Nederlanders en hun gezagsdragers

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 5866 woorden
  • 6 maart 2004
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
9 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Hoofdstuk 1: De samenleving in de jaren ’50

§1 Gezagsdragers respecteren elkaar en worden gerespecteerd door de bevolking.

Politieke en maatschappelijke gezagsdragers:
De leidinggevende functionarissen van de vier zuilen: de katholieken, de protestantse, de socialistische en de liberale. Zij overlegden en waren meestal vrienden. Ze zagen in dat ze samen moesten werken. Zij regelden hun problemen onderling eerst onofficieel bij speciale gebeurtenissen zoals kabinetsformaties.
Waarom streven naar consensus en ordening?
- er heerste angst voor een terugkeer van langdurige werkloosheid,
- van groot belang voor de wederopbouw na de oorlog,
- angst voor moreel verval,
- het politieke en maatschappelijke gezag in de jaren van crisis, bezitting en wederopbouw was ondermijnd,
- ze waren bang voor de maatschappelijke gevolgen van de industrialisatie, in het bijzonder voor een ‘crisis in het gezin’.
Consensus omtrent de taken van de straat en de regering:
- bijna alle partijen deelden de overtuiging dat de staat verantwoordelijk was voor de kwaliteit van het samenleven,
- de regering moest zorgen voor volledig werkgelegenheid, arbeidsrust en sociale zekerheid.
De politieke cultuur van consensus en ordening werd op veel terreinen zichtbaar:
- de regering verzekert zich van de instemming van de sociale organisaties,
- instelling van een ministerie van Maatschappelijk Werk (1952),
- de groei van het netwerk van instellingen voor sociale zorg.
Invloed van gezagsdragers op Nederlanders:
- bestuurden op hiërarchische wijze, waarbij veel werd verkondigd en weinig ter discussie gesteld,
- ze legden in het openbaar de nadruk op de grote ideologische verschillen tussen zuilen,
- ze heersten ook op het terrein van de persoonlijke omgangsvormen,
- ze deden een beroep op een algemeen besef van saamhorigheid.
De bevolking toonde respect voor hun leiders door:
- de achterban in elke zuil liet zich door de gezagsdragers mobiliseren om te ageren tegen de opvattingen die in de andere zuilen leefden,
- het grootste deel van de bevolking stemde trouw op de partij van de eigen zuil,
- slechts weinig mensen lieten een eigen stem in de politiek horen,
- slechts een miniem deel van de burgers nam actief deel aan de politiek.
§2 Ouders steunen gezagsdragers.
De opvoeding binnen het gezin werd gezien als een goede voorbereiding op het maatschappelijk functioneren. Ouders hanteerden strenge richtlijnen. Zij vonden dat het vooral in de puberteit een strakke opvoeding noodzakelijk was. Kuisheid werd als de belangrijkste deugd aangeprezen. Bij katholieken en gereformeerden werden de jongens en meisjes bijna volledig van elkaar gescheiden. Jongens gingen naar een jongensschool en een jeugdvereniging voor jongens, meisjes naar een meisjesschool en een jeugdvereniging voor meisjes.
Harmonieuze ongelijkheid= ongelijkheid waardoor in het gezin alles soepel en zonder conflicten zou verlopen.
Vader moeder jongens andere rechten dan meisjes oudere kinderen verantwoordelijk voor jongere kinderen.
Jongens moesten worden voorbereid op hun rol van kostwinner voor hun toekomstige eigen gezin, de meisjes op hun rol van moeder en huisvrouw. Het onderwijs sloot hierbij aan. Meisjes kregen op de lagere school het vak ‘nuttige handwerken’. Voor de meeste meisjes was de huishoudschool de hoogste vorm van onderwijs. De meeste jongens gingen naar een ambachtsschool of naar de MULO, (mavo). Een kleine groep ging naar de HBS of het gymnasium, meisjes vormden daar een minderheid.
Jongeren mochten nooit zonder toezicht op straat zijn. Ze werden daarom aangespoord om lid te worden van een of meer verenigingen. Het was hun enige kans om hun vrije tijd met leeftijdgenoten door te brengen.
De overheid steunden de ouders door jeugdwerk en sportverenigingen te subsidieren. Er was bijvoorbeeld ook een landelijke filmkeuring met strikte leeftijdsgrenzen en plaatselijk werden er dansverboden uitgevaardigd. Ook ‘gemengd zwemmen’ was in veel gemeenten met een katholieke meerderheid verboden. Er waren aparte zwemuren en er werden aparte gedeeltes afgezet, de badmeester hield er streng toezicht om ‘grensoverschrijdingen’ te voorkomen.
§3 Kerken steunen gezagsdragers
Naast het gezin stond ‘de Kerk’ in het leven van de meeste Nederlanders centraal. De invloed van de kerk strekte zich uit tot verschillende terreinen van het leven waaronder onderwijs, ziekenzorg, armoedebestrijding, vrijetijdsbesteding.
Protestantse kinderen moesten psalmverzen van buiten leren en kregen heel veel bijbelonderricht. Katholieke kinderen moesten de catechismus (de geloofsleer in vraag- en antwoordvorm) van buiten leren. Ze moesten ook maandelijks biechten en het aantal misbezoeken werd op je rapport vermeld. De scholen controleerden ook het gedrag van leerlingen buiten de schooltijd.
Ook de confessionele ziekenhuizen waren sterk van godsdienst doortrokken. Alle zieken konden rekenen op regelmatig bezoek van een geestelijke, die veelal als ‘aalmoezenier’ vast aan het ziekenhuis was verbonden. Bij de protestanten was de armenzorg toevertrouwd aan de plaatselijke diaconie, waarvan de leden (diakens) door de plaatselijke kerkraad (kerkbestuur) werden benoemd.
Ook in de jeugdbeweging werd aan opvoeding gedaan. De leiders van de jeugdverenigingen kregen daartoe speciale cursussen. De kerken drongen erop aan buiten het economische terrein contacten met leden van een andere zuil zoveel mogelijk te vermijden.
Kerkgenootschappen hadden door het overwicht van confessionele partijen in de regering en het parlement grote invloed:
- wetten en regels weerspiegelden een christelijk-ethisch denken,
- de belangen van de confessionele groepen kregen voorrang boven de belangen van andersdenkenden. Twee voorbeelden daarvan op het terrein van het onderwijs of de gezinspolitiek:
- in gemeenten met een confessionele meerderheid werden openbare scholen, indien al aanwezig, door het gemeentebestuur als ‘stiefkinderen’ behandeld,
- de gezinspolitiek schiep vooral gunstige voorwaarden voor grote gezinnen, die vooral bij katholieken en gereformeerden voorkwamen.
§4 Vakbonden steunen de gezagsdragers tot halverwege de jaren ’50
Er waren drie verzuilde vakcentrales: de Katholieke Arbeidersbeweging (KAB), Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV), Christelijk Nationaal Vakbond (CNV). Bij elke vakcentrale waren een aantal vakbonden aangesloten, bijvoorbeeld de vakbonden van metaalarbeiders, bouwvakkers, mijnwerkers, havenarbeiders.
De leiders werden door de overheid gezien als de spreekbuis van alle werknemers in Nederland. Zij deelden met de politieke leiders een vanzelfsprekend gezag. De bonden behartigden niet alleen de materiele belangen van de arbeiders, maar kwamen op voor ‘heel de arbeider’. Ze hadden invloed op vele andere terreinen, zoals volkgezondheid, vrijetijdsbesteding, huisvesting, verzekeringen, volksontwikkeling en de pers.
De christelijke en socialistische vakbondsleiders predikten –evenals politieke en kerkelijke gezagsdragers- de boodschap van matiging en zuinigheid in Nederlandse gezinnen. Op het terrein van de arbeid stonden ze voor sociale harmonie. Dat hield in dat tegenstellingen of conflicten tussen werkgevers en werknemers in goed overleg moest worden opgelost. Stakingen werden als een verouderd dwangmiddel afgewezen.
Vanaf 1955 groeide onder arbeiders verzet tegen deze koers: de lonen bleven achter bij de economische ontwikkeling en er werd niets bereikt op het terrein van de economische medezeggenschap van arbeiders.
Hoofdstuk 2 Mentaliteitsverandering in de jaren ’50 en ’60

§1 Er ontstaat een verandering in de mentaliteit

Mentaliteitsverandering tussen 1950 en 1970 door:
- Nederlanders gingen andere eisen stellen aan zichzelf, aan elkaar en aan de gezagsdragers. Vrouwen wilden zelfontplooiing, dus ook werken;
- Mensen werden mondiger. Velen gingen deelnemen aan ‘assertiviteitscursussen’, waarin ze leerden voor zichzelf op te komen;
- De sociale controle nam af. Buren kenden elkaar niet meer en de mensen konden hun eigen gang gaan, zowel in positieve als in negatieve zin;
- De wereld van jong en oud werd breder. Door de komst van de televisie, de auto en de sterk opkomende vakantiereizen, gingen mensen meer reizen en zagen meer van de wereld.
§2 Oorzaken van de mentaliteitsverandering
Oorzaken van de mentaliteitsverandering:
- snelle en brede industrie;
- meer werk bij overheid en in dienstverlening;
- het toenemen van de mobiliteit;
- groeiende welvaart;
- de komst van de verzorgingsstaat;
- het doorbreken van sociale verbanden;
- de komst van de televisie;
- meer opleiding voor jongeren.
Snelle en brede industrie:
- de industriële basis van Nederland werd sterk verbreed,
- in alle economische sectoren werd gestreefd naar efficiënte productie door schaalvergroting en rationalisatie (betere organisatie van het bedrijf),
- door fusies en schaalvergroting verdwenen de traditionele kleine bedrijven en de huisindustrie,
- transportwezen onderging een revolutie, vervoer per vrachtauto ging grotere rol spelen,
- landbouwsector industrialiseerde in een versneld tempo.
Meer werk bij overheid en in dienstverlening:
- de structuur van de beroepsbevolking veranderde,
- ook het werk veranderde van karakter, door de toenemende mechanisering en automatisering nam de lichaamsarbeid drastisch af.
De mobiliteit neemt toe:
Het werk en de bijbehorende scholing concentreerden zich in uitdijende industriële en commerciële stadskernen. Er ontstond daardoor in de jaren ’60 een intensief woon- en werkverkeer tussen deze kernen en de forensengemeenten, waarin veel werknemers uit de steden gingen wonen. Ook mensen uit de agrarische regio’s vestigden zich wegens werkgelegenheid in de forensengemeenten.
Kenmerkend werd de scheiding van wonen en werken. Voorheen woonde men dichtbij het werk, dat veranderde door de bromfiets en de auto. Men kon steeds verder van het werk af gaan wonen.
Welvaart groeit:
Dankzij deze welvaart ontwikkelde zich een moderne consumptiemaatschappij, naar Amerikaanse model. In een consumptiemaatschappij staan niet meer de noodzakelijke levensbehoeften centraal, maar de behoeften aan luxe en status. Bovendien worden in een consumptiemaatschappij producten die voorheen als luxe werden beschouwd (wasmachines, platenspelers, televisietoestellen, auto’s, wijn, bier en frisdranken) niet meer als luxe gezien, maar als iets noodzakelijks.
Overheidszorg:
In een verzorgingsstaat rekent de overheid het tot haar taak niet alleen de veiligheid, maar ook de welvaart en het welzijn van de burgers te garanderen.
Wereldbeeld:
Het wereldbeeld werd verbreedt door de opkomst van de televisie. Nederlanders maakten kennis met andere ideeën en opvattingen dan hun eigen zuil.
Sociale verbanden:
Door de veranderende woon- en werkomstandigheden en door de ontkerkelijking werden traditionele sociale verbanden minder sterk of gingen geheel verloren. Deze traditionele sociale verbanden waren kenmerkend voor de kleine steden en dorpen. Sociale verbanden waren in de eerste plaats het gezin en vervolgens ook de rest van de familie die vaak in dezelfde buurt, dorp of stad woonde.
Onderwijs:
De hogere eisen die het productieproces aan het scholingspeil stelde, leidden tot een forse uitbreiding van de deelname aan hoger onderwijs. Kinderen uit middengroepen en uit een deel van de arbeidersklasse werden door studiebeurzen (1961) en kinderbijslag in staat gesteld hogere opleidingen te volgen en kregen meer kans op een goede baan.
§3 Veranderingen in de politieke cultuur
Gevolgen mentaliteitsverandering:
- meer zelfvertrouwen,
- minder afhankelijkheid,
- secularisatie =verwereldlijking, zich richten op de wereld, de invloed van godsdienst en kerkelijke gezagsdragers op het leven van de mensen werd steeds kleiner.
- ontzuiling= mensen hoorden niet meer bij een zuil.
Gevolgen voor de politieke cultuur:
- de gezagsdragers waren bereid tot aanpassing;
- de positie van de gehuwde vrouw verbeterde;
- moralisme maakte plaats voor tolerantie;
- de vakbonden werden strijdbaarder;
- onder intellectuelen en jongeren ontstond oppositie.
Gezagsdragers zijn bereid tot aanpassing:
De gezagsdragers vonden het verstandig vroegtijdig tot aanpassing te komen om onrust, spanningen en geweld bij de overgang naar de nieuwe samenleving te vermijden en greep op de bevolking te houden.
De positie van de gehuwde vrouw verbeterde:
Vanaf 1955 blokkeerde de confessionele meerderheid in het parlement niet langer veranderingen in de positie van de gehuwde vrouw. In dat jaar nam de Tweede Kamer motie-Tendeloo aan. Deze motie drong aan op het afschaffen van de bepaling dat gehuwde vrouwen niet in overheidsdienst mochten werken. In 1956 werd ook de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw afgeschaft. Zij had geen juridische zeggenschap over de kinderen en haar handtekening telde bij koop of verkoop niet.
Moralisme maakt plaats voor tolerantie:
Katholieke leiders predikten openheid, eenheid en individuele verantwoordelijkheid in de samenleving. Mgr. W.M. Bekkers noemde geboortebeperking en voorbehoedmiddelen een kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheid.
Vakbonden worden strijdbaarder:
In plaats van de verdediging van algemene maatschappelijke belangen richtten zij zich op de verdediging van de materiële belangen van hun leden. Ze waren ook in toenemende mate bereid tot een confrontatie met overheid en met werkgevers.
Onder intellectuelen en jongeren ontstaat oppositie:
Binnen de verzuilde organisaties namen de beter geschoolde jongere generaties langzaam maar zeker afstand van de opvattingen van de verzuilde elite. Sociaal-politieke problemen moesten volgens hen pragmatisch worden opgelost door een moderne overheid met haar ambtenarenapparaat. Onder intellectuelen en jonge professionelen groeide de behoefte aan vernieuwing. Ze waren ontstemd over de ondoorzichtige wijze waarop een oudere generatie bestuurders haar macht uitoefende.
Hoofdstuk 3 Gezag onder druk: emancipatie van jongeren in de jaren ’60 en ’70

§1 De houding van jongeren ten opzichte van het gezag verandert

Veel jongeren toonden minder respect voor gezagsdragers. Dat kwam het duidelijkst tot uiting bij de nozems onder de werkende jeugd en de extentialisten onder de schoolgaande jeugd. Maar er was vaak eerder sprake van een vertrouwensbreuk dan van een gezagscrisis.
De werkende jongeren ontwikkelden een eigen leefstijl. De term leefstijl slaat op datgene wat uiterlijk zichtbaar is, bijvoorbeeld gedrag en kleding. De eigen leefstijl manifesteerde zich het opvallendst bij de nozems. Kenmerken van nozems waren hun ‘vetkuif’, brommers en transistorradio’s. Bier was hun favoriete drank, ‘Rock ’n roll’ hun favoriete muziek. Deze massajeugd vertoonde ongeveer hetzelfde gedrag als de hangjeugd van nu.
De schoolgaande jongeren – met name uit de maatschappelijke middengroepen – ontwikkelden eigen subculturen. De term subcultuur omvat niet alleen het uiterlijke, maar ook het innerlijke (eigen ideeën en opvattingen). Bepaalde kenmerken van deze jeugdculturen als een eigen gedrag, eigen uiterlijk en eigen opvattingen, onder andere over seksualiteit, botsten met de traditionele waarden en normen van de gezagsdragers.
§2 Ouders en andere gezagsdragers krijgen begrip voor de jeugd
Ouders en andere gezagsdragers raakten onder de indruk van snelle veranderingen in de samenleving:
- jongeren beschikken over meer geld (werkende jongeren gingen meer verdienen doordat de jeugdlonen wegens de groeiende vraag naar arbeid stegen. Ze hoefden niet alles meer aan de ouders af te dragen, alleen kostgeld. Schoolgaande jongeren kregen meer zakgeld doordat het gezinsinkomen steeg),
- jongeren krijgen steeds meer onderwijs (doordat veel jongeren langer onderwijs volgden, werden belangrijke levenservaringen in toenemende mate opgedaan in schoolverband. Het gezinsleven werd voor hen minder belangrijk. De afstand tot de ouders, die vaak minder geschoold waren groter).
De ouders en de gezagsdragers lieten hun strenge traditionele opvoedingsmethoden geleidelijk los. Ze toonden soms openlijk respect voor de ‘idealen van de jeugd’.
§3 Jongeren komen in botsing met gezagsdragers
Op allerlei manieren confronteerden de jongeren de gezagsdragers met hun eisen:
- de provo’s voerden ludieke acties: de ‘burgerlijke’ welvaartssamenleving werd daarbij aan de kaak gesteld. Daartegenover stelde Provo eigen waarden: vrijheid, gelijkheid en creativiteit,
- scholieren en studenten houden ‘sit-ins’, ‘teach-ins’ en ‘happenings’: groepen beter opgeleide jongeren gingen de straat op voor ‘meer democratie in de samenleving’, voor ‘inspraak’ en ‘medezeggenschap’. Sit in: men ging in een bepaald lokaal massaal op de grond zitten (stoelen burgerlijk). Teach in: er werd niet alleen gezeten, maar ook gediscussieerd over te voeren acties of actuele onderwerpen.
- studenten bezetten universiteiten: om een democratisering van de gezagsverhoudingen af te dwingen kozen de studenten voor het actiemiddel bezetting.
- scholieren eisen democratisering: vanaf 1970 volgden groepen scholieren in het voortgezet onderwijs het voorbeeld van de studenten, of dreigden ermee. Ze vroegen om leerlingenparlementen, inspraak in het rooster en egalitaire gedragsvormen binnen school.
- er wordt geprotesteerd tegen de oorlog in Vietnam en talloze ‘misstanden’: het groeiend verzet tegen de oorlog in Vietnam stimuleerde landelijke protestbewegingen. Actievoeren tegen al dan niet vermeende misstanden werd min of meer vanzelfsprekend. Het gezag diende kritisch te worden benaderd.
- er wordt geprotesteerd met en zonder geweld: een deel van de jongeren, bijvoorbeeld de kraakbeweging, koos voor radicalere vormen van buitenparlementair verzet. Daarin werd het gezag van de overheid ter discussie gesteld of afgewezen. Een ander deel van de jongeren hield vast aan ludieke acties tegen de overheid en wees zo op gebreken of tekorten in de samenleving, een trend die was ingezet door de kabouterbeweging.
§4 De gezagsdragers reageren
Autoriteiten sloegen in eerste instantie de ondermijnende aanvallen van jongeren op hun gezag af. Het harde optreden van de politie tegen bijvoorbeeld de provo’s verdedigden ze vanuit een nog heersende regentenmentaliteit. Geleidelijk kozen de gezagsdragers voor een meer flexibele en tolerante benadering. Het autoritaire gedrag veranderde in een milde vorm van paternalisme (op ‘vaderlijke’ wijze gezag uitoefenen), onder andere zichtbaar in milde vormen van rechtshandhaving. Door openlijk begrip te tonen, veel gesprekken te voeren en inspraak te geven hoopten ze de greep op jongeren en hun organisaties te herstellen.
§5 De positie van jongeren verandert
Waardoor verandering van de positie van jongeren?:
- jongeren krijgen inspraak in de politiek: georganiseerde jongerengroepen kregen gemakkelijker toegang tot overheden en parlementen. Partijen deden hun best door het vernieuwen van partij- en verkiezingsprogramma’s jongeren voor zich te winnen. Ook werd de kiesgerechtigde leeftijd verlaagd tot 18 jaar (1972).
- jongeren krijgen medezeggenschap in het onderwijs: op scholen kregen leerlingen medezeggenschap, bijvoorbeeld door het instellen van schoolparlementen.
- jongeren krijgen meer rechten in het leger: in het leger wist de VVDM (Vereniging van Dienstplichtige Militairen) meer rechten te verkrijgen voor dienstplichtige militairen. Hun soldij werd drastisch verhoogd en ze kregen betere verlofregelingen. De discipline werd aanzienlijk versoepeld.
Aantekeningen
Jaren ’50: * nozems: werkende jongeren;
- existentialisten: schoolgaande jongeren.
Jaren ’60: * provo’s: (1965-1970) studenten en werkende jongeren;
tegen: - consumptiemaatschappij;
- milieuvervuiling;
- kapitalisme;
- monarchie;
- regentenmentaliteit;
- burgerlijkheid (van het klootjesvolk);
voor: - vrijheid;
- gelijkheid;
- creativiteit;
* vrouwenbewegingen bv. Dolle Mina’s en MVM;
* hippies/flower power beweging;
* tegen Vietnam-oorlog;
* studenten eisen inspraak en medezeggenschap houden sit-ins/teach-
ins/bezettingen;
Jaren ’70: * kabouters ‘70-’71 = politieke partij (blz. 30);
* kraakbeweging (blz. 28);
* scholieren eisen inspraak (leerlingenparlement/rode boekje voor scholieren,
Mao);
* wijkraden;
* wetwinkels;
* “ vakbonden” voor dienstplichtigen.
Hoofdstuk 4 Gezag onder druk: emancipatie van vrouwen in de jaren ’60 en ’70

§1 Veranderingen in het gezin en in de positie van vrouwen

Veranderingen binnen het gezin en tussen de seksen:
- vrouwen worden zelfstandiger, het ideaalbeeld van het gezin met daarin de traditionele rollen van echtgenote/moeder en van meisjes kwam sterk onder druk te staan, het ideaalbeeld kwam werd steeds minder aanvaard;
- binnen het gezin ontstaat individualisering, de gezinsleden wilden veel meer ‘voor zichzelf’ leven. Het gedrag in gezinsverband werd bepaald door persoonlijke behoeften;
- nieuwe samenlevingsvormen ontstaan, de bekendste vorm was de commune(leefgemeenschap). In de communes, vaak gevestigd in kraakpanden maar ook wel in afgelegen boerderijen, leefden kleine of grote aantallen volwassenen en kinderen samen. Zij vormden één huishouden en de opvoeding van de kinderen was niet alleen een zaak van de ouders, maar ook van alle volwassen communeleden.
§2 Oorzaken van de veranderingen
Oorzaken die bijdragen tot deze veranderingen in het gezin en in het bijzonder de positie van vrouwen:
- de uitvinding van de pil, door de komst van de pil (1963) konden vrouwen veel beter bepalen hoeveel kinderen ze wilden krijgen. Ook ging men daardoor geslachtsverkeer en voortplanting losser van elkaar zien;
- de vraag naar gehuwde vrouwen op de arbeidsmarkt stijgt, de toetreding van de gehuwde vrouw tot de arbeidsmarkt werd bevorderd door een complex van factoren: allereerst ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het aantal ongehuwde (werkende) vrouwen nam af, terwijl de vraag naar arbeid in de sectoren verpleging, onderwijs en administratie juist toenam;
- in het huishouden is minder werk nodig, gehuwde vrouwen konden ook gemakkelijker gaan werken door ontwikkelingen thuis: de mechanisering van het huishouden en na 1965 de daling van het kinderaantal;
- meisjes en vrouwen verkleinen hun onderwijsachtend, steeds meer meisjes kregen vervolgonderwijs, al kwamen ze nog vaak in lagere onderwijssoorten terecht;
- ideeën over gelijkheid worden populair, eind jaren ’60 vonden ideeën over gelijkheid grote weerklank. Voorbeelden zijn daarvan het recht op zelfontplooiing, dat door provo werd benadrukt, en ‘gelijke kansen van iedereen’;
- de tweede feministische golf ontstaat: MVM en Dolle Mina, twee feministische organisaties, ManVrouwMaatschappij (MVM) en Dolle Mina, gaven dit feminisme vorm. Zij kwamen op voor een gelijke positie van vrouwen in de maatschappij.
§3 Vrouwenbewegingen contra gezagsdragers
Overeenkomsten en verschillen tussen Dolle Mina en MVM:
Voor de actiegroep Dolle Mina vormde het ludieke anarchisme van provo de grondslag. Dolle Mina richtte fel de publieke aandacht op de achterstelling en onderdrukking van vrouwen en bepleitte feministische doelstellingen: legalisering van abortus, gratis kinderopvang en gelijkstelling van mannen en vrouwen in arbeid en onderwijs.
MVM trad verhoudingsgewijs gematigder op. Deze pressie- en lobbygroep spande zich meer pragmatisch in voor gelijke kansen van vrouwen. Zij vroeg om ‘positieve discriminatie’, een voorrangsbeleid voor vrouwen bij de benoeming in publieke functies. Het pragmatische zat er vooral in dat MVM invloed probeerde te krijgen binnen de bestaande politieke partijen. MVM was zich ervan bewust dat beslissingen ten gunste van vrouwen in het parlement moesten worden genomen.
Vrouwen voeren actie voor legalisatie van abortus:
Het belangrijkste actiepunt van deze tweede feministische golf vormde de strijd voor een nieuwe abortuswetgeving. In de jaren’70 vonden acties en demonstraties plaats, waarbij vooral Dolle Mina en het actiecomité ‘Wij Vrouwen Eisen’ betrokken waren. Hoogtepunt vormde de bezetting van de Bloemenhovekliniek, een abortuskliniek te Heemstede, die in 1976 met sluiting bedreigd werd.
§4 De reacties van de gezagsdragers
De reacties van de gezagsdragers:
- confessionele politici verzetten zich lang tegen legalisatie van abortus, met moeite werd in 1981 een politieke meerderheid gevonden voor een compromis: abortus bleef opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, maar was niet meer strafbaar, mits de wetsregels werden nageleefd;
- de overheid geeft geleidelijk toe aan de vrouwenbeweging, vanaf 1974 ging de Nederlandse regering een officieel emancipatiebeleid ontwikkelen. In december 1974 werd de Emancipatiecommissie geïnstalleerd. Aangezet door Europese richtlijnen heeft de overheid tussen 1975 en 1980 wetgeving voor gelijkheid bij arbeid en in sociale zekerheid tot stand of op gang gebracht.
§5 De positie van vrouwen in de politieke cultuur verandert
De positie van vrouwen in de politiek is in de loop van de jaren ’70 aanzienlijk versterkt:
- in het parlement, de Provinciale Staten en de gemeenteraden steeg het aandeel van vrouwelijke politici. Ook het aantal vrouwelijk ministers, wethouders en burgemeester nam toe;
- van 1977 tot 1986 waren er staatssecretarissen voor Emancipatiezaken;
- de Emancipatiecommissie werd in 1981 opgevolgd door de Emancipatieraad. Deze kon gevraagd en ongevraagd adviezen uitbrengen over emancipatiekwesties;
- ook in politieke parijen kregen vrouwen meer invloed, vooral via vrouwenorganisaties. In de PvdA onderscheidde zich daarbij de groep ‘Rooie Vrouwen’. Vrouwen kwamen gemakkelijker op een verkiesbare plaats op de kandidatenlijst;
- politieke of maatschappelijke vrouwenorganisaties kwamen in aanmerking voor subsidies van de overheid.
Hoofdstuk 5 Gezag onder druk: de rol van de media in de jaren ’60 en ’70

§1 De houding van de media ten opzichte van het gezag verandert

Veranderingen van de media ten opzichte van het gezag:
- de media gaan eigen meningen uitdragen, het nieuws werd gebracht volgens de opvattingen van de eigen zuil. In de politieke berichtgeving was er een grote, kritiekloze aandacht voor autoriteiten. Maar in het midden van de jaren ’60 kwam een nieuwe generatie journalisten op die haar onafhankelijkheid wilde bewijzen;
- beleefdheid maakt plaats voor ironie en kritiek, in de jaren ’60 maakte de beleefdheid plaats voor een kritische en ironische benadering van het gezag. Aan fouten en spanningen onder politici werd veel aandacht geschonken.
§2 Oorzaken van de veranderingen
verschillende ontwikkelingen kunnen als oorzaken worden beschouwd:
- de dagbladen ontzuilen, de nieuwe generatie journalisten was breder opgeleid. De jonge journalisten hadden een universitaire opleiding of hogere beroepsopleiding gevolgd;
- de verzuilde omroepen krijgen concurrentie van commerciële zenders, van de TROS en Veronica, het verzuilde omroepbestel werd opengegooid met de komst van de TROS (1966), die niet gebonden was aan een zuil. Later volgde de Veronica Omroep Organisatie (1967), nu zowel op de radio als tv. Het waren beide niet-commerciële publieke omroepen;
- de omroepen willen vooral populaire programma’s maken, de televisie werd geliefd massamedium voor de besteding van de toegenomen vrije tijd. Actualiteitenrubrieken besteedden steeds meer aandacht aan politieke onderwerpen. De kritische toon werd door veel kijkers erg gewaardeerd, waardoor de actualiteitenrubrieken tot de meest bekeken programma’s gingen behoren. Herkenbaarheid werd minder bepaald door de eigen identiteit en meer door ‘de programma’s die het ‘m doen’.
§3 De media komen in botsing met de gezagsdragers
De media komt in botsing met de gezagsdragers:
- ‘beeldreligie’ wekt de woede van de gezagsdragers, het onderdeel ‘Beeldreligie’ van het satirische VARA-programma ‘Zo is het toevallig ook nog ‘s een keer’ (1964) vormde de eerste grote botsing van een nationale omvang. In de discussie die volgde, werd een generatieconflict tussen de gevestigde gezagsdragers en de naoorlogse generatie zichtbaar;
- de media nemen het op voor de opstandige jongeren, progressieve kranten en tijdschriften namen in de tweede helft van de jaren ’60 stelling tegen de gevestigde autoriteiten en identificeerden zich met de opstandige jongeren (provo’s, studenten) en hun ideeën;
- de televisie geeft een negatief beeld van de gezagsdragers, de televisie droeg sterk bij tot een negatieve beeldvorming over gezagsdragers. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij het optreden van de politie bij de provo-rellen in Amsterdam, 1965-1966;
- de media oefenen druk uit op de gezagsdragers, de media zorgde ervoor dat ‘onbespreekbare’ zaken of nieuwe zaken toch op de politieke agenda kwamen te staan. In de jaren ’70 speelden de media een belangrijke rol in de maatschappelijke discussie rond kwesties waar het gezag van de overheid in het geding was, bijvoorbeeld rond de kraakbeweging.
§4 De reacties van de gezagsdragers
Reacties van de gezagsdragers:
- de gezagsdragers proberen aanvankelijk hun invloed op de media te behouden, de gezagsdragers oefenden druk uit op de media van hun zuil om loyaal te zijn en zich te houden aan geschreven en ongeschreven regels;
- de gezagsdragers gaan meer gebruikmaken van de media, in de jaren ’70 werd het aantal politieke programma’s op radio en televisie opvallend groot. De politieke strijd werd daardoor persoonlijker;
- de regering is niet meer bereid tot optreden tegen de media, om consensus te bewaren tussen voor- en tegenstanders van maatschappelijke vernieuwing was de regering steeds minder bereid op te treden tegen ‘ongewenst gedrag’ van de media;
§5 De positie van de media in de politieke cultuur verandert blijvend
- de media worden onmisbaar voor burgers en politiek:
- in verkiezingstijd werd de politieke strijd niet zozeer uitgevochten in het parlement, in zaaltjes op straat, maar op de televisie,
- door de ontzuiling nam het aantal zwevende kiezers sterk toe. Om de zwevende kiezers te bereiken waren de media onmisbaar voor de politiek.
- media en politiek hebben elkaar nodig:
- meer dan voorheen bepaalden de media wat nieuwswaarde had,
- om hun beleid aan het publiek te ‘verkopen’ waren politieke parijen en overheid sterk aangewezen op de media,
- voor het vroegtijdig verkrijgen van betrouwbare informatie werden de media sterk afhankelijk van de overheid of van politieke partijen.
- er zijn geen formele banden meer tussen media en politieke partijen, de formele banden tussen media en politieke partijen waren eind jaren ’60 grotendeels verbroken. De PvdA bijvoorbeeld had in 1967 besloten de partijkrant ‘Het Vrije Volk’ los te koppelen van de partij.
Hoofdstuk 6 Gezag onder druk: het politieke bestel in de jaren ’60 en ’70

§1 Polarisatie in de politiek

In de jaren ’60 werd het gezag van de traditionele gezagsdragers ter discussie gesteld en kwamen burgers op voor hun rechten (dit is beschreven in de vorige hoofdstukken). Deze ontwikkelingen hadden ook hun weerslag op de houding van de burgers en aanzien van politiek:
- ergernis over achterkamertjespolitiek groei: in de samenleving groeiden bezwaren tegen het verzuilde politieke bestel. ‘De nacht van Schmelzer’ bevestigde deze bezwaren en werd een symbool voor de vermeende onbetrouwbaarheid van de politici, vooral die van de KVP. Openlijk werd de bestaande praktijk van politieke machtsvorming ter discussie gesteld. De op dit vormen en verbreken van coaltities kwam erop neer dat de politici in ‘achterkamertjes’ de zaken regelden zonder dat de kiezers er invloed op hadden;
- actiegroepen gaan politici bestoken: volksvertegenwoordigers en de leden van de regering werden bestookt door actiegroepen die inspraak en medezeggenschap eisten;
- deel van politici gaat in op protesten, polarisatie neemt toe: een deel van de volksvertegenwoordigers in Den Haag zocht op zijn beurt ‘de straat’ op en hield veel meer dan vóór 1966 rekening met protestbewegingen op landelijk en lokaal niveau. In de politiek maakte de consensusgedachte plaats voor een scherpe polarisatie (het benadrukken van verschillen tussen de partijen).

§2 Polarisatie in de arbeidsverhoudingen

Door de economische teruggang na 1969 verkilden de arbeidsverhoudingen verder:
- De vakbeweging liep te hoop tegen bedrijfssluitingen en massale ontslagen;
- Om een einde te maken aan de economische neergang en de scherpe polarisatie op het terrein van de arbeid koos de regering voorzichtig voor een nieuwe geleide loonpolitiek via de Wet op de Loonvorming (1970). Door deze wet kon de regering CAO’s (met een volgens de regering te sterke loonstijging) ongeldig verklaren;
- De vakbeweging eiste in ruil voor de looningrepen van bovenaf vergaande concessies
van de overheid, onder andere verdere inkomensnivellering (= verkleinen van inkomensverschillen), bescherming van de sociale zekerheid en medezeggenschap;
- De ondernemers waren fel tegen zulke hervormingen. Zij wilden een verdere liberalisering van de arbeidsverhoudingen: minder overheidsingrijpen en meer ruimte voor onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

§3 Vernieuwingsbewegingen in de politiek

Eind jaren ’60 ontstonden er in Nederland politieke vernieuwingsbewegingen:
- D’66;
- Nieuw Links;
- PPR.

D’66:
D’66 (Democraten ’66) werd opgericht vlak na de ‘Nacht van Schmelzer’. De oprichters waren een aantal hoog opgeleide jongeren in Amsterdam. De journalist Hans van Mierlo kwam buitengewoon goed over op televisie – hij had ‘charisma’ (uitstraling) – en ontpopte zich spoedig als leider.

D’66 streefde naar een participatiedemocratie (een democratie waarin de burgers een actief aandeel zouden hebben). Dat moest als volgt worden bereikt:
- Het oude partijenstelsel zou moeten ‘ontploffen’ en worden vervangen door een partijenstelsel bestaande uit een progressief en conservatief blok;
- De minister-president zou rechtstreeks door de bevolking moeten worden gekozen;
- Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging moest worden vervangen door een districtenstelsel om zo de band tussen kiezer en gekozene te versterken.

Nieuw Links:
Binnen de PvdA ontstond in 1966 Nieuw Links. Evenals D’66 was ook Nieuw Links een aangelegenheid van goed opgeleide jongeren. De oude generatie in PvdA was volgens hen ingeslapen en vastgeroest. In 1966 publiceerden zij de brochure ‘Tien over Rood’, het feitelijke startpunt van Nieuw Links. Op de meestal slecht bezochte partijvergaderingen verschenen plotseling groepen Nieuw Linksers die zonder veel problemen de macht in de partijafdelingen en in het partijbestuur overnamen. Het partijcongres van 1971 koos de Nieuw Linkser André van der Louw tot partijvoorzitter. Binnen enkele jaren had de oude garde in de PvdA afgedaan.

Nieuw Links ging het vooral om politieke vernieuwingen in de PvdA, met name versterking van de interne partijdemocratie. De macht in de partij moest verschuiven van de top (Kamerfractie en partijbestuur) naar de basis: de plaatselijke partijafdelingen en vooral het partijcongres, waarop die plaatselijke afdelingen vertegenwoordigd waren. Verder was Nieuw Links groot voorstander van polarisatie: de verschillen met de ‘rechtse’ partijen (confessionele partijen en VVD) moesten sterk worden benadrukt.

PPR:
De PPR (Politieke Partij Radicalen) werd in 1968 opgericht. De PPR ontstond uit teleurstelling over de ‘Nacht van Schmelzer’ bij een aantal, vooral jongere, leden van de KVP en de AR. Zij waren tegen samenwerking met de VVD en zagen veel meer in samenwerking met de PvdA en D’66. Voormalig AR-lid Bas de Gaay Fortmann jr werd de leider van de PPR.

Volgens de PPR was de macht van de overheid veel te grootschalig, waardoor de mensen zich er niet bij betrokken voelden. Veel beslissingen moesten daarom kunnen worden genomen ‘aan de basis’: door de mensen in de wijken, in de bedrijven en in de scholen. De PPR-leiding hoopte dat veel arbeiders uit de confessionele partijen naar de PPR zouden overlopen.

§4 Effecten van de vernieuwingsbewegingen op de politiek

Door de vernieuwingsbewegingen traden er veranderingen op in de politiek:
- de oude politieke gezagsdragers kregen het moeilijk;
- het Progressief Akkoord (PAK) kwam tot stand;
- het kabinet-Den Uyl probeerde vernieuwingen door te voeren.

De oude politieke gezagsdragers krijgen het moeilijk:

De politieke partijen moesten zich bij iedere verkiezing waar maken tegenover kritische kiezers. Deze kiezers stelden onderdelen van het politieke bestel en het gedrag van politieke autoriteiten ter discussie. In plaats van te ‘preken voor eigen parochie’ moest via een moderne verkiezingscampagne het groeiend aantal zwevende kiezers worden benaderd. Door het instellen van verschillende commissies gaven ze de indruk politieke hervormingen voor te staan. Een voorbeeld daarvan was de commissie ter herziening van de grondwet (1967)

Het Progressief Akkoord (PAK) komt tot stand:

Dankzij Nieuw Links kwam het Progressief Akkoord (PAK) tussen PvdA, D’66 en PPR in 1970 tot stand. Het PAK hield in dat deze drie partijen vóór de verkiezingen en regeerakkoord sloten (punten die zij zouden uitvoeren als zij het nieuwe kabinet konden vormen). Het regeerakkoord was gebaseerd op een gezamenlijk verkiezingsprogramma.
Bij de Kamerverkiezingen van 1971 en 1972 presenteerden PvdA, D’66 en PPR ook een schaduwkabinet aan de kiezers. Het ‘schaduwkabinet’ bestond uit personen die het kabinet zouden gaan vormen als de drie partijen bij de verkiezingen de meerderheid zouden krijgen.

Het kabinet-Den Uyl probeert vernieuwingen door te voeren:

In 1973 kwam het kabinet-Den Uyl tot stand. Het schaduwkabinet kon niet ongewijzigd aantreden, want de PAK-partijen hadden geen meerderheidskabinet. In het kabinet-Den Uyl waren de tien PAK-ministers wel in de meerderheid, maar er zaten ook zes ministers van de KVP en de ARP in.
Het kabinet zou het gezamenlijke verkiezingsprogramma ‘Keerpunt ‘72’ van de ‘progressieve drie’ (PvdA, D’66 en PPR) uitvoeren. Het kabinet-Den Uyl legde voorstellen voor structurele vernieuwingen aan de Tweede Kamer voor:
· nivellering van de inkomens: het verschil tussen hoge en lage inkomens moest kleiner worden;
· een nieuwe regeling van de ondernemingsraden: de ondernemingsraden (vertegenwoordigers van werknemers in bedrijven en instellingen) moesten meer zeggenschap krijgen;
· een wijziging van de grondpolitiek: als de overheid grond had aangewezen als terrein voor woningbouw of als industrieterrein, mochten de grondprijzen niet opgedreven worden. Bij onteigening moesten de grondeigenaren slechts de gebruikswaarde als landbouwgrond vergoed krijgen;
· de vermogensaanwasdeling: de arbeiders zouden moeten kunnen delen in de winst die bedrijven maakten;
· grotere invloed van de kiezers: het kabinet wilde ook de kiezers meer invloed geven op de samenstelling en het beleid van de kabinetten om zo een einde te maken aan de achterkamertjespolitiek na de verkiezingen. Om dit te bereiken wilde het kabinet een gekozen minister-president en een districtenstelsel invoeren.

Veel voorgenomen vernieuwingen blijven uit

Het minimumloon ging sterk omhoog, het minimumjeugdloon werd ingevoerd, het loon van mannen en vrouwen werd gelijkgesteld (wet Gelijke Beloning), lagere inkomensgroepen kregen huursubsidie en de WAO (Wet Arbeidsongeschiktheid) kwam tot stand. Maar de andere punten kwamen niet verder dan het stadium van nota of wetsontwerp.
Ideeën van het kabinet-Den Uyl bleven wel doorwerken. Het ‘middenschool’-idee van minister Van Kemenade leidde uiteindelijk tot de ‘Basisvorming’ in het voortgezet onderwijs. De ondernemingsraden hebben intussen ook meer zeggenschap gekregen (‘spreiding van macht’).

Als oorzaken van de gedeeltelijke mislukking van het kabinet-Den Uyl kunnen worden beschouwd:
· doordat de ‘progressieve drie’ bij de verkiezingen geen meerderheid hadden behaald, was Den Uyl gedwongen in zijn kabinet ook ministers van de KVP en AR op te nemen. Het kabinet werd door KVP en AR ‘gedoogd’, maar moest er wel goed voor oppassen niet te ver te gaan. Het kabinet kwam er uiteindelijk door ten val;
· de ‘linkse’ minister kregen van hun achterban nauwelijks ruimte om tot overeenstemming te komen met de confessionele collega’s in het kabinet. De spanning was het grootst binnen de PvdA. Het PvdA-partijkader volgde de verrichtingen van de ministers met grote achterdocht.

Volgens het partijkader mochten de PvdA-ministers vooral geen concessies doen aan de KVP.
· De hervormingsvoorstellen van het kabinet ontmoetten in de samenleving veel verzet:
- het bedrijfsleven voerde soms een directe obstructiepolitiek;
- door de gevolgen van de oliecrisis van 1973 (drastische prijsverhoging van olie door
de OPEC-landen) nam de financiële ruimte voor de hervormingsplannen af. De progressieve partijen wilden en konden niet voldoen aan de eisen van de vakbeweging (loonsverhoging, ook toen het met de economie slechter ging). Zij misten daardoor de directe steun van de vakbeweging. Volgens de voorzitter van de FNV, Wim Kok, was er zelfs sprake van een breuk tussen kabinet en vakbeweging, omdat het kabinet de vrijheid om te onderhandelen met de werkgevers beperkte.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.