenennota en vanaf 1986 verkiezingsprogramma’s doorrekenen op haalbaarheid en effecten). Jaren ’80 soort revival van naoorlogse jaren, politiek werd ook gedomineerd door economische thema’s. In jaren ’80 hadden berekeningen van CPB veel invloed op politieke discussie, linkse idealen van jaren ’70 door recessie afgedaan als dagdromerij.
Burgers sluiten zich aan bij nieuwe organisaties
Door consensuspolitiek(traditionele politiek) zorgde ervoor dat burgers zich minder betrokken gingen voelen, er waren geen strijdpunten waar ze warm voor konden lopen. Ledenaantallen van traditionele organisaties(politieke partijen, vakbonden, Kerken) daalden ledenaantal politieke partijen van 342000 in 1980 tot 234000 in 1993.
Burgers sloten zich aan bij andere vormen van politieke participatie: bij nieuwe organisaties(rond 1990 ruim 2 mln leden/donateurs) met moderne vraagstukken als abortus, euthanasie, natuur en milieu en internationale solidariteit. Door succes van b.v Amnesty en Greenpeace gingen maatschappelijke en milieukwesties belangrijkere rol in politieke spelen.
‘Civil society’ ontstond: ontzuild sociaal middenvel waarin burgers uit vrije wil waren aangesloten bij politieke en sociale verbanden, politici moesten nu rekening gaan houden met burgers die opkwamen voor hun rechten. Dit is anders dan het ‘maatschappelijk middenveld’ omdat die term stamt uit de tijd van de verzuiling.
Jongeren en vrouwen hebben geen behoefte meer aan eigen organisaties
Jongeren en vrouwen vonden zich in de algemene doelen en werkwijzen van de nieuwe organisatie en hoefden zich niet meer binnen deze organisaties te onderscheiden, burger kon in het tijdperk van het individu eigen keuzes maken; solidariteit met groepsbelang leek achterhaald.
De nieuwe organisaties willen ook consensus
Veel nieuwe sociale bewegingen of organisaties voortgekomen uit buitenparlementaire actiegroepen, maar gingen in jaren ’80 beroep doen op politieke tradities uit tijd van verzuiling: steun vragen (kregen subsidies), zoals de milieubewegingen, vredesbeweging en homobeweging. Net als in politiek strategie van deze organisaties gericht op consensus, wat moest worden bereikt in netwerk van adviesorganen. Maatschappelijke problemen of milieukwesties werden aan onderhandelingstafel van scherpe kanten ontdaan.
Adviesorganen als de Sociaal-economische Raad(SER), Stichting van Arbeid en het CPB, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Sociaal en Cultureel Planbureau(SCP), Raad voor Cultuur, VROM-raad, Adviesraad voor Internationale Vraagstukken.
Bronnen:

De NVHS (1946)
De Nederlandse vereniging voor seksuele hervorming, verkocht voorbehoedmiddelen, presenteerde huwelijksbegeleiding, voorlichting over geboorteregeling. Voor katholieken was de NVHS streng verboden.

De landbouw industrialiseert
In de landbouw verschenen wat nieuwe dingen, er kwam mechanisering. Veel machines namen het zware handwerk weg. Kleine bedrijven gingen op in grote bedrijven.

De verzorgingsstaat
De overheid moest zorgen voor de staat. Er kwamen nieuwe wetten, de AOW ontstond, ook de Bijstandswet kwam. De overheid ging meer zorg steken in de gezondheidszorg, jeugdzorg, bejaardenzorg, etc. Er kwam veel financiering voor kunst/ cultuur / sport / recreatie.

De televisie
Rond 1970 begon het televisieleven te bloeien, bijna iedereen had een TV. Iedereen keek naar de TV en het verbreedde de kijk op de rest van de wereld. Men keek alleen maar actualiteitenprogramma’s, want er was niks anders op de TV.

De Provo’s
De provo’s richtten het maandblad Provo op. Ze provoceerden het gezagdoor middel van ludieke acties, ze wilden vrijheid, gelijkheid, en creativiteit. Er zijn veel opstoten geweest met de politie. De provo’s streden voor een paar belangrijke doelstellingen, dat waren onder andere: het milieu, ze waren tegen auto’s. Ook de strijd tegen de consumptiemaatschappij was groot. Bij de meeste ludieke acties was pers aanwezig.
De provo’s waren slechts een klein percentage van de bevolking, maar er was veel respect voor de provo’s, ze vielen erg op.

De kraakbeweging
Er was een flinke woningnood tot de jaren ’70. In de jaren ’70 ontstond er een kraakbeweging die panden kraakten en verhuurden. Vaak waren er rellen met de ME. De kraakbewegingen werden gesteund door linkse groepen en linkse media.

De kabouterbeweging
Het was ene kleine beweging die op ludieke wijze dingen wilde veranderen. Ze waren tegen auto’s en voor de vreedzame stad in 1970 behaalden ze 5 zetels, en kort daarna verdween de beweging.
De emancipatie van de vrouw
MVM werd opgericht in 1968 door goed opgeleide vrouwen, onder andere d’Ancona.
In 1988 wordt MVM opgeheven. Dolle Mina werd niet echt opgericht, maar kwam gewoon bij elkaar. Het was een echte actiegroep die de straat opging om te protesteren.
Hierdoor werden ze vele malen meer bekend dan MVM. Hun strijdpunten waren:
Vrouwen plasrecht, abortusregeling, gelijkstelling van de man en vrouw. In 1977 was Dolle Mina verdwenen.

De bloemenhoven kliniek
Dit was het hoogtepunt van de abortus discussie. In mei 1976 werd de Bloemenhoven kliniek bezet, omdat de overheid de kliniek wilde laten vervolgen. Dit was de enige kliniek waar zwangerschappen van langer dan 3 maanden weggehaald konden worden.

Beeldreligie
Op 4 januari 1964 werd in het programma “Zo is het ….” Televisieverslaving belachelijk gemaakt. Er werd met de woorden van “De Heer” gespot over de televisieverslaving.
Dit leverde veel commentaar op.

De nacht van Schmelzer
De nacht van 13 op 14 oktober 1966. Het kabinet was een coalitie van PvdA, VVD en CDA. Het onderwerp dat op het debat behandeld werd was de begroting van het kabinet Cals. VVD, CHU en KVP waren het niet eens met de voorstellen die het kabinet deed. Om 4 uur ’s Nachts diende Schmelzer een motie in, waarin stond dat de regering met nieuwe voorstellen moest komen. Premier Cals vertelde dat het hele kabinet zou vallen als de motie aangenomen werd. Bijna heel de KVP stemde voor, en de motie werd aangenomen. Het hele kabinet viel.

Het kabinet Den Uyl
Het kabinet bestond uit het CDA de VVD en de PvdA. Er zaten 6 ministers van de KVP en de AR in, die het zaakje moesten dogen. Maar er kon geen akkoord gevonden worden tussen de KVP en de PvdA, dus viel het kabinet in maart 1977. Het kabinet had vele tegenslagen gehad.

Kruisraketten
Rusland had in de Oost – Europese landen SS-20 kruisraketten geplaatst. De NAVO had hierop gereageerd, en plaatste hierop 464 raketten in West – Europa. Veel linkse groeperingen waren hiertegen en gingen demonstreren, wat tevens de laatste de laatste polarisatie actie was. Toen er een andere bevelhebber aan de macht kwam (Gorbatsjov) wilde Rusland wel onderhandelen ever vrede en zo werden de raketten verwijderd uit Oost – Europa door Rusland en uit West – Europa door de NAVO.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.