Module 5
Hoofdstuk 1 Op weg naar een moderne parlementaire democratie. (1848 – 1945)
Willem de 2e heeft in oktober 1848 goedgekeurd dat de Grondwet zo gewijzigd werd dat de koning bijna geen macht meer had, omdat er bijna een revolutie dreigde uit te breken. In andere landen waren al koningen gevlucht omdat het volk in opstand was gekomen.
Johan Rudolf Thorbecke moest een ontwerp maken en hij stelde voor een groot deel van de macht over te hevelen naar de bevolking. Hij bedacht de:
Eerste verwijzing:
- Ministeriële verantwoordelijkheid: de minister werden aansprakelijk voor het gedrag van de koning en waren verantwoordelijk voor hun beleid.
- De koning werd ook onschendbaar gemaakt: ministers waren geen uitleg meer schuldig aan de koning en de koning had bijna geen macht meer
Andere verwijzing:
- er kwam een 2e kamer: werd door de kiezers gekozen
- er kwam een 1e kamer: werd door de Provinciale Staten gekozen (en die werden weer door de kiezers gekozen)
- er kwam een censuurkiesrecht: alleen welgestelde mannen die jaarlijks een bepaalde som aan belasting betaalden mochten kiezen.
Macht moest worden opgesplitst in 3 machten: - wetgevende: ministers samen met de Staten Generaal - uitvoerende: ministers - rechtsprekende: rechters (die voor het leven benoemd zijn)
vroeger >districtenstelsel: Nederland was opgedeeld in evenveel districten als er kamerzetels waren, en de kandidaat die in zijn district de meeste stemmen won, kreeg een kamerzetel
nu >evenredige verantwoordiging: Alle stemmen in het hele land worden bij elkaar opgeteld. Vervolgens wordt het aantal stemmen gedeeld door het aantal Kamerzetels. De uitkomst heet de kiesdeler. Haalt een partij 1 keer de kiesdeler dan krijgt die 1 zetel.
Dankzij bepaalde kwesties (schoolstrijd, algemeen kiesrecht) gingen mensen zich organiseren om met gebundelde kracht een standpunt te verdedigen, zo kwamen er liberale, protestantse, katholieke en socialistische partijen. Schoolstrijd: de openbare scholen werden gefinancierd door de staat, maar veel n protestanten wilden dat hun kinderen werden opgevoed via hun geloof dus er werden bijzondere scholen opgericht. Die geen subsidie kregen van de staat. Maar rond 1920 werden bijzondere scholen ook gefinancierd
Actief kiesrecht: stemrecht
Passief kiesrecht: jezelf verkiesbaar stellen
Pacificatie: de partijen hadden vrede gesloten over grote politieke kwesties van de 18e eeuw.
Er kwamen sociale wetten: - Kinderwet van van Houten (1874)>in de fabriek mochten kinderen onder de 12 niet werken - Woningwet (1901) > gemeenten mocht krotten onbewoonbaar verklaren, en nieuwbouw eisen. - Ongevallenwet (1901) > werkgevers moesten zich verzekeren, zodat werknemers toch een uitkering kregen bij arbeidsongeschiktheid.
PROTESTANTEN:
ARP (Anti-Revolutionairen Partij) (1878)
Baas : Abraham Kuyper.
Aanhangers: boeren, arbeiders en kleine winkeliers
Doel: gestelling van het openbaren en het bijzondere onderwijs. En uitbreiding kiesrecht
CHU (Christelijke Historische Unie) (1908)
Baas: A.F. de Savornin Lohman
Aanhangers: boeren, arbeiders en kleine winkeliers
Doel: tegen een te grote uitbreiding van kiesrecht
KATHOLIEKEN
RKSP: (Rooms-katholieke Staats Partij) (1926)
Baas: Priester H. Scheapman
Aanhangers: katholieken
Doel:
LIBERALEN
Liberale Unie (1885)
Baas: ??
Aanhangers: liberalen
Doel: het neutrale moderne onderwijs moest blijven, want de vrije geestontplooiing was belangrijk, maar de overheid moest zich wel iets actiever opstellen om de armoede te bestrijden,
VDB (Vrijzinnige Democratische Bond) (1901)
Baas: ??
Aanhangers: liberalen
Doel: het overheidsingrijpen tot het minimum beperken.
SOCIALISTEN
SDB (Sociaal-Democratische Bond) (1881)
Baas: Ferdinand Domela nieuwenhuis
Aanhangers: verpauperde Friese veenarbeiders
Doel: de ongelijkheid van de samenleving kon alleen opgelost worden wanneer de productiemiddelen in handen kwam van de gemeenschap.
SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij) (1894)
Baas: P.J. Troelstra
Aanhangers: grote aanhang!?!
Doel: voor algemeen kiesrecht en daarvoor was een revolutie nodig
Verzuiling: iedere groep leeft afgezonderd in zijn eigen wereldje.
Kuyper streefde naar Soevereiniteit in eigen kring: het protestantse volk moest zich terug kunnen trekken om zo binnen eigen kring op geheel christelijke wijze te kunnen leven.
Parlemtaire democratie: Het volk regeert.
Parlement: 1e en 2e kamer
Regering: koningin + ministers
Kabinet: alleen ministers
TAKEN + RECHTEN VAN HET PARLEMENT:
2 taken:
- controleren van de regering
- meewerken aan totstandkoming van wetten
Rechten om de regering te controleren:
- recht van interpellatie: een kamerlid kan een minister ondervragen > minister is verplicht te antwoorden
- recht van enquête: de kamers kunnen iets uitgebreid onderzoeken.
- Recht van begroting: elk jaar op prinsjes dag wordt een rijksbegroting ingediend door de regering bij de 2e kamer en de 1e en 2e kamer hebben dan het recht om de begroting af te keuren, als dit gebeurt zal de regering aftreden. De 2e kamer kan wijzigingen in de begroting aanbrengen
Rechten van parlement om zijn wetgevende taak de vervullen: - recht van initiatief: elk lid van de 2e kamer mag een wetsvoorstel doen - recht van amendement: de 2e kamer kan wijzigingen aanbrengen in een ingediend wetsontwerp
hoofd kabinet is de minister President (ons geval Balkenende) ministers staan aan het hoofd van een departement of ministerie. Op elk departement kunnen staatssecretarissen worden benoemd, die nemen een deel van de taak van de minister over.
Nederland is een constitutionele Monarchie: de monarch is het hoofd van de staat maar moet zich wel houden aan de grondwet. Taken koningin: - benoemen en ontslaan van het kabinet. - Voorlezen troonrede op prinsjesdag
Hoofdstuk 2 Afbrokkeling van het traditionele gezag (1945-1980)
Na de oorlog hief de SDAP op en ontstond de:
PVDA (Partij Van De Arbeid) (1946) Baas: Aanhangers: Doel: stelde zich open voor alle godsdienstige overtuigingen
RKSP werd de KVP (Katholieke Volks Partij)
Informateur: wordt eerst door koningin benoemd na de verkiezingen en gaat kijken welke partijen samen kunnen én willen werken. Die bereidt het werk van de formateur voor.
Formateur: is benoemd door de koningin om het kabinet samen te stellen. > formateur is meestal de fractieleider van de grootste partij die in het kabinet zitting zal nemen
Fractie: de kamerleden die bij elkaar horen > zelfde partij
Coalitie: de partijen die samen de regering vormen zijn dit.
Oppositie: de partijen die buiten de regering zitten
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden