Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Nederlanders en hun gezagsdragers

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 5609 woorden
  • 7 mei 2004
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
11 keer beoordeeld

1. De samenleving in de jaren ‘50 1. Gezagsdragers respecteren elkaar en worden gerespecteerd door het volk Gezagsdragers onder elkaar
Leiders van de 4 zuilen: - Katholieke zuil - Protestantse zuil - Socialistische zuil - Liberale zuil
Vriendschap binnen de elites (informele band met elkaar) Onderlinge problemen werden eerst onofficieel geregeld, later overleg met overkoepelingsorganen, bijv. de Sociaal-Economische Raad (voornaamste adviesorgaan van de regering op sociaal-econimische gebied). Door dit overleg: toch samenwerking in de verzuilde samenleving. De politieke besluitvorming
Elke zuil vertegenwoordigde een minderheid. Politieke beslissing als enkele zuilen tot compromis konden komen. De gezagsdragers overlegden met elkaar; waarbij men uitging van de grootte van iedere zuil (evenredigheidsbeginsel). Consensus en ordening is het streven van de gezagsdragers

In de politieke cultuur: veel nadruk op consensus en ordening. Redenen: - Angst voor terugkeer van langdurige werkloosheid (economische crisis
jaren ’30). Eendracht zou dit voorkomen. - KVP ( = Katholieke Volkspartij) en PvdA belangrijkste partijen. Zij vonden consensus en ordening van groot belang voor de wederopbouw. - Angst voor moreel verval van de bevolking. - Het politieke en maatschappelijke gezag was ondermijnd in de jaren van crisis, bezetting en wederopbouw (volgens de gezagsdragers). - Gezagsdragers bang voor maatschappelijke gevolgen van de industrialisatie, in het bijzonder voor een ‘crisis in het gezin’. Bij de partijen ontstond een consensus omtrent taken staat en regering: - Staat verantwoordelijk voor de kwaliteit van het samenleven. - Regering moest zorgen voor volledige werkgelegenheid, arbeidsrust en sociale zekerheid. De regering verzekert zich van de instemming van de sociale organisaties
1945 Stichting van de Arbeid opgericht (door vertegenwoordigers van werkgevers, vakbonden, landbouw- en middenstandsorganisaties) Regering erkende de stichting als adviserend orgaan (m.n. wat betreft loonvorming). 1950 Sociaal-economische Raad opgericht (g nam bijna al het werk over van de Stichting van de Arbeid). Instelling van een ministerie van Maatschappelijk Werk
Overheid voerde een actieve gezins- en huwelijkspolitiek. Nieuw ministerie ingesteld: het ministerie van Maatschappelijk Werk (1952). Deze politiek leidde tot verhoging van kinderbijslag, loon- en belastingmaatregelen ten gunste van gezinnen met kinderen en bevordering van het eigen woningbezit. Groei van netwerk van instellingen voor sociale zorg
Morele bezorgdheid van gezagsdragers leidde tot een enorme groei van het netwerk van instellingen voor sociale zorg ( = gene overheidsinstellingen, maar door de overheid gesubsidieerde instellingen van de zuilen) De gezagsdragers en de rest van Nederland
Gezagsdragers oefenden invloed uit op het leven van de Nederlanders: - Bestuurden op hiërarchische wijze (veel verkondigd, weinig ter discussie gesteld). - Gezagsdragers legden in het openbaar nadruk op de grote ideologische verschillen tussen de zuilen. - Gezagsdragers heersten ook op het terrein van persoonlijke omgangsvormen. - Gezagsdragers deden een beroep op een algemeen besef van saamhorigheid. De bevolking laat zich leiden
Bevolking toonde respect en liet zich leiden. Verschillende uitingen: - Achterban in elke zuil liet zich door de gezagsdragers mobiliseren om te strijden tegen de opvattingen die in de andere zuilen leefden. - Grootste deel van de bevolking stemde trouw op partij van eigen zuil. - Weinig mensen lieten eigen stem in de politiek horen. - Miniem deel van de burgers nam actief deel aan de politiek. 2. Ouders steunen gezagsdragers Het gezin werd algemeen geaccepteerd als de kern van de samenleving. De opvoeding binnen het gezin werd gezien als een goede voorbereiding op het maatschappelijk functioneren. Sterke nadruk op gezag bij de opvoeding
Bij de opvoeding: sterke nadruk op gezag. Ouders hanteerden strenge richtlijnen. Kuisheid werd daarbij als belangrijkste deugd aangeprezen (scheiding jongens/meisjes). Harmonieuze ongelijkheid binnen het gezin
Geen enkel gezinslid gelijk aan een ander gezinslid. Vader werkt, moeder huisvrouw, oudere kinderen verantwoordelijk voor jongere kinderen. Jongens en meisjes worden apart behandeld

Jongens moesten worden voorbereid op hun rol van kostwinner, meisjes op hun rol van moeder en huisvrouw. Vrijetijdsbesteding van jongeren wordt door ouders sterk gereguleerd
Ideaal: jongeren altijd onder toezicht. Om op straat zwerven te voorkomen: jongeren aangespoord lid te worden van verenigingen. Verzuilde jeugdorganisaties werden heropgericht (waren verboden tijdens de Duitse bezetting) De overheid biedt ouders hulp bij de opvoeding
De overheid kwam ouders te hulp door jeugdwerk en sportverenigingen te subsidiëren. Daarnaast: overheid nam vrijheidbeperkende maatregelen tegen ‘zedelijke gevaren’ als de bioscoop of de danszaal (filmkeuring & dansverboden). 3. Kerken steunen gezagsdragers Naast het gezin stond ‘de Kerk’ centraal. Invloed van Kerken beperkte zich niet tot levensbeschouwelijke zaken, maar strekte zich uit tot het onderwijs, ziekenzorg, armoedebestrijding en vrijetijdsbesteding g verzuilde organisaties. De invloed van de Kerken op het onderwijs
Het bijzonder onderwijs groeide sterk ten koste van het openbaar onderwijs. Opvoeding en onderwijs binnen eigen zuil lagen heel dicht bij elkaar. Trouw zijn aan het gezag was een centrale gedachte bij opvoeding en onderwijs. Kerkelijke ziekenzorg en armoedebestrijding
Confessionele ziekenhuizen ( = protestants-christelijk: katholiek) waren sterk van godsdienst doortrokken. Alle zieken: regelmatig bezoek van een geestelijke, die aan het ziekenhuis was verbonden. Vrijetijdsbesteding onder de hoede van de Kerken
Ook opvoeding in de jeugdbeweging. De leiders kregen daar bepaalde cursussen voor. De Kerken drongen erop aan buiten het economische terrein contacten met leden van andere zuilen te vermijden. Kerkelijke gezagsdragers hebben ook grote invloed op de politiek
In talrijke dorpen en kleine steden: kerkelijke gezagsdragers maakten deel uit van plaatselijke elite. Als leden van die elite rekenden ze op een vanzelfsprekende erkenning van hun gezag. Op nationaal niveau hadden de grote kerkgenootschappen grote invloed (door het overwicht van confessionele partijen in regering en parlement): - Wetten en regels weerspiegelden een christelijk-ethisch denken. Bijv. de ‘zedelijkheidswet’: verbood christelijke zonden (abortus, voorbehoedmiddelen, enz.) - De belangen van confessionele groepen kregen voorrang boven de belangfen van andersdenkenden. Niet-kerkelijken voelden zich vaak in hun vrijheid beperkt. 4. Vakbonden steunen de gezagsdragers tot halverwege de jaren ‘50 Drie verzuilde vakcentrales: - KAB: Katholieke Arbeidersbeweging - NVV: socialistisch Nederlands Verbond van Vakverenigingen - CNV: protestantse Christelijk Nationaal Vakverbond

Bij elke vakcentrale was een aantal vakbonden aangesloten. De leiders van de vakcentrales werden door de overheid gezien als een spreekbuis van alle werknemers van Nederland. Leiders van de vakcentrales & politieke leiders: vanzelfsprekend gezag. De arbeidsorganisaties komen op voor ‘heel de arbeider’ De bonden niet alleen voor de materiële belangen van de arbeiders, maar hadden ook invloed op gebied van volksgezondheid, vrijetijdsbesteding, huisvesting, verzekeringen, volksontwikkeling en pers. Voor al die terreinen stichtten de vakbonden eigen verenigingen, organisaties en instellingen. De vakbondsleiders prediken matiging en sociale harmonie
Christelijke en sociale vakbondsleiders: matigheid en zuinigheid in Nederlandse gezinnen. Op gebied van arbeid: sociale harmonie ( = problemen werkgevers / werknemers oplossen in goed overleg). Arbeiders komen in verzet tegen koers vakbonden
Vanaf 1955: verzet tegen deze koers: de lonen bleven achter bij de economische ontwikkeling en arbeiders hadden nog steeds geen medezeggenschap. 2. Mentaliteitsverandering in de jaren ’50 en ‘60 1. Er ontstaat een verandering in mentaliteit Mentaliteitsverandering in Nederland (vooral na 1965): - Nederlanders gingen andere eisen stellen aan zichzelf, aan elkaar en aan de gezagsdragers. - Mensen werden mondiger. - De sociale controle nam af, - De wereld van jong en oud werd breder. Nederlanders stellen andere eisen aan zichzelf, aan elkaar en aan de gezagsdragers
Zichzelf: Mannen en vrouwen eisten zelfontplooiing. Mannen: niet alleen kostwinner, maar werk waarin ze zichzelf konden zijn en vrouwen niet alleen huisvrouw, maar ook leuk werk buitenshuis. Elkaar: goede relatie waarin alles bespreekbaar was. Gezagsdragers: inspraak en zij moesten verantwoording afleggen van hun beleid. Mensen werden mondiger
Mensen steeds meer bewust van echte of vermeende rechten, van echt of vermeend aangedaan onrecht. De sociale controle neemt af
Voorheen: iedereen kende elkaar in dorpen, waardoor mensen sterk rekening met elkaar hielden. Jaren ’50 en ’60: buren kenden elkaar niet meer en mensen konden veel meer hun eigen gang gaan. De wereld van jong en oud wordt breder
Voorheen: mensen hadden weinig kennis van wereld buiten de eigen woonplaats (alleen krant, radio en bioscoopjournaal; treinreis was een hele onderneming). Jaren ’50 en ’60: komst van televisie, auto en vakantiereizen. Blik op de wereld werd hierdoor vergroot. 2. Oorzaken van de mentaliteitsverandering Mentaliteitsveranderingen vielen samen met ingrijpende sociaal-economische veranderingen. Deze veranderingen kunnen worden beschouwd als de oorzaken: - Snelle en brede industrialisatie. - Meer werk bij overheid en in dienstverlening. - Het toenemen van de mobiliteit. - Groeiende welvaart. - De komst van de verzorgingsstaat. - Het doorbreken van sociale verbanden. - De komst van de televisie. - Meer opleiding voor jongeren. Snelle en brede industrialisatie - De industriële basis van Nederland werd sterk verbreed. - In alle economische sectoren: streven naar efficiënte productie door schaalvergroting en rationalisatie ( = betere organisatie van het bedrijf). - Door fusies en schaalvergroting: kleine bedrijven en huisindustrie verdwenen. - De industriële productiviteit nam aanzienlijk toe. - Het transportwezen onderging een revolutie (vooral toename vervoer per vrachtwagen). - De landbouwsector industrialiseerde in een versneld tempo. Meer werk bij overheid en in dienstverlening - Structuur van de beroepsbevolking veranderde: steeds meer werkenden in commerciële dienstverlening en bij overheid, steeds minder werkgelegenheid in landbouwsector. - Het werk veranderde van karakter. Toenemende mechanisering en automatisering nam lichamelijke arbeid af. In plaats daarvan: arbeid die meer scholing vereiste. De mobiliteit neemt toe

De mobiliteit van de bevolking nam toe. Geconcentreerde werkplekken en woonplekken, waardoor er een intensief woon- en werkverkeer ontstond. Veel dorpen groeiden uit tot forensengemeenten ( = woonplekken) waarvan de meeste bewoners in een naburige stad werkten. Voorheen: wonen dichtbij werk (te voet of per fiets). De welvaart groeit
Door groeiende welvaart ontwikkelde zich een moderne consumptiemaatschappij (noodzakelijke levensbehoeften staan niet meer centraal, maar wel de behoeften aan luxe en status). Producten die voorheen als luxe werden beschouwd (bijv. wasmachine) werden nu gezien als noodzakelijk. Door steeds nieuwe producten te ontwikkelen en door reclame bleven deze behoeften toenemen. Na Tweede Wereldoorlog: loonpolitiek: loonsverhogingen waren verboden. 1959 Loonpolitiek werd losgelaten: vrije loonvorming g stijging lonen. De verzorgingsstaat komt tot stand
De overheid garandeert niet alleen de veiligheid, maar ook de welvaart en het welzijn van de burgers. (d.m.v. sociale wetten en subsidies) De televisie verbreedt het wereldbeeld
Veel Nederlanders maakten door de televisie kennis met andere ideeën en opvattingen dan die van hun eigen zuil. Traditionele sociale verbanden worden doorbroken
Door de veranderende woon- en werkomstandigheden en door de ontkerkelijking: traditionele sociale verbanden doorbroken. De jongere generatie krijgt meer opleiding
De hogere eisen die het productieproces aan het scholingspeil stelde, leidden tot een forse uitbreiding van de deelname aan hoger onderwijs. (Voor kinderen uit middengroepen en arbeidersklasse: studiebeurzen en kinderbijslag.) 3. Veranderingen in de politieke cultuur Meer zelfvertrouwen en minder afhankelijkheid
Meer zelfvertrouwen door de jaarlijkse stijging van lonen en de toegenomen vrije tijd. Minder afhankelijkheid door de groeiende welvaart en de komst van de verzorgingsstaat. Secularisatie en ontzuiling
Er begon in de Nederlandse samenleving een secularisatieproces op gang te komen. Secularisatie = verwereldlijking, zich richten op de wereld (het leven op aarde). Wordt mee bedoeld: de invloed van godsdienst en kerkelijke gezagsdragers werd steeds kleiner. Hierdoor: ontzuiling. Gevolgen voor de politieke cultuur - De gezagsdragers waren bereid tot aanpassing. - De positie van de gehuwde vrouw verbeterde. - Moralisme maakte plaats voor tolerantie. - De vakbonden werden strijdbaarder. - Onder intellectuelen en jongeren ontstond oppositie. De gezagsdragers waren bereid tot aanpassing: Veel gezagsdragers raakten ervan overtuigd dat Nederland op weg was naar een andere samenleving. Om onrust, spanningen en geweld te vermijden en greep op de bevolking te houden waren zij bereid tot aanpassing. De positie van de gehuwde vrouw verbeterde: Voorheen: confessioneel kabinet was tegen werk van de vrouw buitenshuis. Ontslagregeling: ambtenaressen en onderwijzeressen moesten ontslagen worden wanneer zij trouwden, want
man = kostwinner. Vanaf 1955: de veranderingen in de positie van de gehuwde vrouw werd niet meer tegengewerkt. Motie-Tendeloo aangenomen: afschaffing van bepaling dat gehuwde vrouwen niet in overheidsdienst mochten werken. 1956: de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw afgeschaft. Voorheen: man was het hoofd van het gezin, vrouw was juridisch gelijkgesteld aan kinderen. Moralisme maakt plaats voor tolerantie: De Kerken predikten openheid, eenheid en individuele verantwoordelijkheid in de samenleving. Vakbonden worden strijdbaarder: Onder druk van een groot ledenverlies verlegden vakbonden hun koers. In plaats van de verdediging van maatschappelijke belangen: verdediging van materiële belangen. Ook bereid tot een confrontatie met overheid en met werkgevers. Onder intellectuelen en jongeren ontstaat oppositie: Politiek betrokken intellectuelen vonden dat het verzuilde politieke bestel de veranderingen in Nederland belemmerde. Binnen de verzuilde organisaties namen de beter geschoolde jongere generaties afstand van de opvattingen van de opvattingen van de verzuilde elite. Zij wilden een moderne overheid met haar ambtenarenapparaat. Intellectuelen en jonge professionelen: behoefte aan vernieuwing.
4. Gezag onder druk: emancipatie van jongeren in de jaren ‘60 en ‘70 1. De houding van jongeren ten opzichte van het gezag verandert Veel jongeren: steeds minder respect voor gezag en gezagsdragers. Dat kwam het duidelijkst tot uiting bij de nozems onder de werkende jeugd en de existentialisten onder de schoolgaande jeugd. De werkende jeugd ontwikkelt een eigen leefstijl
Meest opvallend bij de nozems. Kenmerken van nozems: vetkuiven, brommers, transistorradio’s, bier, rock ’n roll en vandalisme. Volgens een socioloog die het nozemgedrag onderzocht waren nozems geen rebellen, maar gewone jongens die uit verveling soms storend gedrag vertoonden. Schoolgaande jongeren ontwikkelen eigen subculturen
Subcultuur: niet alleen qua uiterlijk, maar ook qua innerlijk g eigen gedrag, eigen uiterlijk en eigen opvattingen (o.a. over seksualiteit). Deze kenmerken botsten met de traditionele waarden en normen van de gezagsdragers. Scholieren probeerden de Franse existentialisten te imiteren: droegen zwarte kleding, dronken Franse wijn, luisterden naar Franse chansons en konden ook lange tijd diepzinnig zwijgen. Daarnaast hielden zij ook van moderne jazz. Hun opvattingen kwamen over het algemeen neer op vrijheid. Begin jaren ’60: werkende jongeren en schoolgaande jongeren kwamen steeds dichter bij elkaar te staan. 2. Ouders en andere gezagsdragers krijgen begrip voor de jeugd Ouders en andere gezagsdragers onder de indruk van de snelle veranderingen in de samenleving: - Jongeren beschikken over meer geld: werkende jeugd: vraag naar arbeid g jeugdloon steeg
Schoolgaande jongeren: gezinsinkomen steeg g meer zakgeld. - Jongeren krijgen steeds meer onderwijs. Afstand tussen ouders en kinderen werd groter, omdat de ouders vaak ongeschoold waren. Door deze veranderingen lieten zowel ouders als andere gezagsdragers de strenge traditionele opvoedingsmethoden geleidelijk los. Ze stimuleerden de jeugd deel te nemen aan de politiek. 3. Jongeren komen in botsing met gezagsdragers Tweede helft jaren ’60: botsingen tussen jongeren en gezagsdragers. De provo’s voeren ludieke acties

1965: Ontstaan van de provobeweging in Amsterdam g voerde ludieke acties op straat. Daarbij werd de burgerlijke welvaartssamenleving aan de kaak gesteld. Eigen waarden van Provo: vrijheid, gelijkheid en creativiteit. De provo’s verleidden het gezag tot massaal buitensporig geweld en zorgden dat daar altijd media bij aanwezig was. Scholieren en studenten houden ‘sit-ins’, ‘teach-ins’ en happenings
Na de provo’s gingen groepen beter opgeleide jongeren in delen van het land de straat op voor meer democratie in de samenleving, voor inspraak en medezeggenschap. Actievormen waarop politieke gezagsdragers niet snel greep kregen: de ‘sit-in’, de ‘teach-in’ en de ‘happening’. Sit-ins en teach-ins vooral op scholen; happenings waren allerlei ludieke acties. Sit-in: men ging in een bepaald lokaal massaal op de grond zitten. Teach-in: sit-in waarbij gediscussieerd werd over te voeren acties of actuele onderwerpen. Studenten bezetten universiteiten
Eind jaren ’60: steeds meer verzet tegen het gezag; studenten kozen voor bezetting van bepaalde gebouwen. Scholieren eisen democratisering
Veel scholieren volgden het voorbeeld van de studenten en verzetten zich tegen het schoolgezag. Er wordt geprotesteerd tegen de oorlog in Vietnam en talloze ‘misstanden’ Groeiende verzet tegen de oorlog in Vietnam g talloze landelijke protestbewegingen. Veel protesten tegen de president van de V.S.: Johnson. In de jaren ’70: de politieke protestbeweging van jongeren werd breder; actievoeren tegen ‘misstanden’ werd vanzelfsprekend. Er wordt geprotesteerd met en zonder geweld
Een deel van de jongeren, bijv. de kraakbeweging, koos voor radicalere vormen van verzet. Het gezag van de overheid werd ter discussie gesteld of afgewezen. Een ander deel van de jongeren: ludieke acties, ook door de kabouterbeweging. 4. De gezagsdragers reageren Hard optreden verandert in tolerantie
Steeds meer flexibele en tolerante benadering. Het strenge gezag veranderde in paternalisme (op vaderlijke wijze gezag uitoefenen); zo hoopten de gezagsdragers de greep op de jeugd te herstellen. Zo werden bezettingen en opstanden door de overheid geaccepteerd, zodra zij geen echte problemen met zich mee brachten. 5. De positie van jongeren verandert Jaren ’70: openbaarheid, inspraak en medezeggenschap onder de jeugd. Jongeren krijgen inspraak in de politiek
Overheden en volksvertegenwoordigers legden verantwoording af tegenover jongerengroepen. Zij kregen makkelijker toegang tot overheden en parlement. Kiesrecht werd verlaagd tot 18 jaar. Jongeren krijgen medezeggenschap in het onderwijs

Het instellen van schoolparlementen zorgde voor medezeggenschap. Toch bleef het medezeggenschap zeer beperkt, doordat het streven naar democratisering onder de leerlingen afnam en het schoolparlement verdween. Jongeren krijgen meer rechten in het leger
Dienstplichtige militairen kregen meer rechten: hoger salaris en betere verlofregelingen. Buiten diensttijd hoefden ze geen uniform meer aan en hoefde geen korte haren meer te hebben. 5. Gezag onder druk: emancipatie van vrouwen in de jaren ’60 en ‘70 1. Veranderingen in het gezin en in de positie van vrouwen Vrouwen worden zelfstandiger
Het ideaalbeeld van de vrouw kwam sterk onder druk te staan. Veel vrouwen werden zich scherper bewust van de ongelijkheid tussen de seksen op de arbeidsmarkt en in de politiek. Binnen het gezin ontstaat individualisering
Gezinsleden gingen veel meer ‘voor zichzelf’ leven. Het gedrag in gezinsverband werd niet meer bepaald door traditie, maar door persoonlijke behoeften. Bijv. de huwelijksmoraal werd losser. Nieuwe samenlevingsvormen ontstaan
Bekendste vorm: commune (leefgemeenschap): vaak gevestigd in kraakpanden of afgelegen boerderijen. Gemeenschap bestaande uit volwassenen en kinderen. Alle volwassenen voedden samen de kinderen op. Zij hadden een alternatieve leefwijze. 2. Oorzaken van de veranderingen De uitvinding van de pil
Vrouwen konden door de komst van de pil het aantal kinderen bepalen. Geslachtsverkeer en voortplanting werd nu apart gezien. Mannen en vrouwen gingen zich op seksueel gebied vrijer voelen. De vraag naar gehuwde vrouwen op de arbeidsmarkt stijgt
Complex van factoren: ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het aantal ongehuwde vrouwen nam af, terwijl de vraag naar arbeid in de sectoren verpleging, onderwijs en administratie toenam. In het huishouden is minder werk nodig

Oorzaken: de mechanisering van het huishouden en de daling van het kinderaantal. Hierdoor konden vrouwen eerder buitenshuis gaan werken. Meisjes en vrouwen verkleinen hun onderwijsachterstand
Steeds meer meisjes: vervolgonderwijs. Ideeën over gelijkheid worden populair
Voorbeelden: recht op zelfontplooiing en gelijke kansen voor iedereen. De tweede feministische golf ontstaat: MVM en Dolle Mina
Tussen 1968 en 1970: twee feministische organisaties: ManVrouwMaatschappij (MVM) en Dolle Mina kwamen op voor een gelijke positie van vrouwen in de maatschappij. Eerste feministische golf: gelijke rechten voor de vrouw op onderwijs en werk en in het huwelijk en de politiek. Belangrijkste zaak: strijd vrouwenkiesrecht g gewonnen. In de jaren ’60: vrouwen gingen zich realiseren dat ze nog steeds niet gelijk stonden aan de man g tweede feministische golf. 3. Vrouwenbewegingen contra gezagsdragers Overeenkomsten en verschillen tussen Dolle Mina en MVM
Dolle Mina richtte fel de publieke aandacht op de achterstelling en onderdrukking van vrouwen en bepleitte legalisering van abortus, gratis kinderopvang en gelijkstelling van mannen en vrouwen in arbeid en onderwijs. MVM stelde zich pragmatischer op. Bepleitte gelijke kansen voor vrouwen, ‘positieve discriminatie’ (een voorrangsbeleid voor vrouwen). Vrouwen voeren actie voor legalisatie van abortus
Belangrijkste actiepunt tweede feministische golf: strijd voor nieuwe abortuswetgeving. 4. De reacties van de gezagsdragers Confessionele politici verzetten zich lang tegen legalisatie van abortus
Confessionele politici en maatschappelijke gezagsdragers hielden lange tijd vast aan de traditionele opvattingen rond huwelijk en gezin. 1981: abortus niet meer strafbaar mits de regels werden nageleefd, maar bleef wel in het Wetboek van Strafrecht staan. De overheid geeft geleidelijk toe aan de vrouwenbeweging
Dankzij een wetswijziging was een echtscheiding nu vergemakkelijkt en kon men ook scheiden op eenzijdig verzoek. Vanaf 1974: de Nederlandse regering installeert een Emancipatiecommissie.
5. De positie van vrouwen in de politieke cultuur verandert De positie van vrouwen in de loop van de jaren ’70 aanzienlijk versterkt: - Het aantal vrouwelijke politici, ministers, wethouders en burgemeesters nam toe. - Er waren staatssecretarissen voor Emancipatiezaken. - De Emancipatiecommissie werd opgevolgd door de Emancipatieraad. - Vrouwen kregen meer invloed in de politieke partijen, vooral via vrouwenorganisaties. - Politieke of maatschappelijke vrouwenorganisaties kwamen in aanmerking voor subsidies van de overheid. 6. Gezag onder druk: de rol van de media in de jaren ’60 en ‘70 1. De houding van de media ten opzichte van het gezag verandert De media gaan eigen meningen uitdragen
Tot begin jaren ’60 hadden journalisten een dienende functie in de ogen van de elite. Daardoor: weinig ruimte voor kritische benadering. Midden jaren ’60: nieuwe generatie onafhankelijke journalisten. Beleefdheid maakt plaats voor ironie en kritiek
Voorheen: media beleefd tegenover gezagsdragers. Jaren ’60: kritische en ironische benadering van het gezag. 2. Oorzaken van de veranderingen De dagbladen ontzuilen
Het aantal zelfstandige dagbladondernemingen verminderde door schaalvergroting en fusies, maar ook door ontzuiling. Veel verzuilde dagbladen verdwenen. De nieuwe generatie journalisten was breder opgeleid en waren vernieuwingsgezind. Zij wilden hun eigen mening uitdragen. De verzuilde omroepen krijgen concurrentie van commerciële zenders, van de TROS en Veronica
Voor 1960: commercie in strijd met de opvoedende waarde van de omroep. Begin jaren ’60: discussie over het toestaan van commerciële omroep. Bedrijfsleven was sterk vóór. 1967: reclame op radio en tv toegestaan, maar commerciële omroepen bleven verboden. Het verzuilde omroepenbestel werd opengegooid met de komst van de TROS, die niet gebonden was aan een zuil en later volgde de Veronica Omroep Organisatie. Het waren beide niet-commerciële publieke omroepen. De omroepen willen vooral populaire programma’s maken

De televisie werd een geliefd massamedium voor vrijetijdsbesteding. Actualiteitenrubrieken: steeds meer aandacht aan politieke onderwerpen op kritische toon (werd erg gewaardeerd door de kijkers). 3. De media komen in botsing met de gezagsdragers ‘Beeldreligie’ wekt de woede van de gezagsdragers
Het eerste satirische programma ‘Zo is het toevallig ook nog ’s een keer’ (van de VARA) vormde de eerste grote botsing van nationale omvang. Media nemen het op voor de opstandige jongeren
Tweede helft van de jaren ’60: Progressieve kranten en tijdschriften identificeerden zich met de opstandige jongeren en hun ideeën. De televisie geeft een negatief beeld van de gezagsdragers
Door rechtstreekse uitzendingen kreeg het volk vaak een negatief beeld van de gezagsdragers. Bijv: De ‘Nacht van Schmelzer’; het eerste rechtstreeks uitgezonden debat in de Tweede Kamer: In de Tweede Kamer werd de begroting behandeld van het kabinet-Cals (coalitiekabinet PvdA, KVP en AR). Premier Cals hoorde tot de KVP. De oppositiepartijen (VVD en CHU) hadden grote bezwaren tegen de begroting en ook de KVP had kritiek. Het debat duurde uren. Toen diende KVP-fractieleider Schmelzer een motie in waarin de regering werd verzocht met nieuwe voorstellen te komen. Premier Cals verklaarde namens het kabinet dat de motie onaanvaardbaar was: het kabinet zou aftreden als de motie werd aangenomen. Schmelzer trok de motie niet in en bijna de hele KVP stemde samen met de oppositie vóór de motie. Daarop trad het kabinet onmiddellijk af. Door deze nacht zijn heel veel Nederlanders gaan twijfelen aan de KVP en waren van mening dat deze partij een vuil spel speelde om van de coalitie met de PvdA af te zijn. De media oefenen druk uit op de gezagsdragers
De media zorgden ervoor dat ‘onbespreekbare’ zaken en nieuwe thema’s toch op de politieke agenda werden geplaatst. 4. De reacties van de gezagsdragers De gezagsdragers proberen aanvankelijk hun invloed op de media te behouden
Tot in de tweede helft van de jaren ’60 probeerden de gezagsdragers hun invloed op de media te behouden door druk uit te oefenen, maar dit lukte steeds minder goed. De gezagsdragers gaan meer gebruikmaken van de media
In de jaren ’70 werd het aantal politieke programma’s op radio en tv erg groot. De politieke strijd werd daardoor persoonlijker en een lijsttrekker moest telegeniek zijn. De regering is niet meer bereid tot optreden tegen de media
Om consensus te bewaren trad de regering niet meer op tegen de media.
5. De positie van de media in de politieke cultuur verandert blijvend De media worden onmisbaar voor burgers en politiek
Media als intermediair: - In verkiezingstijd werd de politieke strijd niet meer uitgevochten in het parlement, in zaaltjes of op straat, maar op de televisie. - Door de ontzuiling nam het aantal zwevende kiezers (mensen die nog niet wisten op welke partij ze zouden stemmen) toe en om hen te bereiken waren de media onmiskenbaar. Media en politiek hebben elkaar nodig
De politiek had de media nodig: - De media bepaalde wat nieuwswaarde had. - De media waren nodig om het politieke beleid aan het publiek te ‘verkopen’. De media hadden de politiek nodig: - voor het vroegtijdig verkrijgen van betrouwbare informatie (zorgde voor sterke afhankelijkheid) Er zijn geen formele banden meer tussen media en politieke partijen
Eind jaren ’60: de formele banden tussen media en politieke partijen waren grotendeels verbroken en werden ook niet meer hersteld. De informele banden tussen de media en de politieke partijen bleven wel bestaan. 6. Gezag onder druk: het politieke bestel in de jaren ’60 en ‘70 1. Polarisatie in de politiek Ergernis over achterkamertjes groeit
In de samenleving groeiden bezwaren tegen het verzuilde politieke bestel. De ‘Nacht van Schmelzer’ had deze bezwaren bevestigd en werd een symbool voor de vermeende onbetrouwbaarhedi van politici, vooral die van de KVP. De politiek werd openlijk ter discussie gesteld en de kritiek die heerste op het vormen en verbreken van coalities kwam erop neer dat de politici in ‘achterkamertjes’ de zaken regelden zonder dat de kiezers er invloed op hadden. Actiegroepen gaan politici bestoken
Volksvertegenwoordigers en de leden van de regering werden bestookt door actiegroepen die inspraak en medezeggenschap eisten. Deel van politici gaat in op protesten, polarisatie neemt toe

Een deel van de politici ging de straat op en hield rekening met protesten. De consensusgedachte maakte plaats voor een scherpe polarisatie (verschillen en tegenstellingen tussen de partijen). 2. Polarisatie in de arbeidsverhoudingen In de jaren ’60: vakbonden bereid tot een confrontatie met de overheid en met werkgevers. Door een economische teruggang verkilden de arbeidsverhoudingen verder: - De vakbeweging streed tegen bedrijfssluitingen en massale ontslagen. - De regering koos voor een nieuwe geleide loonpolitiek via de Wet op de Loonvorming om een einde te maken aan de economische neergang en de scherpe polarisatie op arbeidsgebied. Door deze wet kon de regering CAO’s ongelding verklaren. - De vakbeweging eiste in ruil voor de looningrepen vergaande concessies van de overheid, waaronder inkomstennivellering, bescherming van de sociale zekerheid en medezeggenschap. - De ondernemers waren fel tegen zulke hervormingen; zij wilden minder overheidsingrijpen en meer ruimte voor onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. 3. Vernieuwingsbewegingen in de politiek D’66, Nieuw Links en PPR
D’66 werd vlak na de nacht van Schmelzer opgericht, bestaande uit een aantal hoop opgeleide jongeren in Amsterdam. De journalist Hans van Mierlo werd leider van de partij, die grote aantrekkingskracht had op jongeren. Nieuw Links ontstond binnen de PvdA, ook bestaande uit goed opgeleide jongeren. Volgens hen was de oude generatie in de PvdA ingeslapen en vastgeroest. Partijvoorzitter: André van der Louw. Binnen enkele jaren stopten de ouderen van de PvdA en nam Nieuw Links deze partij over; de PvdA werd een actiepartij. De PPR, bestaande uit een aantal jongere leden van de KVP en de AR, die erg teleurgesteld waren na de ‘Nacht van Schmelzer’. Zij waren tegen samenwerking met de VVd en vóór samenwerking met de PvdA en D’66. Leider: Bas de Gaay Fortmann jr. D’66 wil een participatiedemocratie
D’66 streefde naar actieve deelname van de burger. Dat moest zo bereikt worden: - Het oude partijenstelsel zou moeten ‘ontploffen’ en vervangen moeten worden door een partijenstelsel bestaande uit een progressief en een conservatief blok. Zo zouden de kiezers directe invloed hebben op een toekomstig kabinet: of progressief of conservatief. - De minister-president zou rechtstreeks door de bevolking gekozen moeten worden. - Het oude stelsel moest vervangen worden door een districtenstelsel (zo wordt de band tussen kiezer en gekozene versterkt) Nieuw Links wil vernieuwing in de PvdA
Nieuw Links wilde versterking van de interne partijdemocratie. De macht van de partij moest van de top naar de basis verschoven worden. Verder was Nieuw Links groot voorstander van polarisatie: de verschillen met de rechtse partijen moesten sterk worden benadrukt. De PPR wil zeggenschap voor de basis
Volgens de PPR was de macht van de overheid veel te grootschalig, waardoor het volk niet betrokken was. Zij streefden ook naar veel beslissingen aan de basis. 4. Effecten van de vernieuwingsbewegingen op de politiek Er traden veranderingen op door de vernieuwingsbewegingen: - De oude politieke gezagsdragers kregen het moeilijk - Het Progressief Akkoord (PAK) kwam tot stand - Het kabinet-Den Uyl probeerde vernieuwingen door te voeren

De oude politieke gezagsdragers krijgen het moeilijk
De politieke partijen moesten zich bij iedere verkiezing waar maken tegenover kritische kiezers die onderdelen uit de politiek ter discussie stelden. De politieke leiders van grote partijen hadden moeite met de grotere participatie van de kiezers: zij hielden niet van nieuwe uitdagingen (die maakten hen kwetsbaar). Het kabinet-Den Uyl probeert vernieuwingen door te voeren
1973: het kabinet-Den Uyl kwam tot stand en was progressief. Het verkiezingsprogramma ‘Keerpunt 72’ van de ‘progressieve drie’ (PvdA, D’66, PPR) werd door dit kabinet uitgevoerd, waarin zij diepgaande hervormingen aankondigden om te komen tot ‘spreiding van inkomen, kennis en macht’. Het kabinet-Den Uyl legde voostellen voor structurele vernieuwingen voor aan de Tweede Kamer: - Nivellering van de inkomens - Een nieuwe regeling van de ondernemingsraden (voor hen meer zeggenschap) - Een wijziging van de grondpolitiek - De vermogensaanwasdeling (gedeelde winst van bedrijven onder de arbeiders) - Grotere invloed van de kiezers (einde achterkamertjespolitiek; minister-president door volk gekozen en invoeren van districtenstelsel) Veel voorgenomen vernieuwingen blijven uit
Het punt inkomstennivellering is goed gelukt bij het kabinet, maar de andere punten kwamen niet erg ver. De oorzaken hiervan waren: - Doordat de ‘progressieve drie’ geen meerderheid hadden behaald bij de verkiezingen, zaten er ook ministers van de KVP en AR in, die het kabinet wel ‘doogden’ maat wel opletten dat het niet te ver ging. Het kabinet kwam er uiteindelijk door ten val. - Er heersten grote spanningen en achterdocht binnen de ministers en hun achterban. - De hervormingsvoorstellen ontmoetten veel verzet in de samenleving: o Het bedrijfsleven voerde soms een directe obstructiepolitiek
o Door de gevolgen van de oliecrisis van 1973 nam de financiële ruimte voor de hervormingsplannen af 7. Naar een hernieuwd evenwicht in de verhouding tussen Nederlanders en hun gezagsdragers 1. Nieuwe verhoudingen in de politiek vanaf 1977 De PvdA verdwijnt in de oppositie
1977: Kabinet-Den Uyl viel. Bij de verkiezingen na de val van het kabinet hadden de KVP, de AR en de CHU (de drie confesiionele partijen) zich samengevoegd onder de naam CDA. Maar de PvdA behaalde bij de verkiezingen meer zetels dan het CDA. Hierdoor voelde de PvdA zich sterk en stelde te hoge eisen bij de kabinetsformatie. Gevolg: kabinet van CDA (Van Agt) en VVd (Wiegel), PvdA verdween uit oppositie tot 1989. Het ‘christelijk midden’ keert terug als politieke factor
Links Midden Rechts

PvdA De drie grote confessionele partijen VVD
Sterke groei CDA: - Veel kiezers waren de polarisatiestrategie van de progressieve partijen beu. - Het CDA hield een zekere afstand tot de Kerken. - Het CDA herwon verloren gegane aanhang. 2. Politieke opvattingen verschuiven De maakbaarheid van de samenleving raakt op de achtergrond
Voorheen dacht men dat de samenleving door wetgeving kon veranderen. Dit idee verdween. CDA en VVD: vrije-marktwerking en terugtredende overheid
Volgens het CDA en de VVD had de overheid voorheen zich teveel willen bemoeien op economische terrein. CDA: de verantwoordelijke samenleving
Begin jaren ’80: Verzorgingsstaat werd steeds duurder doordat het aantal werklozen en arbeidsongeschikten enorm toenam. De ‘verantwoordelijke samenleving’ moest de gevolgen van de verzorgingsstaat opvangen: eigen verantwoordelijkheid van het individu. Sleutelbegrippen: gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap (goed beheer van de natuur). VVD: vrijheid en zelfstandigheid voor de burgers
De VVD onder Wiegel koos voor een neoliberale koers: afslanking van de verzorgingsstaat. De verschillen tussen de partijen worden kleiner
De PvdA nam afstand van het polarisatiemodel en van het idee dat de samenleving maakbaar was door de overheid. Door het kleiner worden van de politieke tegenstellingen gingen de partijen steeds meer op elkaar lijken. Een nieuwe consensus ontstaat
Na het aftreden van Den Uyl als leider van de PvdA, vonden CDA, VVD en PvdA elkaar in een beleid van ingrijpende bezuinigingen. Resultaat: kabinet-Lubbers en vervolgens kabinet-Kok. 3. Arbeidsverhoudingen veranderen De vakbeweging raakt in problemen en wordt pragmatischer

1979-1984: economische crisis g stijgende werkloosheid. Problemen vakbeweging: - Stakingen verloren hun effect en riepen steeds meer maatschappelijk verzet op. - De oppositie werd steeds kwetsbaarder door een aanhoudend ledenverlies. Het Akkoord van Wassenaar maakt een einde aan arbeidsconflicten
1982: werkgevers- en werknemersorganisaties: Akkoord van Wassenaar g eind vele arbeidsconflicten. De vakbeweging aanvaardde loonmatiging in ruil voor ADV en herverdeling van werk op termijn (deeltijdbanen). Reden van het tot stand komen van het akkoord: - De werkloosheid steeg zeer snel - De overheidsuitgaven dreigden onbeheersbaar hoog te worden - De vakbeweging verwachtte weinig steun van kabinet-Lubbers en was daarom bereid tot loonmatiging
Het akkoord wordt beschouwd als één van de pijlers van het poldermodel. Het poldermodel hield consensus (overeenstemming) in zowel tussen werkgeversorganisaties en vakbeweging als tussen de grote politieke partijen (veelvuldig overleg). Lonen mochten niet meer te sterk stijgen en stakingen moesten vermeden worden g concurrentiepositie Nederland zou zo worden versterkt. 4. Politieke cultuur in de jaren ‘80 De kruisraketten vormen de laatste polarisatie
NAVO nam het besluit eventueel kruisraketten in Nederland te plaatsen tegen de Sovjet-Unie. De meningen waren hierover sterk verdeeld g er ontbrandde een felle politieke strijd. Consensus leidt tot het poldermodel
De politiek werd zakelijk en nuchter en er werd nog meer in het openbaar gebracht via de media. De politieke discussie gaat over economie
Economie werd een belangrijk bespreekpunt in de politiek. Burgers sluiten zich aan bij nieuwe organisaties
Burgers voelden zich minder betrokken bij de traditionele politiek g sloten zich aan bij nieuwe organisaties die zich bezighielden met moderne vraagstukken en verlieten de oude (politieke partijen, vakbonden en Kerken). De burgers die aangesloten waren bij de nieuwe organisaties vormden de ‘civil society’. Politici moesten nu rekening leren houden met het gedrag van de burgers die opkwamen voor hun rechten. Jongeren en vrouwen hebben geen behoefte meer aan eigen organisaties
Jongeren en vrouwen wilden zich niet meer onderscheiden van de rest van de bevolking. De nieuwe organisaties willen ook consensus

Via een netwerk van adviesorganen moest consensus bereikt worden voor de nieuwe organisaties.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.