Module 5

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2214 woorden
  • 16 juni 2003
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 5
Hoofdstuk 1 Op weg naar een moderne parlementaire democratie. (1848 – 1945)
Willem de 2e heeft in oktober 1848 goedgekeurd dat de Grondwet zo gewijzigd werd dat de koning bijna geen macht meer had, omdat er bijna een revolutie dreigde uit te breken. In andere landen waren al koningen gevlucht omdat het volk in opstand was gekomen. Johan Rudolf Thorbecke moest een ontwerp maken en hij stelde voor een groot deel van de macht over te hevelen naar de bevolking. Hij bedacht de: Eerste verwijzing: - Ministeriële verantwoordelijkheid: de minister werden aansprakelijk voor het gedrag van de koning en waren verantwoordelijk voor hun beleid. - De koning werd ook onschendbaar gemaakt: ministers waren geen uitleg meer schuldig aan de koning en de koning had bijna geen macht meer
Andere verwijzing: - er kwam een 2e kamer: werd door de kiezers gekozen - er kwam een 1e kamer: werd door de Provinciale Staten gekozen (en die werden weer door de kiezers gekozen) - er kwam een censuurkiesrecht: alleen welgestelde mannen die jaarlijks een bepaalde som aan belasting betaalden mochten kiezen. Macht moest worden opgesplitst in 3 machten: - wetgevende: ministers samen met de Staten Generaal - uitvoerende: ministers - rechtsprekende: rechters (die voor het leven benoemd zijn) vroeger >districtenstelsel: Nederland was opgedeeld in evenveel districten als er kamerzetels waren, en de kandidaat die in zijn district de meeste stemmen won, kreeg een kamerzetel

nu >evenredige verantwoordiging: Alle stemmen in het hele land worden bij elkaar opgeteld. Vervolgens wordt het aantal stemmen gedeeld door het aantal Kamerzetels. De uitkomst heet de kiesdeler. Haalt een partij 1 keer de kiesdeler dan krijgt die 1 zetel. Dankzij bepaalde kwesties (schoolstrijd, algemeen kiesrecht) gingen mensen zich organiseren om met gebundelde kracht een standpunt te verdedigen, zo kwamen er liberale, protestantse, katholieke en socialistische partijen. Schoolstrijd: de openbare scholen werden gefinancierd door de staat, maar veel n protestanten wilden dat hun kinderen werden opgevoed via hun geloof dus er werden bijzondere scholen opgericht. Die geen subsidie kregen van de staat. Maar rond 1920 werden bijzondere scholen ook gefinancierd
Actief kiesrecht: stemrecht
Passief kiesrecht: jezelf verkiesbaar stellen
Pacificatie: de partijen hadden vrede gesloten over grote politieke kwesties van de 18e eeuw. Er kwamen sociale wetten: - Kinderwet van van Houten (1874)>in de fabriek mochten kinderen onder de 12 niet werken - Woningwet (1901) > gemeenten mocht krotten onbewoonbaar verklaren, en nieuwbouw eisen. - Ongevallenwet (1901) > werkgevers moesten zich verzekeren, zodat werknemers toch een uitkering kregen bij arbeidsongeschiktheid. PROTESTANTEN: ARP (Anti-Revolutionairen Partij) (1878) Baas : Abraham Kuyper. Aanhangers: boeren, arbeiders en kleine winkeliers
Doel: gestelling van het openbaren en het bijzondere onderwijs. En uitbreiding kiesrecht
CHU (Christelijke Historische Unie) (1908) Baas: A.F. de Savornin Lohman
Aanhangers: boeren, arbeiders en kleine winkeliers
Doel: tegen een te grote uitbreiding van kiesrecht
KATHOLIEKEN
RKSP: (Rooms-katholieke Staats Partij) (1926) Baas: Priester H. Scheapman
Aanhangers: katholieken
Doel: LIBERALEN
Liberale Unie (1885) Baas: ?? Aanhangers: liberalen
Doel: het neutrale moderne onderwijs moest blijven, want de vrije geestontplooiing was belangrijk, maar de overheid moest zich wel iets actiever opstellen om de armoede te bestrijden, VDB (Vrijzinnige Democratische Bond) (1901) Baas: ?? Aanhangers: liberalen
Doel: het overheidsingrijpen tot het minimum beperken. SOCIALISTEN

SDB (Sociaal-Democratische Bond) (1881) Baas: Ferdinand Domela nieuwenhuis
Aanhangers: verpauperde Friese veenarbeiders
Doel: de ongelijkheid van de samenleving kon alleen opgelost worden wanneer de productiemiddelen in handen kwam van de gemeenschap. SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij) (1894) Baas: P.J. Troelstra
Aanhangers: grote aanhang!?! Doel: voor algemeen kiesrecht en daarvoor was een revolutie nodig
Verzuiling: iedere groep leeft afgezonderd in zijn eigen wereldje. Kuyper streefde naar Soevereiniteit in eigen kring: het protestantse volk moest zich terug kunnen trekken om zo binnen eigen kring op geheel christelijke wijze te kunnen leven. Parlemtaire democratie: Het volk regeert. Parlement: 1e en 2e kamer
Regering: koningin + ministers
Kabinet: alleen ministers
TAKEN + RECHTEN VAN HET PARLEMENT: 2 taken: - controleren van de regering - meewerken aan totstandkoming van wetten
Rechten om de regering te controleren: - recht van interpellatie: een kamerlid kan een minister ondervragen > minister is verplicht te antwoorden - recht van enquête: de kamers kunnen iets uitgebreid onderzoeken. - Recht van begroting: elk jaar op prinsjes dag wordt een rijksbegroting ingediend door de regering bij de 2e kamer en de 1e en 2e kamer hebben dan het recht om de begroting af te keuren, als dit gebeurt zal de regering aftreden. De 2e kamer kan wijzigingen in de begroting aanbrengen
Rechten van parlement om zijn wetgevende taak de vervullen: - recht van initiatief: elk lid van de 2e kamer mag een wetsvoorstel doen - recht van amendement: de 2e kamer kan wijzigingen aanbrengen in een ingediend wetsontwerp

hoofd kabinet is de minister President (ons geval Balkenende) ministers staan aan het hoofd van een departement of ministerie. Op elk departement kunnen staatssecretarissen worden benoemd, die nemen een deel van de taak van de minister over. Nederland is een constitutionele Monarchie: de monarch is het hoofd van de staat maar moet zich wel houden aan de grondwet. Taken koningin: - benoemen en ontslaan van het kabinet. - Voorlezen troonrede op prinsjesdag Hoofdstuk 2 Afbrokkeling van het traditionele gezag (1945-1980) Na de oorlog hief de SDAP op en ontstond de: PVDA (Partij Van De Arbeid) (1946) Baas: Aanhangers: Doel: stelde zich open voor alle godsdienstige overtuigingen
RKSP werd de KVP (Katholieke Volks Partij) Informateur: wordt eerst door koningin benoemd na de verkiezingen en gaat kijken welke partijen samen kunnen én willen werken. Die bereidt het werk van de formateur voor. Formateur: is benoemd door de koningin om het kabinet samen te stellen. > formateur is meestal de fractieleider van de grootste partij die in het kabinet zitting zal nemen
Fractie: de kamerleden die bij elkaar horen > zelfde partij
Coalitie: de partijen die samen de regering vormen zijn dit. Oppositie: de partijen die buiten de regering zitten
De kwam een andere liberale partij bij: VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) (1948) Belangrijkste taak regering: wederopbouw land
Er kwam een sterk overheidsingrijpen: De industrialisatie moest op gang komen
Lonen werden laag gehouden
Stakingen kwamen nauwelijks voor
Links: (progressief) dan ben je niet tevreden over de samenleving hoe die nu is, de samenleving moet rechtvaardiger en socialer worden. Rechts: (conservatief) dan wil je bestaande maatschappelijke orde met de zijn verschillen in bijv. macht en inkomen handhaven. (je kan ook tussen links en rechts in zitten) VERZORGINGSSTAAT: staat die zoveel mogelijk voor zijn inwoners zorgt. Er kwam een stelsel dat de Sociale Zekerheid werd genoemd, en die zorgde ervoor dat bijv. de werkloosheidsverzekering in 1952 verplicht werd en in 1957 kwam de AOW in werking. >> in de jaren 50 werd de economie beter en de verschillen tussen de KVP en de PvdA werden steeds duidelijker, dat eindigde in een val van de regering in 1958. Steeds meer katholieken liepen over naar de PvdA en daarom hadden de Bisschoppen van Nederland in 1954 een Mandement geschreven waarin stond dat Katholieken niet op de PvdA mochten stemmen en ook niet naar de VARA mochten kijken, maar dat hielp niet om het overlopen te voorkomen. Redenen ontzuiling: - toenemende ontkerkelijking, door de stijgende welvaart en economie en hoger opgeleide mensen, gingen ze kritischer kijken en lieten zich niet meer de wet voorschrijven door de kerk. - Katholieke voelden zichzelf geen 2e rangsburgers meer, en hadden dus ook geen behoefte meer aan die terugtrekking in eigen kring - De televisie, omdat je nu gemakkelijk kon zappen naar een andere zuil, ging er eigenlijk een wereld voor die mensen open. Door ontzuiling kwamen er steeds meer zwevende kiezers
Eind jaren 50 kwamen er nieuwe partijen: PSP (Pacifistisch Socialistische Partij) (1957) Doel: wilde socialistischer zijn dan de PvdA, en streefde naar de algehele ontwapening van alle landen

D66 (Democraten ’66) (1966) Baas: Hans van Mierlo
Doel: het oude politiek stelsel moest opgeblazen worden, het gaat in de politiek om praktische aanpak van de problemen van nu, werkloosheid, milieuproblemen en niet om religieuze op ethische overtuigingen. Ook wilde ze meer invloed van de bevolking op het bestuur. PPR (Politieke Partij Radicalen) (1968) Doel: afschaffing monarchie, directe invloed van werknemers. Macht behoort toe aan bevolking. De nacht van Schmelzer: - Het kabinet Cals was een coalitie tussen die KVP, ARP en de PvdA. - De verhouding KVP – PvdA ging zeer slecht. - Tijdens de bespreking over een begroting in 1966 kwam er grote ruzie - De fractieleider van de KVP, Norbert Schmelzer diende een motie in waarin hij de socialistische minister van financiën vroeg om meer garanties voor een economische groei. - De motie van Schmelzer werd op de nacht van 14 op 14 oktober met 75 tegen 62 stemmen aangenomen. - Het kabinet beschouwde dit als een teken van wantrouwen en trad af
De zogenaamde nacht van Schmelzer geeft weer goed de spanning weer tussen regering en parlement. Werken ze goed samen? >Dualisme
Gaat het helemaal fout? > Monisme
Motie: een standpunt van een kamerlid over het beleid van een minister. Als de motie door een kamermeerderheid word aangenomen, dan moet de minister de motie uitvoeren of uitleggen waarom hij deze naast zich neerlegt. Is een kamerlid niet tevreden hiermee? Dan kan die een motie van afkeuring indienen. De minister kan dan een Portefeuillekwestie stellen. Dan biedt hij zijn ontslag aan als deze motie wordt aangenomen door de Kamer. Harmoniemodel: Manier van politiek bedrijven waarmee alle partijen zoveel mogelijk in overleg en goede samenwerking conflicten proberen te voorkomen. Polarisatie: verharding politieke verhoudingen. In de jaren zestig heerste er vooral onder de jongeren grote onvrede over de bestaande machtsverdeling. Volgens hun lag de alle macht bij een kleine politieke elite, afkomstig uit oude generatie. De groep die het meest opviel waren de Provo’s, een groepje jongeren die veel protesteerden, en dat liep vaak uit op harde confrontaties met de politie. Er waren niet veel Provo’s maar ze waren wel belangrijk voor het doorbreken van het traditionele patroon. Buitenparlementaire actie: een actie waarmee mensen buiten de parlementaire procedures invloed willen uitoefenen op de besluitvorming van de overheid. >> in 1970 kwam er een wet voor de provo’s
1e feministische golf: (rond de eeuwwisseling) vrouwen wilden kiesrecht, een betere rechtspositie en betere beroeps- en opleidingsmogelijkheden voor vrouwen. 2e feministische golf: (in jaren 60) vrouwen kwamen in opstand tegen de achtergestelde rol van de vrouw. In 1986 kwam de MVN (man-vrouw-maatschappij) en die streedt voor gelijke kansen en beloning. In hoger en invloedrijke functies bleven vrouwen in de minderheid. Ze pleite ook voor betere kinderopvang
Ook kwam de beweging DOLLE MINA, die pleitte voor recht op abortus. Hoofdstuk 3 De overheid treedt terug (1980-heden) CDA (Christen-Democratisch Appel) (1982) Baas: Ruud Lubbers < was ook premier
Toen kabinet Lubbers kwam ging het slecht met de Nederlands economie. Lubber kwam met het no-nonsense beleid. Het opgelopen begrotingstekort moest terug gedraaid worden, alles sociale culturele voorzieningen werden afgeschaft en alles werd zo’n beetje verlaagd. In de jaren 80 werd opeens de verzorgingsstaat ingekrompen voor het eerst na de oorlog. De regering zorgde voor Privatiseren, het uit handen nemen van de overheidstaken, want de overheid had het te moeilijk, en zorgde voor ingewikkelde regels. Zoals PTT, en de Ns
Decentralisatie: de overheid werd overgeheveld naar kleinere overheden, zoals provincies en gemeentes. Deregulering: men probeerde om de helderheid in de regelgeving aan te brengen of aantal regels verminderen, of regels eenvoudiger en overzichtelijker te maken. Kabinetscrisis: als een kabinet niet langer kan blijven en aan de koningin ontslag aanbiedt, dit wordt altijd veroorzaakt door conflicten binnen de regering, of botsing tussen regering en 2e kamer. Demissionair kabinet: als het kabinet gevallen is, maar er is nog geen nieuwe dan neemt het ouder kabinet de zaken nog waar. Paarse coalitie: coalitie met Liberalen en socialisten die samenwerken. Zogenaamde poldermodel: vakbonden en werkgeversorganisaties en de overheid werken vredig samen om oplossingen te vinden over sociaal-economische problemen. Er is nu een idee voor een groen Poldermodel, dat is bedacht door Groenlinks, (1989) De Europese samenwerking begon met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor kolen en staal in 1951. (EGKS) al snel volgde in 1957 de Europese Economische Gemeenschap (EEG) die streefde naar een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijk beleid, daarna volgde ook nog de EURATOM. in 1967 kwam er hechtere samenwerking, en tegenwoordig spreken we van de Europese Unie (EU) HOE ZIT DAT NOU IN ELKAAR DIE EUROPESE UNIE>?? - het belangrijkste orgaan van de EU is de Raad van Ministers - en die bestaat weer uit verschillende vakministers, van verschillende lidstaten - de raad wisselt steeds van samenstelling, dat ligt aan het onderwerp. (cultuur? Alle cultuurministers aanwezig) - de Europese Commissie dient wetsvoorstellen in, en is het dagelijks bestuur van de Unie. (net zoiets als het kabinet voor Nederland) de EC heeft als enige het recht op initiatief, dus zelf wetsvoorstellen doen, en waakt over naleving van de wetgeving. - De Raad neemt besluiten over de wetsvoorstellen - De Europese Commissie wordt gecontroleerd door het Europees Parlement. - Dat is de volksvertegenwoordiging van Europa, dat wordt elke 5 jaar rechtstreeks gekozen door de kiezers. - Bij sommige onderwerpen mag het parlement meebeslissen, maar maakt dankzij de Raad toch niet veel kans. - De Europese wetgeving staat boven de nationale wetgeving

Er ontstaat wel Subsidiariteit: de overheid mag zich niet bemoeien met zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden. Niet iedereen is blij met de eenwording van Europa, er wordt vaak gesproken over het ‘Democratisch Gat’en het ‘Democratisch Delict’. Daarmee wordt bedoeld dat veel wetgeving tegenwoordig plaatsvindt op Europees niveau terwijl het Europees Parlement minder bevoegdheden heeft dan de nationale parlementen. De bevolking van Europa verliest daardoor invloed. Volgorde ministers-presidenten: Kuyper Beel Drees Cals
den Uyl
van Agt
Lubber
Kok
Balkenende

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.