Metropool

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 5437 woorden
  • 18 maart 2008
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
11 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samenvatting Metropool
Middeleeuwen (500 – 1500)

Geloof: Germaanse stammen (Angelen, Saksen en Franken) werden bekeerd->Bekeringsgolf dit ging meestal met geweld. Veel Germanen bleven stiekem->tot het christendom toch nog geloven in hun eigen goden (Wodan en Donar). Middeleeuwse cultuur werd theocentrisch (op god gericht). Mensen moesten zich tijdens het leven op het hiernamaals voorbereiden (momento mori – gedenk te sterven). 150 kerkelijke/algemene feestdagen per jaar. Christelijk geloof breidt zich steeds verder uit. In hoge middeleeuwen veel kruistochten vanuit west-europa ondernomen tegen de mohammedanen.
Macht van de kerk was groot, iemand die niet 100% geloofde: ketter (gefolterd) of heks (brandstapel). Veel geestelijken konden lezen en schrijven.
horigen. De-> adel ->Standenmaatschappij: geestelijken veel aanzien. Adel: onder->geestelijken waren bemiddelaars tussen mens en god gezag van de koning de macht in handen. Horigen: geen rechten, armoede, alleen maar werken. Feodale stelsel: de koning leent een stuk grond uit aan de adel, in ruil voor trouw en militaire steun. Adel mag profiteren van het stuk land. De horigen werken op het land in ruil voor eten.
Burgerij: langzaamaan meer steden met zelfstandige bewoners:->welvaart in europa. In hoge middeleeuwen verdienden geld met handel en nijverheid (marktkooplui, winkeliers,->burgerij meubelmakers, ijzersmeden, acrobaten, bedelaars en straatvegers). Veel ratten en bewoners gooien vuil op straat, geen riool. Stadsbestuur: toezicht op handel en openbare leven. Gerechtshoven: deelde straffen uit (onthoofding, verminking, verbranding, radbraking, geseling. Weinig gevangenisstraffen.)
Wetenschap/onderwijs: in het latijn. Kloosterscholen (alleen jongens uit hoogste stand) leerden ‘zeven vrije kunsten’ (grammatica, rhetorica, dialectica, arithmetica, geometrica, astrologica, musica). Astrologica had veel invoed. Wetenschap ondergeschikt aan de katholieke kerk. Kerk bevat de waarheid, mocht niet in twijfel getrokken worden. Wetenschappers deden zelf weinig onderzoek (kon uitgemaakt worden voor ketter)
Bouwkunst/beeldende kunst: goudsgerichtheid in alle vormen van kunst terug te vinden. Bouwvakker maakte vooral kerken. 950-1200: Romaanse kerken (massieve muren, kleine vensters, zware steunberen). 1150-1500: gotische bouwstijl (luchtiger, groot, spitsbogen, hoge gewelven en gebrandschilderde ramen). Schilders mochten de kerk beschilderen aan de binnenkant, in boeken en op houten panelen. Kunst was erop gericht mensen te wijzen op goddelijke zaken en vergankelijkheid.
Muziek: kerkmuziek: gregoriaans (gregorius de grote, 6e eeuw). Tijdens en na zijn dood gemaakt. Eenstemmig, onbegeleid, latijn, gebaseerd op psalmen). Nu nog steeds tijdens een rooms-katholieke mis. 3000 bewaard gebleven. Ook volks-, dans- en minneliederen: rondtrekkende zangers, op marktpleinen en kastelen. Weinig bewaard van gebleven, behalve van de minnelieden.
Literatuur: schrijvers bleven anoniem, waren vooral monniken. Geloof stond centraal. Later gingen ook niet-geestelijken schrijven
Mondeling: veel mensen konden niet lezen/schrijven, dus werden verhalen vooral verteld. De mensen vertelden de verhalen zelf ook door (waardoor ze soms wel eens een beetje veranderden). Bij de Germanen deden de skalden dit (geestelijk, hoog aanzien). Die hielden het hetzelfde. Doordat de verhalen doorverteld werden, beleven ze bestaan, maar als een traditie verdwijnt, verdwijnt het verhaal ook. Monniken schreven de verhalen later op: combinatie makkelijker->van Germaans en christelijk. Verhalen werden in stafrijm verteld te onthouden. Veel verhalen zijn verloren gegaan.
Karelromans (voorhoofs): vanaf 11e eeuw. Voor de adel worden ridderromans gemaakt. Veel romans over karel de grote (768-814). Er werd steeds meer geschreven in het romaans i.p.v. het latijn. In de verhalen van karel gaat het over zijn trouw aan god en de keizer. Vrouw speelt nauwelijks een rol. Erecode: moed, kracht en trouw van leenmannen. Verraad afgestraft. Verhalen zijn deels verzonnen. Verhouding leenheer/leenmannen (ridders) staat centraal.
Arthurromans (hoofs): verzonnen verhalen op rijm over koning arthur en zijn ridders van de ronde tafel. Meestal maken ze een zoektocht (queeste) (meestal naar de graal). Ridders moeten behalve moedig en sterk ook hoofs zijn. De hoofse liefde voor een (onbereikbare) vrouw speelt een belangrijke rol.
Dierenverhaal: fabels zijn verhalen waarin dieren sprekend en handelend optreden. Fabels werden in de Middeleeuwen verteld om een wijze les te leren. Reinaard de vos: adel en geestelijkheid werden afgekraakt. Reinaard (lage stand) is de hoge stand steeds te slim af. Hij houd zich niet aan de standenmaatschappij. Het verhaal is populair gebleven.
Lyrische poëzie: niet verhalende dichtvorm. In de 12e eeuw. In deze hoofse poëzie kreeg de vrouw een hoge status (leenvrouwe), de man was geheel onderhorig. De liefde van de man wordt niet beantwoord door de hogere vrouw, toch bleef hij haar bezingen, en was gelukkig, desondanks de liefdespijn en de uitzichtloosheid.
Middeleeuws toneel: alleen gespeeld door mannen. Werd eerst in de kerk gedaan, om bep. Scenes uit te beelden (liturgisch toneel), geestelijk->maar werd later verboden. Toneel verplaatst naar markt en plein toneel. 3 soorten: mysteriespelen (toonden mysteries rond maria, grootste mysterie: maagd maar moeder). Mirakelspelen (stukken waarin een wonder gebeurt. Grootste wonder: god schenkt de zondige mens genade). Moraliteiten (les over christelijke waarden en geboden). Later ook kluchten en abiele(ernstige) spelen over hoofse liefde.
Geestelijke verhalen: bevatten duidelijk een religieuze boodschap: de genade van god. (legenden, exemplen, en verhalen over heiligen)
Nederlandstalige literatuur: geen literatuur van voor 1100 bewaard gebleven. Daarna wel materiaal: soms anoniem, soms niet. 1170: eerste werk (sint servaes-legende). Rond 1200: arthurroman ‘Walewein’ doo penninc en pieter vostaert. Beatrijs uit 1225 en uit 1250 karel ende elegast. Ook van den vos reynaerde. Verder ook: mariken van nieumeghen en elckerlijc.

Renaissance (1500-1700)

De 16e en 17e eeuw waren woelige eeuwen: heksen brandden op de brandstapel, politici en geleerden werden een kopje kleiner gemaakt en de pest maakte nog regelmatig veel slachtoffers. In ‘The Plague Year’ (1565-1566) werd bijvoorbeeld 1/3 van de Londense bevolking door de pest weggevaagd. En altijd was er wel ergens oorlog.
Maar het waren ook eeuwen van toenemende welvaart, van groeiende handelssteden, verre reizen en belangrijke ontdekkingen. Een belangrijke ontdekking uit de 15e eeuw was die van de boekdrukkunst: dit maakte dat kennis en ideeën sneller dan ooit konden worden verspreid.
De Duitser Johannes Gutenburg ontdekte in 1445 de boekdrukkunst. In de Middeleeuwen waren kennis en het geschreven woord het domein van de kerk geweest: nu konden veel meer mensen hieraan deelnemen.
De katholieke kerk zag met lede ogen aan hoe veel ketterse geschriften verspreid werden. Zij legde daarom een lijst (index) van verboden boeken aan. Ook Copernicus en Galilei stonden op deze lijsten. Maar niet elke drukker trok zich iets aan van deze lijsten. Vooral in Nederland, waar de censuur niet zo streng was, kon allerlei verboden werk gedrukt worden. Dat was ook commercieel denken: verboden boeken verkochten erg goed.
In de loop van de 16e en 17e eeuw veroverden avontuurlijke en op geld beluste West-Europeanen grote delen van de wereld. Er ontstond een levendige handel in kruiden, suiker, koffie, tabak én slaven, die op plantages in de koloniën het vuile werk moesten doen.
De handel maakte de kooplieden en bankiers enorm rijk, vooral in de ‘gouden’ 17e eeuw. Steeds meer kregen deze rijke stedelingen de macht in West-Europa. Het feodale stelsel verdween en de geldhandel verving de ruilhandel. De scheiding tussen arm en rijk was enorm groot. Arm bedelde of stal en de rijke elite (10%) had tijd om zich te verdiepen in kunst en literatuur en geld dit te kopen.
Renaissance-ideeën waren:
De mensen richten zich in de 16e en 17e eeuw meer op het leven op aarde. Zij wilden zelf de wereld ontdekken, zelf op onderzoek uitgaan, leven in het hier en nu. Het middeleeuwse memento mori (gedenk te sterven) maakte zeker maar langzaam plaats voor carpe diem (pluk de dag).
Voor de nieuwe ideeën in deze tijd is de naam ‘Renaissance’ (wedergeboorte) gekozen omdat het een verwijzing geeft naar de hernieuwde belangstelling voor de Griekse en Romeinse cultuur uit de klassieke Oudheid. Die belangstelling was rond 1300 in Noord-Italië ontstaan. De rijke kooplieden zochten daar inspiratie in het verleden – niet in de ‘donkere’, agrarische Middeleeuwen, maar in de glorietijd van het Romeinse Rijk. Bijna 2 eeuwen later raakte de rest van Europa ook in de ban van de Renaissance.
Een belangrijke rol daarin speelden de humanisten. Dat waren geleerden die vonden dat de mens vrij en kritisch moest zijn en zich zoveel mogelijk moest ontwikkelen. Zij namen niet klakkeloos aan wat de kerk zei, maar gingen zelf op onderzoek uit. Zo gingen zij ook klassieke teksten bestuderen.
De Renaissance-ideeën hadden grote invloed op de wetenschap, de kunst en de literatuur. Kunstenaars en schrijvers lieten zich inspireren door de kunst en de literatuur uit de klassieke Oudheid.
- De mens is een uniek individu en zijn leven op aarde staat centraal.
- De wetenschapper is iemand die niet meer alles gelooft, maar zelf, zonder bemoeienis van de kerk, de natuur wil bestuderen en onderzoeken.
- De kunst van de klassieken is de mooiste kunst en dient als voorbeeld. Mooi betekende hier: evenwichtig, ordelijk en harmonisch. Een voorbeeld nadoen werd toen niet gezien als onorigineel, maar juist als bewijs van kunstenaarsschap.
- De kunstenaar is een hoogstaande figuur, die bewust iets moois wil maken. Hij mag trots zijn op zijn werk, er zijn naam bij zetten. Het is zíjn kunstwerk en hij hoeft niet meer anoniem mee te werken aan een gemeenschappelijk kunstwerk, zoals in de Middeleeuwen.
Het grootste ideaal van de Renaissance was de 'homo universalis' (de universele mens), een soort alleskunner en allesweter, die als wetenschapper en kunstenaar uitblonk. Het bekendste voorbeeld was de Italiaan Leonardo Da Vinci. Een Nederlandse alleskunner was Constantijn Huygens.
Ook de visie op het geloof en de positie van de kerk veranderden langzaam maar zeker. Aan het einde van de Middeleeuwen bekommerden de kerkvorsten zich nauwelijks meer om het geestelijk welzijn van het volk. Veel liever lieten zij prachtige paleizen bouwen en leefden zij in grote weelde. Onder de geestelijkheid heersten losbandigheid, geestelijke armoede en corruptie. Er ontstond een levendige handel in aflaten (kwijtscheldingen van zondestraffen tegen betaling). De kerk verdiende veel aan deze 'vergiffenis voor geld'. Het eerste verzet tegen dit verval van kerk en geloof kwam van de humanisten Desiderius Erasmus en Thomas More. Zij waren overtuigde katholieken, die de kerk van binnenuit probeerden te hervormen. Dat deden ze door kritiek te schrijven over kerk en maatschappij. Hun bekendste boeken zijn Erasmus' Lof der Zotheid (1511: de huichelarij en corruptie van de kerk) en More's Utopia (1516: de ideale samenleving gebaseerd op religieuze verdraagzaamheid).
Reformatie en Contrareformatie: De Duitser Martin Luther en de Fransman Jean Calvin waren veel radicaler in hun kritiek op de kerk. Zij pleitten voor een zuiver geloof en braken uiteindelijk helemaal met de katholieke kerk. Toen zij veel aanhang kregen was de Reformatie (hervorming van het geloof) een feit.
De katholieke kerk reageerde hierop met de Contrareformatie: maatregelen om de ergste misstanden binnen de kerk te beëindigen. Zo hoopte zij de Reformatie te kerken, maar de nieuwe geloofsopvattingen waren al te diep in de samenleving doorgedrongen. De geloofsconflicten die ontstonden leidden in Nederland tot de Opstand (1568-1648). Tijdens deze oorlog ontstonden de geuzenliederen: verzetsliederen van de protestantse Nederlanders tegen de katholieke Spanjaarden. In het Duitstalige gebied brak de Dertigjarige oorlog uit (1618-1648). Bij deze bloedige geloofsstrijd tussen katholieke en protestantse vorsten raakte bijna heel West-Europa betrokken. Na 1648 was de kloof tussen het protestantse noorden van Europa en het katholieke zuiden een feit.
Door de hernieuwde kennismaking met de Romeinse en Griekse cultuur werden in de Renaissance voorstellingen uit de klassieke mythologie populair. Vanuit de aandacht voor de mens en de bewondering van de harmonie van het menselijk lichaam gingen schilders ook naakten schilderen. Daarnaast bloeide de portretkunst.
Zelfbewuste, rijke burgers lieten zich alleen of met hun familie graag en voor goed geld portretteren. Ook maakten veel schilders zelfportretten. Zij schilderden zo natuurgetrouw mogelijk. Om dit te kunnen doen, kregen ze veel meer oog voor perspectief. Ordening en een evenwichtige samenhang tussen de verschillende onderdelen (de compositie) werden heel belangrijk en men gebruikte daarvoor allerlei wiskundige principes.
Dat gold ook voor de bouwkunst, waarbij architecten zich vooral lieten inspireren door de Romeinse bouwkunst. Herkenbare elementen zijn indrukwekkende zuilen en de strakke symmetrie. De renaissancekunst bloeide vooral in Italië, waar in de 16e eeuw een nieuwe kunststroming begon: de barok.
Nauw verbonden met de Contrareformatie is de barok. De kerk wilde de kunst gebruiken om de mensen te overtuigen van de grootsheid van het katholieke geloof. Barokkunstenaars schilderden dan ook vaak aangrijpende bijbelse taferelen. In de renaissancekunst ging het om rust, evenwicht en harmonie, in de barok juist om beweging en tegenstellingen. Gebouwen werden in de barok uitbundig versierd met weelderige en sierlijke krullen. En in de schilderkunst werd het clair-obscur (de contrastwerking tussen licht en donker) gebruikt om de dramatische spanning te verhogen. Rembrandt van Rijn en Pieter Paul Rubens schilderden in de 17e eeuw zowel renaissance- als barokstukken.
De barok is voor de muziekgeschiedenis van belang, die van 1600 tot ongeveer 1750 duurde. Belangrijke componisten waren Bach en Händel. Zoals je in de schilderkunst de tegenstelling tussen licht en donker had, had je in de muziek de tegenstelling tussen hard en zacht. Een bepaald fragment werd eerst hard (forte) gespeeld en in de herhaling (piano). Net als in de bouwkunst tref je veel versieringen (trillers) aan in de muziek. Händels 'Messiah' en Bachs 'Matthäuspassion' worden nog elk jaar rond Pasen uitgevoerd.
De schrijver met lauwerkrans
De positie van de schrijver was in de Renaissance heel anders dan in de Middeleeuwen. De schrijver was ten eerste niet meer anoniem. Het liefst stond er nog een getekend portretje bij. Hij schreef niet in de eerste plaats voor God, maar vaak droeg hij zijn werk op aan een belangrijke figuur(soms opdrachtgever). Dat gaf zijn werk nog meer aanzien. Zijn hoogste streven was een poeta laureatus (gelauwerde dichter) te worden. In de Romeinse tijd werden de beste schrijvers met een lauwerkrans gekroond. Dit gebruik herleefde weer in de Renaissance.
De literatuur werd in de Renaissance vooral bepaald door het classicisme: het imiteren of navolgen van de grote schrijvers uit de klassieke Oudheid. Schrijvers bestudeerden de opvattingen over de literatuur van de Griek Aristoteles en de Romein Horatius. Ook lazen zij de literaire werken van klassieke schrijvers. De belangrijkste waren het epos en de tragedie. Deze genres worden door renaissanceschrijvers overgenomen.
Drie manieren van navolging:
1. Translatio
Een zo mooi mogelijke vertaling.
2. Imitatio
Een nabootsing om de oude meesters te ervaren.
3. Aemulatio
Een poging om de oude meesters te overtreffen. Het hield echter meer in dat de 'heidense' inhoud christelijk werd gemaakt. De klassieke Goden werden bijvoorbeeld vervangen door God en van de klassieke helden werden christelijke helden gemaakt.
Tragedies werden in de Renaissance gespeeld in schouwburgen voor een doorgaans elitair publiek. De rijken hadden zitplaatsen in de galerijen; voor het (iets) gewonere volk waren staanplaatsen gereserveerd. Tragedies waren meer 'luisterstukken' dan 'kijkstukken': de acteurs declameerden grote lappen tekst in dichtvorm.
Tragedieschrijvers dachten in de Renaissance veel na over wat de beste vorm en inhoud van het treurspel waren. Zij lazen de klassieke tragedieschrijvers (Sophocles, Euripides en Seneca) en bestudeerden Aristoteles en Horatius.
Een tragedie moest aan de volgende eisen voldoen:
• De tragedie moest in dichtvorm geschreven zijn.
• De tragedie moest uit vijf bedrijven bestaan:
- uitstalling
- toewerken naar climax
- climax
- omslag richting fatale afloop
- fatale afloop
• Tussen de bedrijven moest een rei of koor zingen of spreken. Een rei geeft een terugblik op wat er is gebeurd en wijst vooruit naar wat volgt. Tijdens de vier reien valt de handeling dus even stil.
• De drie eenheden moesten in acht worden genomen
- eenheid van plaats
- eenheid van tijd
- eenheid van handeling
• de held moest een belangrijke figuur zijn, die door eigen schuld (karakterzwakte) of door schuld van anderen ten onder gaat. Tragedieschrijvers hoopten met het treurspel bij de toeschouwers gevoelens van vrees (door fatale afloop) en medelijden met de held op te wekken.
Sommigen hielden zich precies aan de regels. Anderen gaven een eigen aanvulling of rokken zich niets van de regels aan. Ze kozen vaak hoofdpersonen uit hun vaderlandse, de mythologische of bijbelse geschiedenis. Grote tragedieschrijvers zijn Shakespeare, Hooft, Vondel, Corneille en Racine.
Een andere klassieke vorm van toneel was de komedie. Dit genre kwam met schrijvers als Terentius en Plautus vooral bij de Romeinen tot grote bloei. Soms was een (klassieke) komedie ingedeeld in drie of vier bedrijven en soms hielden de schrijvers zich ook hier aan de drie eenheden.
Het doel van de komedie was de toeschouwers te wijzen op hun eigen tekortkomingen (een les leren), juist door ze te laten lachen om de fouten van anderen. De middeleeuwse klucht was daarentegen vaak komisch en alleen bedoeld om te lachen; een echte boodschap zat er niet in.
Komedies in de Renaissance waren meestal een mengvorm van de klassieke komedie en de volksere klucht. Schrijvers namen de klassieke voorbeelden over, maar gebruikten ook vaak elementen uit het middeleeuwse volkstoneel. Bekende komedieschrijvers zijn Shakespeare, Bredero en Molière.
Een ander belangrijk genre in de Renaissance was het epos of het heldendicht. Hierin wordt het leven van een nationale held beschreven. Zijn doen en laten draagt bij aan de eer en glorie van de natie. De epische held staat symbool voor wat de hele natie groot maakt. De bekendste Griekse schrijver van dit genre was Homerus (Illias/Odyssee). Virgilius is het bekendste Romeinse voorbeeld met zijn epos Aeneis. Dat gaat over de zwerftocht van de Trojaanse prins Aeneas nadat zijn vaderstad Troje door de Grieken verwoest was.
Niet afkomstig uit de Oudheid was het sonnet (een gedicht van 14 regels). De Italiaanse dichter Petrarca was hiermee begonnen. Hij droeg zijn sonnetten op aan de onbereikbare, mooie, zuivere Laura, op wie hij stapelverliefd was. Maar ze was al getrouwd. Petrarca kreeg veel navolgers in de rest van Europa, vooral van de Franse dichtersgroep 'La Pléiade'. Het belangrijkste van de petrarkisme is het verlangen naar de onbereikbare vrouw (voortzetting van het middeleeuwse hoofse minnelied).
De nadruk ligt op de schoonheid en de deugden van de vrouw. Soms schreef de schrijver een sonnettenkrans, een serie samenhangende sonnetten rond een vrouw. Petrarkische dichters zijn: Ronsard, Wyatt, Spenser, Shakespeare, Bredero en Hooft.
Het antipetrarkisme is de reactie op het (soms) clichématige petrarkisme, waarin vrouwen juist als oerlelijke monsters werden bespot.
Een ander geliefd genre, ook in Italië begonnen was de emblematiek. Een emblema (emblemata in meervoud) is een 'plaatje met een praatje'. Een soort opvoedkundige voorloper van het stripverhaal. Het plaatje (de gravure) was voorzien van een wijze les in proza of dichtvorm. Emblematabundels van o.a. Hooft en Cats.
Bijna alle dichters gebruikten de dichtvorm net als in de Middeleeuwen. Proza was de taal van de filosofie, van de geschiedschrijving en van wetten en voorschriften. Daarnaast werd proza gebruikt voor de reisverslagen van ontdekkings- en handelsreizigers, die in de 16e en 17e eeuw heel populair waren.
In Spanje ontstond het genre van de schelmenromans, de eerste romans in proza. In deze roman drijft de schelm (een deugniet) de spot met de gevestigde orde. Een goed voorbeeld is 'Lazarillo de Tormes' (1554), die in Spanje verscheen. Dit genre vond in de rest van Europa vooral veel navolging in de laat-17e eeuw en 18e eeuw.

Verlichting (1700-1800)

Uit de 18e eeuw stamt de traditie dat mammen pruiken droegen en vrouwen hun haar zo hoog mogelijk opstaken. Hoepelrok en korset ontnamen een groot deel van hun bewegingsvrijheid.
Er gebeurde veel in deze tijd; voor democratie vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid werd de basis gelegd in de 18e eeuw. De kloof tussen arm en rijk was in de 18e eeuw heel groot. Vooral Engelse en Franse denkers als John Locke, Charles Montesquieu en Voltaire gingen zich tegen deze oneerlijke maatschappelijke verhoudingen verzetten, wat leidde tot de Franse Revolutie in 1789. OP 14 juli werd de koninklijke gevangenis, de Bastille bestormd onder de leuze; vrijheid, gelijkheid en broederschap. Vanaf de 18e eeuw begonnen steeds meer mensen hun recht op inspraak en persoonlijke vrijheid op te eisen.
In de ME waren de mensen onwetend, onvrij en bijgelovig., in de Renaissance waren ze veel te ongeschoold en nog steeds te onwetend. In de 18e eeuw probeerde het verstand te verlichten door zoveel mogelijk kennis over te dragen. Want iemand die kennis had, die zijn verstand (rede, ratio) goed gebruikte, zou vanzelf een goed en deugdzaam mens zijn.
Verlichtingsideeen:
• De mens is van nature goed. Hij moet alleen bevrijd worden van zijn onwetendheid en bijgeloof. Dat kan door hem te leren zijn verstand te gebruiken.
• Als de mens geleerd heeft zijn verstand te gebruiken,k zal hij altijd het goede doen en verdraagzaam zijn. Armoede, oorlogen, onderdrukking en ongelijkheid zullen verdwijnen.
• Het uitgangspunt is rationalisme: de leer dat het verstand de enige betrouwbare bron van kennis is. De mens mocht best gevoelens hebben, maar deze zouden onder de controle van de ratio moeten blijven.
• Het kind is belangrijk: in de jeugd begint de opvoeding tot een goed mens. Er ontstond de pedagogie en de eerste jeugdboeken.
• Literatuur in de Verlichting was vooral didactisch (onderwijzend).
Ze geloofden in vooruitgang, in de maakbaarheid van de samenleving en in het goede in de mens. De basis voor vrijheid van meningsuiting, meer verdraagzaamheid en de parlementaire democratie werden dan ook in de Verlichting gelegd.
De encyclopedie:
Uitgevonden door o.a. Denis Diderot, omdat de mensen meer kennis moest worden bijgebracht en alle kennis van de wereld zo overzichtelijk bij elkaar werd gezet. Niet iedereen kon zo’n ding kopen , maar de kennis verspreide zich dan ook vooral doordat erover gepraat werd. Zo kregen de burgers ook kennis.
In de 18e eeuw waren er 2 tegengestelde kunststromingen:
Rococo (1720-1775) -> Voortzetting van de barok. De zware onderwerpen daaruit werden vervangen door luchthartige, soms sensuele voorstellingen. Er werden veel lichte kleuren en sierlijke lijnen gebruikt. Gebouwen werden versierd met composities van bloemen, gebladerte, geometrische en schelpachtige vormen.
Neoclassicisme (1750-1850) -> Als reactie op rococo keerden sommigen terug naar het classicisme uit de Renaissance. Het ging weer om soberheid, symmetrie en evenwicht. Gebouwen waren groots, monumentaal, met gigantische zuilen, strenge, sobere muren en weinig versiering. Ze straalden macht en status uit.
Mozart en Beethoven componeerden symfonieën waarbij ze streefden naar een volmaakt evenwicht tussen vorm en inhoud. Daarvoor keken ze goed naar de opbouw van het klassieke drama. Een symfonie bestaat uit 4 delen, waarin in een afwisseling van snelle en langzamere delen een hoofdthema wordt uitgewerkt.
De schrijver als leraar. De schrijvers wilden de mens opvoeden tot een redelijk denkend wezen. Ze gaven wijze lessen in hoe je je moest gedragen. Ze schreven het liefst in proza, zodat de burgers het gemakkelijk konden begrijpen.
Proza werd eerst gebruikt voor wetenschappelijke teksten, maar werd nu een belangrijke literaire vorm, omdat schrijvers de verlichtingsideeën wilden verspreiden onder een zo groot mogelijk publiek. Poëzie en drama waren daar te moeilijk voor.
Het spectatoriale tijdschrift ontleent zijn naam aan ‘the spectator’ dat in Engeland werd uitgebracht. Overal in Europa werden zulke tijdschriften gemaakt, ze bestonden voornamelijk uit essays over het alledaagse leven. Het werd geschreven in een vlotte, goed leestbare stijl met een zekere diepgang. Deze speelden en grote rol in het verspreiden van opvattingen over goede smaak en de publieke moraal. Ze zouden nu eerder tot de journalistiek gerekend worden.
Proza werd de vorm van het verzonnen verhaal. Daniel Defoe ( Robinson Crusoe) gaf hiertoe de aanzet. Een ander genre was het denkbeeldige reisverhaal, waarin op satirische wijze de tekortkomingen van de eigen wereld werd laten zien. Samuel Richardson (Pamela) vond de briefroman uit, die vooral bij de vrouwen geliefd was.
Poezie was didactisch en moraliserend. Dichters schreven vooral veel satires, waarin zij de spot dreven met de dwaasheden van hun tijdgenoten. Door de lezers een spiegel voor te houden, hoopten ze hen op het rechte pad te houden. Het taalgebruik moest afgewogen, compact en helder zijn.
Er waren ook veel schrijvers die voortbouwden op de classicistische traditie van de 17e eeuw. Grote Franse toneelschrijvers werden nagevolgd (vandaar de naam Franse Classicisme). L’art poétique van Nicolas Bileau werd het grote naslagwerk voor de schrijvers. Daarin vonden ze alle regels waaraan een volmaakt literair werk moest voldoen. Ze pasten deze regels heel streng toe en zo ontstond een starre literatuur.
Aan het einde van de Renaissance maakten de klassieke tragedies plaats voor echte spektakelstukken, de Franse classicisstische toneel. De franse invloed op het toneel leidde echter weer tot versobering. Schrijvers gingen weer tragedies schrijven volgens precies omschreven regels;
• De tragedie moest bestaan uit 5 bedrijven en de drie eenheden van tijd, plaats en handeling moesten in acht worden genomen.
• De reien (koorzangen tussen bedrijven) weren afgeschaft en ook mochten er geen lange monologen meer worden gehouden. Het moest allemaal zo ‘echt’ mogelijk zijn.
• De held was een belangrijke figuur uit de klassieke, bijbelse of vaderlandse geschiedenis. Wel moest de ratio nadrukkelijker aan bod komen. De held laat zich bij beslissingen leiden door zijn verstand.
• Er mochten niet teveel mensen op het podium staan en bloederige scènes waren verboden, omdat de drukte en te veel bloed de elite zou choqueren.
De stukken waren statisch en belerend. Veel speelbaarder was de komedie. In navolging van Molière ontstond de zedenkomedie, een blijspel over de zeden en gewoonten van de burgerlijke elite. De schijnheiligheid en de kleingeestigheid werden bespot.
Vroege romantiek was in de 1e helft van de 18e eeuw gingen de schrijvers zich verzetten tegen de grote nadruk op het verstand. De literatuur moest gevoeliger en daarvoor moest een schrijver zo vrij mogelijk zijn. Rousseau vond, dat de mens zich zoveel mogelijk moest ontwikkelen, maar dit deed je niet alleen met je verstand, maar vooral met je gevoel. Volgens hem leerde je meer van ervaring en gevoel. Wetenschap, kunst en de moderne maatschappij hadden de zuivere, menselijke natuur beschadigd. Zijn idee heette ‘bon sauvage’(de goede wilde).
In de 2e helft van de 18e eeuw ontstond de stroming van het sentimentalisme; juist de gevoelige onderwerpen moesten overheersen. In Engeland ontstond de ‘graveyard school’ (groep dichters die op het kerkhof samen kwamen en daar over gevoelige zaken mijmerden). Goethe en Schiller, maakten een ‘Sturm und Drang’-periode door. Ze dweepten met de natuur, de vrijheid en de hartstocht en voelden zich genieën, die hun eigen wetten opstelden. De nadruk op het gevoel, terug naar de natuur en de ‘Sturm und Drang’ periode waren de eerste signalen voor de naderende romantiek.

Romantiek (1800-1850)

Kinderen en vrouwen werkten lange dagen in de mijnen, wat niet erg veilig was. Door de uitvinding van de stoommachine(1769) was de wereld ingrijpend veranderd. Producten konden snel en goedkoop geproduceerd worden. Maar een kleine groep profiteerde van de toenemende welvaart. De tegenstellingen tussen de verschillende klassen waren dan ook gigantisch groot in die tijd.
De industriële revolutie had grote invloed op alle onderdelen van de samenleving. In de 2e helft van de 18e eeuw groeide Engeland uit tot een rijk en machtig land. Nederland kwam pas eind 19e eeuw op gang. Door de snelle mechanisatie werden veel traditionele ambachten overbodig. De mensen trokken naar de steden voor werk die dat grote aantal niet aankonden. Veel mensen werden werkloos. De rijken vonden dat ze hun ellende aan zichzelf te danken hadden.
Andere revoluties, in 1848 braken in diverse Europese landen revoluties uit en verschillende regeringen stemden in met een liberale grondwet, gebaseerd op de ideeën van de Verlichting en de Franse Revolutie. Echte verbeteringen kwamen echter pas aan het eind van de 19e eeuw, toen de socialisten voor de mensen opkwamen.
Voor de industriële groei waren steeds meer grondstoffen nodig. Die werden uit andere landen gehaald. Vooral Engeland werd een wereldmacht, maar ook andere landen deden mee in de strijd om goedkope grondstoffen. Over het algemeen werd het inheems gezag in stand gehouden, op voorwaarde dat het land grondstoffen leverde. Verder werd er ook veel in slaven gehandeld.
De romantiek:
De kiem van de romantiek lag in het verzet; tegen het - Optimisme
- Rationalisme van de Verlichting
- Burgermaatschappij
- Strenge regels waaraan de kunst en literatuur moesten voldoen
Romantische ideeën; - Het optimistische geloof in de vooruitgang was verdwenen. Kunstenaars en schrijvers
waren ontevreden over de dagelijkse werkelijkheid. Zij gingen geloven in een hogere, onzichtbare werkelijkheid, die wel mooi, zuiver en ideaal is.
- Die hogere werkelijkheid weerspiegelt zich in aardse verschijnselen. Alleen kunstenaars hebben zo’n gevoelige aard, dat zij soms een glimp van het goddelijke kunnen opvangen.
- Het romantisch verlangen naar die hogere werkelijkheid kan variëren van ‘sehnsucht’ tot ‘weltschmerz’.
- In de romantische kunst en literatuur staan nu juist het gevoel en de verbeelding centraal.
- In de Romantiek wordt het maken (creatio) van oorspronkelijke, persoonlijke kunst het belangrijkst. Deze nadruk op de creativiteit was nieuw en vormde een breuk met alle voorgaande visies op de kunst.
- De individuele uiting staat centraal; kunstenaars en schrijvers willen , met behulp van gevoel en verbeelding, zélf een eigen, andere wereld scheppen.
- Het begrip schoonheid veranderde in; ‘datgene wat heel veel gevoel oproept’.
Romantische thema’s:
De romantici reageerden op verschillende manieren op het onbevredigende, alledaagse leven. Sommigen verzetten zich vooral tegen de bekrompen burgermoraal van hun tijd, zij waren rebels en individualistisch. Anderen ontvluchtten de werkelijkheid en zochten hun heil in bijv. de natuur, het verleden of het geloof.
Belangrijke thema’s waren; Ongerepte natuur, verleden, exotische van verre vreemde landen, het geloof, de liefde, het mysterieuze en het griezelige, gruwelijke. Bij al deze thema’s word gekeken naar persoonlijke beleving en staat het gevoel in het middelpunt.
Sommige schrijvers vluchtten ook in humor, maar veel grappen hadden een melancholieke, droevige ondertoon.
In de schilderkunst bestond een grote voorkeur voor het afbeelden van de indrukwekkende natuur. (vb: Caspar David Friedrich, John Constable en Joseph Turner) Ook probeerden sommigen luchten, belichting en sfeer in hun schilderijen te vangen. Daarmee waren zij voorlopers van het impressionisme.
Romantische tuinen:
Reactie op strakke, symmetrisch aangelegde tuinen van classicisme. Deze tuinen waren dus alles behalve strak en symmetrisch ( slingerpaadjes, enz.)
Componisten lieten zich ook leiden door hun gevoel. De liefde voor het vaderland, de natuur, liefde en de dood werden ook hier belangrijke thema’s. De vormen werden vrijer en de toon meeslepender. Ook werden veel gedichten op muziek gezet ( vaak solozang met uitgebreide pianobegeleiding). De piano werd hét instrument bevonden om romantische muziek te vertolken. Beroemd zijn; de liederen van Robert Schumann en Franz Schubert. Frédéric Chopin was een grote pianocomponist. Toppunt van romantische muziek is de operacyclus ‘Der Ring des Nibelungen’ van Richard Wagner.
De schrijver tussen mens en god:
Schrijvers wilden zich vrij voelen en als een echte ‘creator’ origineel werk scheppen. Je kon het niet leren, het was een gave. Alleen wie diep voelde en een grote verbeeldingskracht had kon een schrijver zijn. Alleen een schrijver on de gewone mensen een blik gunnen op de onzichtbare werkelijkheid. Dit grote zelfbewustzijn leidde bij sommigen tot verheerlijking van het eigen ‘ik’ (egocultus).
Romantische literatuur:
De romantische thema’s kwam je ook tegen in de literatuur.
• Schoonheid van de natuur werd verheerlijkt in de natuurlyriek.
• De belangstelling voor het verleden leidde tot het nieuwe genre; historische roman.
• Schrijvers met nationalistische gevoelens schreven de teksten van oude volksliedjes en sprookjes op.
• De hang naar het griezelige kreeg vorm in het nieuwe genre; gothic novel.
• Humor werd zowel in poëzie als proza gebruikt.
Natuurlyriek:
Poezie over de natuur werd vooral heel veel in Engeland geschreven. Eerste generatie waren William Wordswort en Samuel Coleridge die samen de schoonheid van de natuur bezongen in de dichtbundel ‘Lyrical Ballads’.
Tweede generatie bestond uit John Keats (‘To Autumn) en Percy Bysshe Shelly (The Cloud, Ode to the west wind en Ode to a skylark), de radicale vrijdenker, die onconventioneel en rebels leefde en die gezien werd als de grootste romanticus. Joseph von Eichendorff (Gedichte, 1837) gaf de natuur vol romantische elementen weer en Guido Gezelle zag in alles in de natuur een openbaring van Gods schepping.
Historische romans:
Grondlegger van dit genre was Sir Walter Scott (Ivanhoe). Navolgers waren o.a. Hendrik Conscience, Jacob van Lennep en Truitje Bosboom-Toussaint. Het verleden werd enigszins gromantiseerd als een tijd waarin alles mooier, beter of spannender was. Ze wilden geen fouten maken dus bestudeerden ze geschiedenisboeken. Ook deden ze hun best de lezer een zo goed mogelijk beeld van die historische tijd te geven.
Volkskunst waren schrijvers trokken nog wel eens naar het platteland om daar de oeroude liedjes en sprookjes op te schrijven die daar bewaard waren gebleven. Clemens Brentano en Achim von Arnim schreven Des Knaben Wunderhorn en de gebroeders Jacob en Wilhelm Grimm werden beroemd om hun sprookjesverzameling Kinder- und Hausmärchen.
Gothic novel zijn ontstaande griezelverhalen die zich vaak in de ME afspeelden. Gothic verwijst naar de gotische (bouw)kunst uit die tijd. Gothic is een voorloper van de horror. E.T.A Hoffmann schreef veel verhalen, maar de beroemdste is Mary Shelly met Frankenstein. Ook Edgar Allan Poe gaf zijn bijdrage aan dit genre.
Humor in proza en poëzie:
Humor werd gebruikt om de werkelijkheid te relativeren. Charles Dickens gebruikte veel humor en beïnvloedde daarmee de Nederlandse schrijver Hildebrand. Andere humoristen waren De schoolmeester en Piet Paaltjens.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.