Samenvatting Hoofdstuk 4

Beoordeling 8.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2218 woorden
  • 2 februari 2022
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 8.6
14 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Hoofdstuk 4 | MEMO 4VWO
Per paragraaf:
Kenmerkende Aspecten
Begrippen (in volgorde van voorkomen in de stof)
Samenvatting (met alle informatie behandeld)
Laat me weten in de recensies wat beter kan of wat al goed was. Veel succes met leren!



4.1

Kenmerkende Aspecten
▸ De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
▸ De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.

Begrippen
▸ Drieslagstelsel: Een manier om een graanakker zo nuttig mogelijk te gebruiken, door in één jaar een derde van het land in de herfst in te zaaien, een derde van het land in de lente en een derde van het land braak te laten liggen.
▸ Geldeconomie: Een economie waarin geld het voornaamste ruilmiddel is.
▸ Privilege: Een uitzonderlijk voorrecht van een bepaalde persoon of een groep personen.
▸ Burgerij: De belangrijkste groep bewoners van een stad, de mensen die het burgerrecht hebben.
▸ Patriciër: Lid van een machtige en belangrijke familie in een stad.
▸ Gilde: Een vereniging van mensen met hetzelfde beroep (meestal handelaren of ambachtslieden) die de gezamenlijke belangen behartigt.
▸ Zwarte Dood: De pestepidemie die in de 14e eeuw vanuit Azië Europa bereikte en ongeveer een derde van de Europese bevolking het leven kostte.

Samenvatting
In de vroege middeleeuwen was de handel verdwenen in Europa, maar vanaf de 11e eeuw komt de handel terug. Dit kwam vooral door verbetering in de landbouw, die op zijn beurt weer werd veroorzaakt door:
1. Drieslagstelsel (Begrippen)
2. Woeste grond werd gebruikt als landbouwgrond. Dit leidde tot een toename van akkers.
3. Men ging ijzeren ploegen gebruiken, deze scheurden de plaggen los en keerde ze ook om.
4. Mensen vervingen ossen met paarden, voor betere trekkracht. Dit gebeurde wel wat later.

Deze grotere hoeveelheid voedsel leidde tot bevolkingsgroei en toename van handel. Dit kwam omdat boeren hun overschotten gingen verkopen op de lokale markt. Ook gingen sommige mensen dan naar grote jaarmarkten, waar er vooral aan lange-afstandshandel werd gedaan. Italiaanse steden handelde ook dan met de rijken ten oosten van Europa. De Italianen hadden ook een handelsroute naar andere staten in Europa, inclusief het Noorden van Europa.

Door deze opkomst van handel ontstonden veel nieuwe steden, en deze gingen dan ook weer samenwerken met elkaar. Zo ontstond ook bijvoorbeeld de Hanze. Samenwerkingen als deze beschermden dan elkaars kooplieden en gaven elkaar handelsvoordelen. Een ander gevolg was dat koningen en landsheren zich bemoeiden met de handel, omdat het hun welvaart stimuleerde. Dit deden ze vooral door het creëren van veiligheid. Het derde gevolg is dat de geldeconomie en geldhandel weer ontwikkelde. Italianen begonnen bijvoorbeeld ook gouden munten te maken, en uiteindelijk ontstonden in Italiaanse steden de eerste banken.

In Europa kwamen steeds meer steden, deze ontstonden dan vooral op plekken strategisch voor de handel. Zo konden ze zo snel mogelijk ontwikkelen. Eerst waren dit eenvoudige handelsgemeenschappen, maar uiteindelijk gingen de mensen onderhandelen met de landsheren. Hierbij vroegen ze om privileges, zoals eigen rechtspraak of tolvrijheid. Dit laatste houdt in dat handelaren door het gebied van de heer mogen reizen zonder belasting te betalen. Als steden dit soort rechten krijgen, zijn dat stadsrechten. Veel landheren gaven dit aan de burgers, ze kregen er vaak steun voor terug.

Een stad met stadsrechten is best onafhankelijk van de heer, maar er waren nog steeds verschillende standen binnen in de stad. De “hoogste” stand was de burgerij; de mensen met burgerrecht. Dit betekende dat ze speciale voorrechten hadden. Binnen de burgerij waren echter ook rijkere families, dit waren de patriciërs. Hieronder kwamen de mensen zonder burgerrecht, vaak arbeiders die wat armer en ongeschoold waren. Deze mensen kwamen dan soms van het platteland, en kwamen naar de stad voor een nieuw leven. Al deze nieuwe stedelingen zorgden voor concurrentie in de stad, maar omdat ambachts- en kooplieden dit wilden voorkomen, maakten ze gilden. Dit was dan een groepje met hetzelfde beroep, en zorgde er voor dat alleen mensen die door hun werden uitgekozen dit vak konden uitoefenen. Wat ook belangrijk was, was dat de kwaliteit van hun goederen goed moesten zijn, zodat er geen slechte reputatie zou ontstaan.

Tussen de 14e eeuw en de 15e eeuw, nam de bevolking met ongeveer 1/3  af in West-Europa. Dit kwam vooral door de Zwarte Dood / de pest. Dit is een van de dodelijkste rampen voor de mensheid ooit. Omdat de vraag naar voedsel daalde, zakten de voedselprijzen, dit was een grote klap voor de handel in landbouw. De levensstandaard steeg echter wel door de lage voedselprijzen. De langeafstandshandel groeide dus. Na deze epidemie krabbelde de economie echter wel op.

Door de zelfstandigheid van de steden nam de macht van de adel af, en nam ook het feodale stelsel af. Landheren gingen dus ook legers huren met gebruik van de geldeconomie, i.p.v. dat het volk het leger in moest.



4.2

Kenmerkende Aspecten
▸ De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.

Begrippen
▸ Expansie: De uitbreiding van een gebied of invloed.
▸ Reconquista: De verovering door christelijke vorsten van het islamitische deel van het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal).
▸ Kruistochten: Een militaire onderneming om het heilige land te veroveren of te verdedigen.
▸ Ketters: Iemand die een andere geloofsleer aanhangt dan de officiële.
▸Inquisitie: Een kerkelijke rechtbank die ketters berechtte.

Samenvatting
Europeanen gingen vanaf de 11e eeuw het christelijk grondgebied uitbreiden buiten Europa. Dit ging op 3 manieren:
1. De reconquista. In de 10e eeuw was het Iberische schiereiland onder de moslims in zijn bloei, maar in de 11e eeuw vielen de moslims uiteen en konden de christenen de moslims langzaam verdrijven.
2. Kruistochten. Europeanen gingen naar het Midden-Oosten voor de verovering van het ‘Heilige Land’ (gebied rond Jeruzalem). Verschillende partijen waren hierbij betrokken. Ten eerste de katholieke kerk, die zag het vooral als missie om de moslims te verdrijven uit het Heilige Land. De keizer in het Byzantijnse Rijk kon niet tegen de moslims strijden, omdat hij al problemen had met andere volken. Dus ging paus Urbanus II in 1095 de strijd samen met de edelen beginnen. De edelen deden dit vooral voor roem, religie en stukken land. Italiaanse handelaren deden ook mee voor de handelsprivileges die ze konden krijgen en de handelsposten in dat gebied. Ook waren er ‘volkskruistochten’, mensen die armer waren en avontuur zochten. Vaak strandden die onderweg. De derde vorm van de expansie was de trek naar Oost-Europa. Daar gingen sommige legers tegen niet-christelijke volken strijden.

Ondertussen was de katholieke kerk ook in Europa niet-christenen (ketters) aan het vervolgen. Voor ketters had de kerk een speciale rechtbank gemaakt; de inquisitie. Ook het volk pleegde soms aanvallen op andersdenkenden.

De christenen waren soms succesvol en soms niet, de reconquista was namelijk gelukt, maar de kruistochten waren vrijwel gefaald. Er zijn wel een aantal kruisvaardersstaten ontstaan, maar de islam is niet uit het gebied verdreven. Ook waren de kruisvaarders onderweg vaak gaan plunderen voor voedsel, waardoor er vaak slachtoffers overleden. Een positief gevolg van de kruistochten is echter wel dat er kennis en handel werd uitgewisseld tussen het Oosten en Europa. Ook hebben de moslims vooral veel medische kennis uitgewisseld naar de Europeanen,  dit vooral door de reconquista. Hier gingen veel wetenschappers naar toe voor de informatie van Plato en Aristoteles die hier in het Arabisch was. Door de groei van kennis kwamen ook de eerste universiteiten in Europa. Hierdoor waren er meer kenniscentra dan alleen de kloosters.



4.3

Kenmerkende Aspecten
▸ Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.

Begrippen
▸ Tweezwaardenleer: De gedachte dat de wereld bestaat uit een geestelijke (kerkelijke) en een wereldlijke (niet-kerkelijke) machtssfeer.
▸ Geestelijke Macht: De macht over de kerk en haar leer.
▸ Wereldlijke Macht: De macht over alles wat niet tot de kerk en haar leer behoort.
▸ Lekeninvestituur: De officiële inwijding van een geestelijke door een leek (een niet-geestelijke).
▸ Investituurstrijd: Het conflict tussen de keizer en de paus over de benoeming van bisschoppen.
▸ Westers schisma: De tijdelijke scheuring in de westerse (katholieke) kerk (1378 – 1417) waardoor de kerk twee elkaar tegenwerkende pausen had: één in Rome en één in Avignon.

Samenvatting
Als een paus een beroep deed op de ‘Schenking van Constantijn’ dan hadden zij recht op de wereldlijke macht, en stonden ze boven de vorsten. Dit was ook zo als een koning tot keizer werd gekroond. De paus had de wereldlijke macht echter ook nodig, vooral voor militaire steun. Deze wederzijdse afhankelijkheid werd verwoord in de tweezwaardenleer: de geestelijke macht en de wereldlijke macht. Deze moesten elkaar versterken.

Na het jaar 1000 was de vraag wie meer macht had, de vorsten of de paus? Het duidelijkst was de strijd tussen de Duitse keizers en de opeenvolgende pausen. Toen Otto I het pausdom had geholpen, kozen de Duitse keizers een eeuw lang de paus. Dit waren vooral dienaars van de keizers. De kerk kwam in protest en dat protest was vooral tegen de lekeninvestituur. Ook benoemde de Duitse keizer de bisschoppen in zijn gebied graag zelf tot leenman. Deze konden namelijk geen kinderen krijgen en deze mensen waren hem vaak goed gezind. Zo hield de Duitse keizer dus beter greep op zijn gebied. Het conflict tussen de kerk en de keizers noemen we de investituurstrijd. Dit begon onder paus Gregorius VII in 1075.

De paus leek eerst aan de winnende hand in de investituurstrijd, hij had namelijk de Duitse keizer afgezet. Hierdoor moest Hendrik (de keizer) toegeven aan de paus. Toen begon hij een boetedoening, waarna de paus hem vergaf. Toen hij zich echter weer machtig voelde, zette de keizer Gregorius af. Dit was de start voor een lange strijd tussen keizers en pausen.

In 1122 werd het concordaat van Worms gesloten, een compromis. Dit hield in dat:
▸ De paus gaf de bisschop de geestelijke macht.
▸ De keizer gaf de bisschop de wereldlijke macht.
Vaak waren de hoge geestelijken die bisschoppen benoemden van adel. Zo kreeg de adel meer macht, en dit resulteerde in het Duitse rijk dat verbrokkeld werd in een hoop kleine en grotere staten.

Na het concordaat van Worms was er alsnog conflict tussen Filips de Schone (Franse koning) en Bonifatius VIII. Filips liet Bonifatius gevangennemen voor ketterij, maar na een dag werd hij vrijgelaten. Vlak daarna overleed Bonifatius. De krachtmeting was in voordeel voor de koning. Ook heeft de koning de volgende paus overtuigd om van Rome naar Avignon te verhuizen. Dit was een vernedering voor de katholieke kerk, maar deze benoemde in 1378 een tegenpaus. Uiteindelijk, 40 jaar later, was het westers schisma een beetje afgelopen, maar toch bleek dat de pausen minder macht hadden dan enkele Europese vorsten.



4.4

Kenmerkende Aspecten
▸ Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Begrippen
▸ Centralisatie: Het streven van heersers om hun gebied vanuit één punt te besturen en in het hele grondgebied gelijke wetten en belastingen in te voeren.
▸ Staatsvorming: Het ontstaan van een groot gebied met één bestuur.
▸ Parlement: Een vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen (geestelijkheid, adel en burgerij) die advies uitbrengen aan de koning; ook wel ‘statenvergadering’ genoemd.
▸ Staten-Generaal: De hoogste vergadering van de afgevaardigden van de drie standen van alle gewesten in een land.

Samenvatting
Veel koningen in de late middeleeuwen wilden hun macht centraliseren, maar de leenmannen waren hiertegen; ze wilden zo veel macht houden over hun gebied. Leenheren waren steeds meer in het voordeel, het was in de vroege middeleeuwen namelijk niet makkelijk om een groot gebied besturen. Ze waren namelijk financieel onafhankelijk en zo was het moeilijk om een stabiel rijk te behouden. Toen in de late middeleeuwen geld weer in omloop kwam, werden leenheren weer stabieler. Ze konden belasting heffen en met dit geld legers inhuren. Ook hadden leenheren nu ambtenaren. Dit gaf ze een betere greep op hun gebied, en ze konden nu ook hun grond uitbreiden d.m.v. oorlog of uithuwelijking.

In de late middeleeuwen gingen de vorsten voorzichtig bestuurlijke eenheid creëren, maar dit ging moeilijk en langzaam. Ook moesten vorsten soms oorkondes tekenen, wat hun positie weer verzwakte.

▸ Duitse Keizerrijk
Het Duitse keizerrijk bleef versnipperd, de vorsten bleven zich zelfstandig gedragen. De keizer had na het concordaat van Worms geen macht meer, de adel wel. Dit gold ook voor de Noordelijke Nederlanden (dat onder het Duitse keizerrijk viel). Hier kwamen echter wel centralisatiepogingen, door de Bourgondische hertogen en later door de Habsburgers.

▸ Frankrijk
In Frankrijk was er wel succesvolle centralisatie, in 987 werd Hugo Capet tot koning gekozen. Eerst was de macht van Hugo en zijn opvolgers alleen in het gebied rond Parijs, maar toch breidde ze uit in de eeuwen daaropvolgend. Uiteindelijk werd Parijs een belangrijke handelsstad, en dus werden de koningen van Frankrijk zeer rijk, en konden ze de handel goed stimuleren en beschermen. De Franse koningen kregen ook telkens maar één zoon. Als laatste waren de Franse koningen succesvol in de oorlog. Dit allemaal leidde tot een groot gecentraliseerd rijk.

▸ Engeland
In Engeland was de positie van de koning in 1066 erg sterk, door leenmannen strategisch neer te zetten. Zo beperkte hij hun macht. Uiteindelijk moest Jan Zonder Land in 1215 toch macht afstaan door de Magna Carta te tekenen.

Oorlog kost veel geld. Daarom moest een leenheer voorzichtig te werk gaan als hij geld nodig had. Hierdoor ontstonden parlementen in Europa, waar alle drie de standen konden overleggen met de koning. In Frankrijk en de Nederlanden werden dit de Staten-Generaal genoemd.


Dat was de samenvatting van hoofdstuk 4. Binnenkort komt de samenvatting van hoofdstuk 5 ook op mijn profiel, dus kijk daar ook als je dat nodig hebt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.