Paragraaf 1 1848, Het jaar van grote veranderingen.
Nederland had begin de 19e eeuw een grondwet waarin stond dat de koning de macht had. Ministers waren dienaren van hem. Ieder voorstel moest door de koning goedgekeurd worden. De 1ste Kamer werd voor 1848 door de koning gekozen daarna door de provinciale staten. De 2e kamer werd door hoge bestuurders van provincies gekozen.
Thorbecke was de leider van een groep liberalen, zij wilden dat het parlement meer te zeggen kreeg en zij wilden dat Kamerleden democratisch gekozen worden.
Dit wilden eerst niet lukken om de volgende redenen.
- De volk had weinig belangstelling voor de politiek.
- Arbeiders werkten veel, zij hadden geen stemrechte en geen tijd om over politiek na te denken.
- Veel mensen waren gewend dat over hun werd beslist. (in hun ogen was de koning de belangrijkste persoon en daarom ook de baas.)
In 1848 kregen de liberalen hun kans , In verschillende EU landen waren revoluties. De koning Willem II was bang dar de revolutie ook naar Nederland oversloeg. Thorbecke kreeg de opdracht om een nieuwe grondwet te maken.
De nieuwe grondwet van 1848 was precies wat de liberalen wilden.
- Iedereen kreeg dezelfde grondrechten
- Het parlement kon voortaan heel de regering om verantwoording vragen. De minister moest dan uit kunnen leggen hoe hij zijn werk deed en hoe hij het geld besteedde .
- De koning kreeg minder te zeggen maar werd onschendbaar.
- Als hij iets deed wat het parlement niet beviel moeten de ministers daar verantwoording voor afleggen. Ook moesten de ministers andere dingen uitleggen aan het parlement (ministeriële verantwoordelijkheid)
- Elke vier jaar kwamen er rechtstreekse verkiezingen voor de tweede kamer. Mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten direct de leden van de 2e kamer kiezen. (censuskiesrecht)
De liberalen werden vooral door fabrikanten, bankiers en andere ondernemers gesteund. Zij wilden vrijheid om te handelen en te produceren. Liberalen wilden zo veel mogelijk vrijheid. (zo min mogelijk met de economie bemoeien.
Paragraaf 2 Socialistische ideeën
Vanaf 1870 kwam de industrialisatie in Nederland goed op gang. Arbeiders werkten lang en hard en verdienden weinig en woonden in krotten wijken. Deze problemen staan bekend als de sociale kwestie.
Volgens de liberalen was het niet de taak van de regering of de ondernemers om de sociale kwestie op te lossen. Liberalen wilden vrijheid.
De socialisten namen het op voor der arbeiders. Arbeiders werkten hard, maar gingen er toch niet op vooruit.
De Duitse Karl Marx 1818-1888 beweerde dat de ongelijkheid een gevolg was van het kapitalisme. Volgen hem was de revolutie een goede oplossing. Hij wilden dat alles gemeenschappelijk bezit zou worden en hij wilden complete gelijkheid.
In Nederland werd de socialistische beweging door geschoolde mensen geleid
Ferdinand Domela Nieuwenhuis was de eerste Socialist en richten de SDB op Sociaal Democratische Bond op. Hij werd niet echt serieus genomen. Hij geloofde in een revolutie en vond dat de arbeiders met geweld de macht moesten grijpen.
De meeste socialisten verwachten meer kiesrecht voor arbeiders zodat zij op socialisten konden stemmen en dat de socialisten de grootste worden. Zo konden zij de arbeiders helpen zonder geweld te gebruiken.
Deze groep die zich Sociaal Democraten noemt richt de Sociaal Democratische Arbeidspartij (SDAP) op.
P.J Troelstra Leider van de SDAP .Hij voerde actie uit voor uitbreiding van het kiesrecht en de invoering van de achturige werkdag de SDAP kreeg door deze actie veel aanhangers. Veel aanhang onder arme landarbeiders en onder diamanten bewerkers.
Paragraaf 3 kerk en school
In de 19e eeuw was bijna heel Nederland gelovig. Veel ouders stuurden hun kinderen naar bijzondere scholen, omdat daar meer aan godsdienst werd gedaan dan op openbare scholen De staat betaalde alleen openbaar onderwijs. Toen leerplicht werd ingevoerd konden veel ouders het bijzonder onderwijs niet betalen zo ontstond de schoolstrijd.
Mensen die vanuit hun geloofsovertuiging aan politiek doen worden confessionelen genoemd. De protestanten en de katholieken richten tijdens de schoolstrijd politieke verenigingen op. Uit deze verenigingen ontstonden politieke partijen.
ARP Anti revolutionaire partij, Leider Abraham kuyper. Abraham vond dat de macht niet in de handen van het volk lag maar in de handen van god. ARP wilden kiesrecht voor de mannelijke hoofd van het gezin. De ARP had veel aanhang onder de kleinen luiden : De boeren, arbeiders en kleine ondernemers.
RKSP Rooms-Katholieke Staatspartij, Leider Herman Schaepman. Zij hadden veel aanhang in Brabant en Limburg waar veel katholieken woonden. Het was een katholieke bond
Paragraaf 5 Op weg naar een eerlijker bestuur
In 1848 was er in Nederland een parlementair regeringsstelsel gekomen. De macht lag bij de volksvertegenwoordiging, het parlement.
De heren in de eerste en tweede kamer. (samen ook wel de Staten-Generaal genoemd) namen de belangrijkste besluiten. In 1850 was Nederland nog geen echte democratie. Tussen 1850 en 1900 zaten er vooral liberalen in het parlement. Dit kwam vooral omdat alleen rijke burgers mochten stemmen.
Maar andere burgers zoals Confessionelen en Socialisten kwamen op voor hun belangen. Zo begon de emancipatie van arbeiders, en katholieken en protestanten. Ze richtte eigen partijen, vakbonden, kranten en verenigingen op, zo ontstond er verzuiling (Bevolking raakt naar eigen geloof of politieke overtuiging verdeeld in eigen groepen.)
Er kwamen 4 zuilen, De protestanten, rooms katholieken, liberalen en socialisten.
Steeds meer politieke groepen waren voor uitbreiding van het kiesrecht. Eerste waren het alleen de socialisten, maar door de schoolstrijd kwam later ook de confessionelen voor de kiesrecht voor alle mannen.
Kwesties werden opgelost met de pacificatie van 1917 (sluiten met vrede) Er kwamen drie belangrijke veranderingen in de grondwet
- Het algemeen kiesrecht voor mannen
- Het gelijkstelling van openbaar en bijzondere onderwijs. De overheid betaalde voortaan alle onderwijzen.
- Vervanging van districtenstelsel door evenredige vertegenwoordiging (Verdeling van kamerzetsel naar verhouding van de stemmen)
Voor 1917 was het land verdeeld in 100 kiesdistricten. In elk district (bepaald gebied) werd een Kamerlid gekozen. Dat was de persoon die de meeste stem had.
Paragraaf 6 Geen vrouwen in de politiek
In 1870 kwam de eerste feministische golf (een beweging die opkwam voor de rechten en belangen van de vrouwen) Dat de feminisme tot een eind kwam, kwam door de industrialisatie. Vrouwen wilde dezelfde rechten als mannen.
In 1894 richten Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker de Vereeniging voor vrouwenkiesrecht op. Zij wilden kiesrecht voor vrouwen. Via congressen en tentoonstellingen lieten ze zien dat ze het er niet mee eens waren.
- De socialisten wilden dat de vrouwen niet gingen werken dus de lonen van de mannen omhoog moesten. Maar ze wilden wel dat de vrouwen konden stemmen.
- De confessionelen wilde gewoon dat het bleef hoe het was en vonden dat de mannelijk hoofd van het gezin kon stellen.
In 1919 kregen vrouwen kiesrecht en werd Nederland dus een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat het volk de eerste en tweede kamer kiest.
Paragraaf 7 Beslissingen nemen in Nederland
- De eerste kamer word gekozen door het bestuur van de provincies
- De tweede kamer word gekozen door het Nederlandse volk.
- Samen noem je ze Staten-generaal
1 |
Wensen van:
|
Wensen |
2. |
De tweede kamer komt met |
Wetsontwerp |
3. |
Ministers vraagt raad ambtenaren, adviseurs en belangengroep |
Wetsvoorstel |
4. |
De wetsvoorstel word behandeld door de tweede kamer:
|
Tweede kamer |
5. |
Daarna gaat het naar de eerste kamer
|
Eerste kamer |
6. |
Ondertekening door:
|
Wet |
7. |
Minister zorg dat de wet word uitgevoerd |
Uitvoering |
- De tweede kamer heeft wetgevende bevoegdheden. Dat wil zeggen dat de tweede kamer zelf ook wetten kunnen maken.
- De eerste en tweede kamer hebben controlerende bevoegdheden. Dat wil zeggen dat ze de wetten controleren. Heeft de eerste kamer de wet goedgekeurd dan zet de koning zijn handtekening eronder.
- De D66 wil een referendum. Zodat het volk mee kan beslissen met een wetsvoorstel.
Paragraaf 9
De belangrijkste grondrechten van de mensen in Nederland staan in de grondwet. De belangrijkste grondwetten zijn in 1848 gemaakt. Dat zijn:
- Recht op gelijke behandeling (in 1983 kwam het discriminatieverbod)
- Recht op meningsuiting
- Recht op privacy
- Vrijheid van goddienst
- Recht van vereniging
- Recht op kiesrecht (kwam in 1917)
Toen in 1983 de welvaart toenam en Nederland meer sociale voorzieningen kwamen, kwamen er nieuwe grondwetten bij. Iedereen had recht op:
- Bestaanszekerheid. Had je te weinig geld om van te leven, moest de overheid je helpen
- Onderwijs. Iedereen had recht om een opleiding te volgen, ook mensen met weinig geld
- Woonruimte
- Voldoende en goede medische hulp
- Een bewoonbaar land, schoon milieu.
- Werk
- Rechtsbijstand, als geen geld heb voor een advocaat, word die betaalt door de overheid
- Bescherming voor burgers door de overheid
De grondrechten die in 1848 zijn geschreven noem je klassieke grondrechten. Ze zorgen ervoor dat je in vrijheid en democratie kan leven. Ze beschermen je tegen een te machtige overheid, want de overheid mag bepaalde dingen niet doen
De grondrecht die er in 1983 bijkwamen noem je sociale grondrechten. Die beschermen je tegen slechte leefomstandigheden. De overheid heeft de plicht om daar iets aan te doen.
Paragraaf 10 Rechtspraak in een rechtsstaat
Nederland is een rechtsstaat. In een rechtsstaat word de burger zoveel mogelijk tegen de politiek beschermd. Een rechtsstaat heeft een aantal kenmerken.
- Alle burgers zijn gelijk
- Er zijn onafhankelijke rechters. Je word tot rechter benoemd tot je pensioen. De overheid mag niet met de rechters bemoeien over de beslissingen
- Je mag alleen straf krijgen voor iets wat volgend de wet strafbaar is. Er moeten bewijzen zijn om opgepakt te worden.
- De rechters en bestuurders moet zich aan de wet houden
Zware overtredingen worden behandeld met behulp van de Wetboek van Strafrecht. Iedereen heeft recht op een advocaat. Kan je deze niet betalen krijg je er een toegewezen van de overheid. De rechter beslist jou straf. Je kan gevangenisstraf, taakstraf en een geldstraf krijgen. Ook kan je TBS (terbeschikkingstelling van de regering) krijgen. Dat is voor mensen die een gevaar voor de samenleving zijn.
Mensen die niet veel verdienen kunnen een vergoeding krijgen, rechtsbijstand. De overheid betaald dan bijvoorbeeld je advocaat.
Paragraaf 11 bescherming tegen de overheid
In een rechtsstaat kan een burger de overheid voor de rechter laten komen. Burger die klachten hebben over de overheid kunnen een brief schrijven naar de Nationale Ombudsman. De ombudsman onderzoekt samen met zijn medewerkers of de aanklager het juist heeft. Hij kijkt of de overheid een wet heeft overtreden, en als dat zo is zet hij dat op een rapport. De ombudsman geeft geen straf maar hij lost meestal wel het probleem op.
Jaartallen
1848 |
Nieuwe grondwet |
|
Koning onschendbaar (door de nieuwe grondwet) |
||
Nederland is een parlementaire regeringsstelsel |
||
1870 |
Eerste feministische golf |
|
Industrialisatie Nederland |
||
1878 |
De eerste politieke partij (Anti Revolutionaire partij ARP) |
|
1888 |
Sociaal democratische bond (SDB) opgericht |
|
1818 - 1888 |
Karl Marx |
|
1894 |
Sociaal Democratisch Arbeidspartij (SDAP) opgericht |
|
Aletta Jacobs en Willemina Drucker richten de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op |
||
1917 |
Vrouwen passief kiesrecht |
|
3 nieuwe grondwetten |
||
Pacificatie |
||
1919 |
Vrouwenkiesrecht |
|
1922 |
Vrouwen voor het eerst stemmen |
|
1926 |
Katholieken bond (Rooms Katholieken Staatspartij RSKP) opgericht |
|
1983 |
Discriminatieverbod |
|
Sociale grondwetten gemaakt |
REACTIES
1 seconde geleden