Module 6: Hollander in Indië Hoofdstuk 1 Van VOC-koopman tot bestuursambtenaar
De Nederlanders maakten in de zestiende eeuw lange zeiltochten naar Indonesië om handel te drijven. Om sterk te staan tegenover de concurrentie richtten ze in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op. De Hollanders bemoeiden zich weinig met het binnenlands bestuur van Indonesië zolang hun handelsmonopolie niet in gevaar kwam. In de loop van de tijd nam de bemoeienis met het bestuur toe. Via de oorspronkelijke VOC-gebieden breidde het Nederlands gezag zich uit.
Deelvraag: Hoe ontwikkelden de kooplieden zich tot bestuurders van Nederlands-Indië en wat betekende dat economisch en staatkundig voor Indonesiërs en Nederlanders? 1.1 Indonesische vorsten en Hollandse kooplieden
Bij de eerste komst van de Hollanders in 1596 was Java reeds een ontwikkeld gebied. De ingewikkelde methode van rijstteelt op natte akkers (sawa's) werd al eeuwen toegepast. In het binnenland leefde de bevolking in dorpsgemeenschappen (desa's) die kleine en grote staten vormden. De desa's stonden onder het gezag van adellijke bestuurders, die op hun beurt weer moesten gehoorzamen aan de vorst. Men geloofde dat de vorst in verbinding stond met de goden. Dit geloof komt voort uit de Adat.
Langs de kusten van de Indonesische eilanden lagen havenvorstendommen. Deze vorstendommen hadden veel internationale contacten. De macht was in handen van de havenvorst, het adellijk bestuur en een internationaal gezelschap van cargadoors. 1.1 Oprichting VOC
Na de eerste expeditie in 1596 ontwikkelde de Nederlandse scheepvaart op Azië zich snel. Vanwege de felle onderlinge concurrentie en het verzet van Portugese en Engelse kooplui werden de krachten gebundeld: in 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht. De VOC kreeg van de Staten-Generaal het alleenrecht voor de handel op Indonesië. Spoedig ontstond de behoefte aan binnenlands bestuur. In 1610 werd de functie van gouverneur-generaal ingesteld. De VOC werd een politieke macht te midden van de vele Indonesische staten en staatjes. Onder het bestuur van Jan Pieterszoon Coen kwam de VOC tot grote bloei. 1.2 Veranderingen en verzet
In 1806 werd Nederland een deel van Frankrijk. In 1811 veroverden de Engelsen de kolonie. Zij troffen hun eigen bestuursmaatregelen. In 1816 droeg Engeland het gezag over aan Nederland. De kolonie heette voortaan Nederlands-Indië. Nederland herstelde zijn koloniaal gezag niet zonder slag of stoot. Op veel plaatsen was hevig verzet tegen de terugkomst van de voormalige machthebbers. Het felst was de weerstand op de Molukken. Daar veroverden de Molukkers onder leiding van Thomas Matoelesia het fort Duurstede. Nederland ging zich sterker dan voorheen bemoeien met de Indonesische gezagsverhoudingen. Het Nederlands bestuur vond dat het volk door zijn vorsten werd uitgebuit. Deze opstelling leidde tot veel verzet van de Midden-Javaanse vorsten. Het volk koos massaal de kant van zijn vorsten. In 1825 brak de Java-oorlog uit. Leider van het verzet was prins Dipanegara. De oorlog duurde vijf jaar en kostte het leven aan 15 000 Nederlanders en ongeveer 200 000 Javanen. De gevangenneming van Dipanegara door generaal De Kock betekende het einde van de oorlog en bracht de Javaanse bestuursadel op de knieën. 1.3 Winst maken en besturen
De herwonnen kolonie kostte het moederland aanvankelijk alleen maar geld. Om die reden werd het cultuurstelsel (CS) ingevoerd. Het CS verplichtte de Javaanse boer om agrarische exportproducten te verbouwen voor de Nederlandse markt. Het CS leverde enorme inkomsten op voor de Nederlandse schatkist. Tussen 1850 en 1860 was het CS goed voor dertig procent van het totale staatsinkomen.
In de Nederlandse samenleving kwam geleidelijk meer kritiek op het CS. De mensen raakten steeds beter op de hoogte van wat er in Nederlands-Indië gebeurde en wat het CS betekende voor de Javaanse bevolking. In het parlement in Den Haag, dat sinds de grondwetsherziening van 1848 invloed had gekregen op de koloniale besluitvorming, werd het CS ter discussie gesteld. De liberalen hadden kritiek vanuit een economisch standpunt. Als tegenstanders van staatsbemoeienis dachten ze dat vrije arbeid nog meer zou opleveren dan de dwangcultuur van het CS. In 1870 kwam de Agrarische Wet, die particuliere ondernemers de mogelijkheid bood zich te vestigen in de kolonie. Daarmee kwam het CS op de helling te staan. Met de Suikerwet kwam er een einde aan de verplichte verbouw van suikerriet. Hoofdstuk 2 Ondernemers, ethici en nationalisten
Rondom 1900 gingen ethische overwegingen een steeds grotere rol spelen bij het beleid ten aanzien van Nederlands-Indië. De ethici vonden dat Nederland de kolonie eeuwenlang had onderdrukt en uitgebuit. Volgens hen was de tijd gekomen dat de Indonesiërs moesten delen in de westerse welvaart en ontwikkeling. Daarbij achtten zij westers onderwijs aan de Indonesiërs van groot belang. Het was juist door dat onderwijs dat Indonesiërs zich bewust werden van hun achtergestelde positie en het besef groeide dat zij zich moesten bevrijden van de Nederlandse overheersing.
Deelvraag: Hoe kwam het Indonesische nationalisme tot ontwikkeling? 2.1 Nederland breidt zijn gezag uit
Rond 1870 was er een internationale wedloop om het bezit van de koloniën. Deze wedloop spoorde Nederland aan om zijn koloniale gezag in de Indonesische archipel veilig te stellen. Het militaire machtsapparaat werd aanzienlijk uitgebreid. Onder leiding van gouverneur-generaal van Heutsz (1904–1909) werd het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) opgericht.
In de daarop volgende jaren werd Nederlands-Indië als staatkundige eenheid voltooid en kwamen de laatste vrije vorsten onder Nederlands gezag. Een enorm gebied werd geleid door het bestuursapparaat in Batavia. De bestuurstalen waren het Nederlands en het Maleis. 2.1 Opkomst vrije ondernemer Rond 1870 begonnen particuliere kapitaalbezitters te beleggen in Nederlands-Indië. Met het geld uit deze beleggingen werd de oprichting van landbouwondernemingen en fabrieken gefinancierd. Deze bedrijven trokken geschoold personeel uit Nederland aan en Indonesiërs voor het ongeschoolde werk. Soms hadden ondernemers moeite om personeel te vinden. J. Nienhuys, die als eerste op Sumatra met de teelt van tabak begon, was ook de eerste die Chinese koelies uit Malakka aantrok.
Door de economische expansie groeide het aantal overheidstaken. Bij sommige bedrijven ontstond de behoefte aan geschoold Indonesisch personeel. Het was daarom noodzakelijk om het onderwijs aan de Indonesiërs te verbeteren. De gezondheidszorg werd eveneens verbeterd. Bedrijven waren immers gebaat bij gezond personeel. Daarnaast was voor veel Europeanen een goede gezondheidszorg een voorwaarde om in Nederlands-Indië te gaan werken. 2.2 De ethische koers De liberale overheidspolitiek van Nederland kreeg omstreeks 1900 een steeds ethischer karakter. Deze ethische richting was het gevolg van het grote aantal nieuwkomers in Nederlands-Indië. Veel van deze mensen hadden andere ideeën over koloniaal beleid dan de machthebbers in Batavia en Den Haag. Voor de ethici vervulde het westers onderwijs een sleutelrol in de verbetering van de positie van het Indonesische volk. Naast lager en middelbaar onderwijs werden beroepsleidingen opgezet. Vanaf 1920 was er in Batavia ook academisch onderwijs. De ontwikkeling en welvaart van de Indonesische massa riep ook tegenkrachten op. Landbouwondernemingen met een arbeidsintensieve productie waren meer geïnteresseerd in goedkoop werkvolk dan in dure, geschoolde krachten. Een aantal industriëlen in Nederland vreesde dat de ontwikkeling van de Indonesische massa's zou leiden tot een opkomst van een Indonesische industrie en nijverheid. Dit zou de export van Nederland naar Indonesië in gevaar brengen. De overheid moest steeds meer schipperen tussen haar ethische uitgangspunten en haar gebondenheid aan het Nederlands belang. 2.3 Opkomst Indonesisch nationalisme Mede door het westers onderwijs begon het nationalisme zich in Indonesië te ontwikkelen. Organisaties wilden hun idealen bereiken door gebruik te maken van de westerse kennis en cultuur zonder de eigen cultuur overboord te gooien. Dat noemde men de associatie-gedachte. De Indische Partij en de Sarekat Islam (Islamitisch Verbond) werden opgericht. De Sarekat Islam ontwikkelde zich tot een grote politieke stroming met steeds radicalere doelstellingen. In 1920 werd de PKI (Partai Kommunis Indonesia)opgericht, de eerste communistische partij in Azië. Het Indonesisch nationalisme werd ongewild versterkt door de loze beloften van de Nederlandse overheid. Een voorbeeld was de nooit nagekomen belofte om een invloedrijke Volksraad te installeren. 2.3 Nieuwe nationalisten
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden