Drie belangrijke ontwikkelingen:
Bevolkingsgroei → betere hygiëne (stromend water, riolering)
Mensen konden sneller grote afstanden afleggen door uitvindingen (auto, metro, tram, enz.)
Communicatiemiddelen konden sneller een groter publiek bereiken.
Deze veranderingen hadden tot gevolg dat de samenlevingen in West-Europa en de VS ingrijpend veranderde, in het speciaal de steden (werden steeds groter).
Rond 1875 kwam de technologische ontwikkeling in een stroomversnelling → Tweede industriële revolutie → gebruik elektriciteit, staal, verbrandingsmotoren.
Door alle veranderingen kregen mensen optimisme. Ze kregen vertrouwen in de toekomst.
Radio en bioscopen werden erg belangrijk, zeker voor bedrijven. Ze maakten reclame via radio en/of televisie. Een keerpunt was wel dat media gebruikt werd voor propaganda.
Ook de technische ontwikkelingen hadden een keerzijde. Ze leidden tot rivaliteit tussen landen. Ook werd de wapenindustrie groter en groter.
2 De Eerste Wereldoorlog
De Eerste Wereldoorlog onderscheidde zich van andere oorlogen door het enorme gebruik van moderne wapens. De techniek van oorlog voeren was voor de rest wel hetzelfde.
De plaatselijke bevolking had het in deze wereldoorlog heel zwaar te verduren. Veel steden rond de frontlinie raakten beschadigd en soldaten kwamen vaak terug met een trauma.
De Eerste Wereldoorlog ontstond niet plotseling. Er zijn een aantal oorzaken voor de oorlog:
De machtsverhoudingen veranderde als gevolg op de industrialisatie en het moderne imperialisme (geuit in koloniën).
Wraakgevoelens en sterk nationalisme. Ook werd oorlog niet gezien als iets dat we moesten vermijden.
Concurrentie tussen Europese landen zorgde er voor dat landen bondgenootschappen gingen sluiten.
Het grote conflict begon toen de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije en zijn vrouw neergeschoten werden. Door de bondgenootschappen werden er steeds meer landen bij betrokken: Duitsland steunde Hongarije, Rusland steunde Servië. Hierdoor kwamen Duitsland en Servië ook in oorlog.
3 De Sovjet-Unie
In de Sovjet-Unie streefden ze de communistische ideeën van Karl Marx na. Karl Marx was een Duitse filosoof die voorspelde dat werknemers in opstand zouden kom tegen hun werkgevers. Stalin probeerde dit tegen te gaan door de touwtjes stevig in handen te houden. Particuliere bedrijven werden verboden en er ontstonden vijfjarenplannen. Ook bij de landbouw werd zijn plan doorgevoerd. Zelfstandige boerderijen werden samengevoegd en moesten een groot deel van hun omzet afstaan aan de overheid. Deden ze dat niet werden ze hard aangepakt.
Stalin ontwikkelde het totalitarisme (bijvoorbeeld geen politieke vrijheid, vrijheid van meningsuiting en persvrijheid). Hij dwong respect af van zijn bevolking door middel van terreur en geweld.
Stalins communistische totalitarisme werd ook wel stalinisme genoemd.
Ondanks alle onderdrukking geloofde de bevolking wel dat er een mogelijkheid bestond om een communistische staat te hebben. Ze kwamen in aanraking met massaorganisaties om de Sovjet-Unie weer op te bouwen.
Rusland liep ver achter op de andere landen, daarom was het geen logisch land om een revolutie te beginnen. Toch begonnen in 1917 massale stakingen en demonstraties → Februarirevolutie. Dat had tot gevolg dat de tsaar af moest treden.
In oktober 1917 pleegden de communisten een staatsgreep en werd de toenmalige regering afgezet → Oktoberrevolutie.
Na de dood van Lenin (1924) nam in 1928 Stalin de macht over de communistische partij over. De communistische partij wilde de Sovjet-Unie een ideale samenleving maken. In werkelijkheid was de Sovjet-Unie een combinatie van idealisme, machtspolitiek en terreur. Toch behaalde Stalin een succes: zijn industrialisatie werd doorgevoerd.
4 De Verenigde Staten
Amerika was tijdens de 1e wereldoorlog een wereldmacht geworden en maakte nu een welvarende periode door. Het vertrouwen in de Amerikaanse economie steeg in de jaren 20 tot grote hoogte. Veel mensen profiteerden van de welvaart en kochten van alles. Het waren de ‘Roaring Twenties’. De belangrijkste oorzaak voor de economische groei was de vrijemarkteconomie (wereldkapitalisme).
De vrijemarkteconomie (kapitalisme) → de wet van vraag en aanbod bepaalt de verkoopprijs. De regering bemoeide zich zo min mogelijk met de economie. Door steeds groter wordende concurrentie werd er zo goedkoop en snel mogelijk geproduceerd (lopende band Ford). Het resultaat hiervan was een consumptiemaatschappij.
De vrijemarkteconomie kwam voor veel Amerikanen samen met politieke vrijheid. Amerikanen waren de bemoeienis van de overheid zat. Een belangrijk aspect van een samenleving zoals die van Amerika is vertrouwen.
De economie van Amerika bleek kwetsbaarder dan gedacht. Twee oorzaken:
Veel producten werden gekocht met geleend geld. Mensen moesten dat later terugbetalen.
Crisis in de landbouw door afnemende export.
Toch bleven de aandelenkoersen op de beurzen stijgen, totdat in 1929 de Amerikaanse economie instortte. De aandelen waren niks meer waard en Amerika belandde in een hele diepe crisis en ze namen andere landen met hen mee. Dit zorgde voor een economische crisis.Vooral Europa kreeg het zwaar te verduren, Amerika wilde namelijk het geld terug dat ze geleend hadden aan Europa. De Duitse economie kon dit niet aan en stortte in en de rest niet lang daarna ook → enorme wereldcrisis.
In 1932 Roosevelt president in Amerika en die voerde de ‘New Deal’ in. Hij wilde de koopkracht bevorderen en de industriële productie stimuleren. Ook devalueerde hij de dollar. Tot 1936 werkte deze aanpak, toen begon de Tweede Wereldoorlog.
BEGRIPPEN HOOFDSTUK 9
communicatiemiddel een medium om op afstand informatie over te brengen aan (grote groepen) mensen, zoals radio, film en telefoon
consumptiemaatschappij een samenleving met een hoog percentage middenklasse huishoudens die voldoende inkomen hebben om naast onderdak, voeding en kleding allerlei luxe producten aan te schaffen
economische crisis periode van economische achteruitgang, waarbij sprake is van grote werkloosheid en een verslechterende levensstandaard
ideologie stelsel van ideeën over de manier waarop een samenleving zou moeten worden ingericht
massaorganisatie organisatie waarvan een grote groep mensen deel uitmaakt
propaganda politieke reclame om mensen te overtuigen van en te laten gehoorzamen aan de ideeën van een bepaalde persoon of partij
totalitarisme het verschijnsel dat de staat bijna volledige controle heeft over het dagelijkse leven van mensen in politiek, cultureel, godsdienstig, sociaal en economisch opzicht
tweede industriële revolutie periode vanaf het einde van de 19e eeuw, waarin staal, elektriciteit en de verbrandingsmotor werden toegepast in de industrie
wereldkapitalisme de wereldwijde verwevenheid van markteconomieën
wereldoorlog gewapend conflict waarbij vele landen in de wereld actief betrokken zijn en waarbij op plaatsen verspreid over de hele wereld wordt gevochte
HOOFDSTUK 10: DE TWEEDE WERELDOORLOG
§1 Nazi-Duitsland en het fascisme in Europa
KA 37 → De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
KA 38 → Het in de praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme
§2 De Duitse bezetting
KA 40 → Het voeren van twee wereldoorlogen
KA 42 → De Duitse bezetting van Nederland
§3 De overwinning van de geallieerden
KA 40 → Het voeren van twee wereldoorlogen
KA 41 → Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de Joden
KA 43 → Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering
§4 Nationalisme in de koloniën
KA 44 → Vormen van verzet tegen het West- Europese imperialisme
KENMERKENDE ASPECTEN HOOFDSTUK 10 UITGEWERKT
KA 41 → Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de Joden
Wie:
De Joden worden uitgemoord, de nazi’s zijn verantwoordelijk
Wat:
De Joden werden gezien als minderwaardigen en zeer bedreigend voor het voortbestaan van Duitsland, dus alle Joden moesten weg. Levend of dood
Waar:
In het Duitse Rijk
Wanneer:
Vroeger, heel lang. Vooral in 1933 toen Hitler aan de macht kwam, toen werden alle Joden bijna uitgemoord
Hoe:
Joden werden geregistreerd en bijeengebracht, en vervolgens gedeporteerd naar doorvoer- en vernietigingskampen. Daar werden zij systematisch vermoord in speciaal daarvoor gebouwde gaskamers met crematoria.
KA 42 → De Duitse bezettingen van Nederland
Wie:
De Duitsers
Wat:
Het Duitse leger viel Nederland binnen.
Waar:
Nederland
Wanneer:
10 mei 1940
Hoe:
De Duitsers rukten op alle fronten op. Na het bombarderen van Rotterdam, dreigden ze dat ze hetzelfde met Utrecht te doen. Na het bombardement op Rotterdam capituleerde het Nederlandse leger. Op 15 mei 1940 gaf Nederland zich over aan Duitsland.
KA 44 → Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
Wie:
Wat:
Waar:
Wanneer:
Hoe:
TIJDLIJN HOOFDSTUK 10
1922 Mussolini komt aan de macht in Italië
1933 Hitler komt aan de macht in Duitsland
1936 Begin van de Spaanse Burgeroorlog: republikeinen (vooral socialisten en communisten) tegen fascisten en conservatieven
1938 Europese landen geven toe aan Hitlers eisen
1939 Duitsland valt Polen aan
1941 Japan valt de belangrijkste Amerikaanse marinebasis in Azië aan
1942 De nazi’s besluiten tot een industriële uitroeiing van de Joodse bevolking in Europa
1945 De Verenigde Staten werpen atoombommen op twee Japanse steden
SAMENVATTING HOOFDSTUK 10
1 Nazi-Duitsland en het fascisme in Europa
Hitlers ideaal was een eensgezinde, trotse, welvarende en grote Duitse natie. In politiek opzicht betekende dit de afschaffing van de democratie. In 1919 was de Weimarrepubliek gesticht, en Hitler zag dit als oorzaak voor de ellendige staat waarin Duitsland nu verkeerd. Hitler voerde zijn ideologie, het nationaalsocialisme (1 sterke leider zou de natie herstellen en versterken), door. Toen hij in 1933 rijkskanselier werd, greep hij alle macht.
Nadat Hitler aan de macht was gekomen werden Hitlers ideeën verspreid door middel van propaganda. Alle middelen werden ingezet.
Burgers die zich tegen Hitlers ideeën verzetten, kregen te maken met terreur en geweld.
Het belangrijkste kenmerk van het nationaalsocialisme is het antisemitisme. Haat tegen Joden was al oud, maar Hitler voegde er racisme aan toe. Hij stelde dat er wezenlijke verschillen bestonden tussen menselijke rassen en dat ze daarom verschillend moesten worden behandeld (discriminatie).
In 1935 werd er in de Neurenberger wetten vastgesteld dat Joden niet meer mochten trouwen met niet-Joden en verloren Joden hun burgerrechten.
9 op 10 november → kristallnacht, honderden synagogen, winkels en huizen aangevallen verbrand.
Hitler loste de werkloosheid goed op door bruggen en snelwegen te laten bouwen.
Duitsland was onder Hitler een totalitaire staat.
Het ontstaan van het fascisme: na 1918 hadden veel mensen het vertrouwen in de democratie en het kapitalisme verloren en bood het fascisme oplossingen. Het fascisme ontstond in Italië (Mussolini) en was een teken van macht. Later voegde Hitler er nog rassenleer en later nog antisemitisme aan vast.
2 De Duitse bezetting
Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen, namen ze de macht compleet over. De Duitse bezetting duurde van 1940 tot 1945 en had grote gevolgen:
Politiek: Seyss-Inquart kreeg de macht en maakte Nederland een dictatuur.
Economisch: Duitsland pakte al onze producten af en alles werd schaars in Nederland.
Cultureel: Nederland werd genazificeerd → censuur
Joden werden, nu ook in Nederland, gediscrimineerd en buitengesloten.
Nederlanders passen zich zo goed mogelijk aan de eisen van de Duitsers aan → accommodatie.
Naar aanleiding van het bezet ontstond er verzet en collaboratie.
Hitler wilde heel Europa bezetten, en voerde in het westen de Blitzkrieg door: hij bezette heel West-Europa. Twee oorzaken:
Hitlers ambitie → alle Duitssprekende mensen moesten verenigd worden in 1 groot Duits rijk. In 1938 kreeg hij aansluiting bij Oostenrijk.
Enorme voorzichtigheid bij andere regeringsleiders.
Frankrijk en Engeland voerden appeasementpolitiek: de oorlog zoveel mogelijk voorkomen.
In 1938 kreeg Hitler Sudetenland, in maart 1939 heel Tsjecho-Slowakije en hij viel Polen aan. In 1940 stond alleen Engeland nog overeind.
3 De overwinning van de geallieerden
De Conferentie van Teheran (landen in Oost-Europa die door de Russen werden bevrijd zouden onder invloed komen van de Sovjet-Unie en moesten zich ontwikkelen tot communistische eenpartijstaat → 1943) vormde een keerpunt in de relatie tussen de VS, de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië.
Twee oorzaken voor de Conferentie van Teheran:
De Duitse inval in de Sovjet-Unie → schending van het niet-aanvalsverdrag van Hitler en Stalin. Oorlog tussen Duitsland en de Sovjet-Unie.
Japanse aanval op Pearl Harbor (7 december 1941) → oorlog tussen Japan en Amerika.
Eerst behaalden Duitsland en Japan succes na succes, maar omdat Amerika en de Sovjet-Unie zich ermee gingen bemoeien was dat anders. Ze verloren veel manschappen.
6 juni 1944: Amerikaans, Canadese en Britse soldaten proberen doorbraak te forceren op de stranden van Normandië → D-day.
Het lukte Duitsland niet om de geallieerden terug te dringen → ze hadden verloren.
8 mei 1945: Duitsland geeft zich over. De oorlog in Europa is voorbij. Nu konden de nazi’s de grootste volkenmoord (of: genocide) uit de geschiedenis, stop zetten. De Holocaust of het Jiddische woord Shoah was eindelijk voorbij.
De opvolger van Roosevelt, Truman, besloot massavernietigingswapens in te zetten om te winnen van Japan. (Atoombom op Hiroshima en Nagasaki)
15 augustus 1945: Japan geeft zich over → einde oorlog Azië.
Na 1945 ontstonden er nieuwe grootmachten (Amerika en de Sovjet-Unie) en er kwam een einde aan de fascistische invloeden.
1942: Wannseeconferentie: Duitsers besloten Joden uit te roeien
4 Nationalisme in de koloniën
Met de oprichting van de Vietminh (1941 → Vietnamese bevolking zou de touwtjes in handen nemen) ontstond er een nationalistische beweging.
Steeds meer koloniën (o.a. in Azië en Afrika) kwamen in opstand.
1885: Congrespartij Brits-Indië opgericht onder leiding van Gandhi.
1927: oprichting Partai Nasional Indonesia (PNI) o.l.v. Soekarno.
In eerste instantie was de bedoeling van de oorlog: alle burgers gelijkwaardig → communistisch, dus communistische leider als Ho Chi Minh.
Japan veroverde veel landen, maakte veel indruk. Door de Japanse bezettingen hadden landen minder tijd voor hun koloniën → bevorderde nationalisme in koloniën (wilden onafhankelijk worden).
Oorzaken voor het antikolonialisme:
Economische uitbuiting van de bevolking van koloniën → lage lonen, grondstoffen
Bevolking weinig tot geen inspraak in het bestuur (1918 oprichting Volksraad in Nederlands-Indië → werd gedaan alsof).
Het onderwijs → opleidingen in Nederland, kwamen in aanraking met westerse ideeën over democratie en kapitalisme.
Amerika en Sovjet-Unie waren ook tegen kapitalisme → vonden het uitbuiting en waren voor zelfbeschikkingsrecht (land krijgt recht om eigen toekomst te betalen).
BEGRIPPEN HOOFDSTUK 10
accommodatie het zich aanpassen aan een nieuwe situatie; men spreekt van accommodatie als de bevolking van een bezet land het gewone leven zo veel mogelijk probeert voort te zetten
antisemitisme haat tegen en/of discriminatie van Joden
appeasement politiek letterlijk ‘verzoeningspolitiek’: de buitenlandse politiek van Groot-Brittannië en Frankrijk in de jaren 30, die erop was gericht een oorlog met Duitsland te voorkomen door steeds toe te geven aan de wensen en eisen van Hitler
bezetting de toestand waarin een land door een ander land is veroverd en het bestuur door dat andere land wordt gecontroleerd
collaboratie samenwerking met de vijand
discriminatie het apart beoordelen en behandelen van een bepaalde groep of persoon vanwege bijvoorbeeld ras, uiterlijk, geslacht of seksuele voorkeur
fascisme een ideologie die in de jaren twintig onder leiding van Benito Mussolini opkwam in Italië; streeft een sterke staat na onder leiding van een sterke man en is gericht tegen democratie kapitalisme en communisme
genocide stelselmatige uitroeiing van een volk of bevolkingsgroep, ook wel ‘volkenmoord’ genoemd
Holocaust de systematische vernietiging van zes miljoen Europese Joden door de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog. Afgeleid van het Griekse woord voor ‘brandoffer’; ook wel aangeduid al ‘Shoah’
massavernietigingswapens een wapen dat in één keer (tien)duizenden mensen van het leven berooft
nationaalsocialisme een ideologie die in de jaren twintig onder leiding van Adolf Hitler opkwam in Duitsland en die wordt gezien als een variant op het fascisme, maar dan aangevuld met racisme en antisemitisme
nazificatie het streven van de nationaal socialisten om een vrije samenleving te vormen tot een maatschappij die is gebaseerd op nationaal socialistische beginselen, onder meer met behulp van propaganda
racisme het op de grond van fysieke (vaak uiterlijke) kenmerken indelen van de mensheid in rassen, uitgaande van de gedachte dat die een verschillende oorsprong hebben. Gaat meestal gepaard met discriminatie
Shoah Hebreeuws voor ‘catastrofe’: zie Holocaust
zelfbeschikkingsrecht het recht van een volk om over zijn eigen toekomst te mogen beslissen
HOOFDSTUK 11: EUROPA EN DE WERELD 1945-1989
§1 Oost en West
KA 45 → De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
§2 Een welvarend Westen
KA 47 → De eenwording van Europa
KA 48 → De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 60 van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
§3 Noord en Zuid
KA 46 → De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
KENMERKENDE ASPECTEN HOOFDSTUK 11 UITGEWERKT
KA 45 → De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
Wie:
Wat:
Waar:
Wanneer:
Hoe:
KA 46 → De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
Wie:
Wat:
Waar:
Wanneer:
Hoe:
KA 47 → De eenwording van Europa
Wie:
Wat:
Waar:
Wanneer:
Hoe:
KA 48 → De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 60 van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
Wie:
Wat:
Waar:
Wanneer:
Hoe:
TIJDLIJN HOOFDSTUK 11
1949 In China grijpen communisten de macht
1949 Nederland erkent onafhankelijkheid Indonesië
1951 Oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
1961 De communistische regering van Oost-Duitsland bouwt een muur dwars door Berlijn
1962 Conflict over kernwapens in Cuba tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie
1989 Einde van de Berlijnse Muur
1990 Oost- en West-Duitsland worden herenigd
1991 De Sovjet-Unie valt uiteen
SAMENVATTING HOOFDSTUK 11
1 Oost en West
In de Koude Oorlog was er vijandigheid ontstaan tussen die twee landen, en in de Tweede Wereldoorlog werkten Amerika en Rusland samen. Nadat Hitler was verslagen, ontstond er argwaan tegenover elkaar → Amerika was bang voor een communistische wereld maatschappij, en de Sovjets dat het kapitalistische en imperialistische Amerika de wereld over zou nemen.
De Koude Oorlog begon met blokvorming → Europa verdeeld in twee blokken. Dat begon al tijdens de Conferentie van Teheran.
Duitsland was een lastig een lastig vraagstuk. De geallieerden waren bang dat Duitsland in de toekomst een nieuwe oorlog zou beginnen.
Conferentie van Jalta (februari 1945): Stalin, Roosevelt en Churchill verdeelden Duitsland in een Russische, Amerikaanse, Britse en Franse bezettingszone.
Nadat de geallieerden in Duitsland een nieuwe munteenheid hadden geïntroduceerd, viel Duitsland uiteen in twee landen (1948).
1949: Stalin liet West-Berlijn afsluiten van de rest van de wereld → ontstaan luchtbrug. En de BRD (Bundes Republiek Deutschland → westen) en de DDR (Duitse Democratische Republiek → oosten) werden gesticht.
In 1949 richtten de Verenigde Staten, Canada en de meeste West-Europese landen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) op
1949-1989: wapenwedloop → atoomwapens. Techniek van wederzijdse afschrikking (beide klaar om te vuren). Zou de wereld ten onder gaan in een atoomoorlog?
In 1962 ontdekte Amerikaanse spionnen dat de Sovjet-Unie atoomwapens aan het plaatsen was op Cuba → hoge spanningen, uiteindelijk niets.
De gevolgen van de Koude Oorlog:
IJzeren gordijn, wereld verdeeld in twee delen → Amerika tegenover Sovjet-Unie, Joden tegenover de Arabische staten en China/Noord-Korea.
China (Mao-Zedong), Noord-Korea en uiteindelijk Vietnam communistisch
Ook buiten Europa stonden Oost en West tegenover elkaar. De Amerikaanse regering probeerde het communisme zoveel mogelijk tegen te houden. In het kader van deze containmentpolitiek beloofde de Amerikaanse president Truman economische en militaire steun aan alle landen ter wereld die het communisme buiten de deur wilden houden.
Vietnam stond op het punt volledig communistisch te worden. De Verenigde staten was bang dat als Vietnam zou ‘vallen’, dat de omringende landen dan ook communistisch zouden worden. Dit noemen we de dominotheorie.
Een guerrillatactiek is een strijdwijze met kleine, onverwachte aanvallen en lichte wapens.
2 Een welvarend Westen
Nederland was net als andere Europese landen zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. Daarentegen waren de Verenigde Staten niet alleen een militaire supermacht geworden maar ook een economische supermacht. De VS zagen dat door de misère van de Europese landen het communisme een goede voedingsbodem zou kunnen vinden.
Daarom kondigde in 1947 de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall een hulpprogramma aan, het Marshallplan. Van 1948 tot 1952 ontving West-Europa ruim 12 miljard dollar van de VS. De Oostbloklanden was het door Stalin verboden ook Marshallhulp te ontvangen. Door de Marshallhulp groeide de West-Europese economie tussen 1950 en 1970 zo sterk dat men het een economisch wonder is gaan noemen.
Die groei ontstond vooral door:
Sterke industrialisatie.
Snelle productiviteitsstijging
Modernisering en schaalvergroting van de landbouw.
West-Europa werd in navolging van de VS een consumptiemaatschappij.
De groei ontstond ook doordat overheidsbestedingen hoog en de lonen laag werden gehouden, dat werd geleide loonpolitiek genoemd, om de wederopbouw te bevorderen.
Rond 1960 eisten de vakbonden dat de geleide loonpolitiek losgelaten werd en de salarissen en de koopkracht steeg explosief. Overheden zetten zich in voor de opbouw van de verzorgingsstaat en een uitkering bij ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom of werkloosheid.
De overheid ging een steeds grotere rol spelen in de economie en de agrarische en industriële sector nam verhoudingsgewijs in belang af.
In de jaren zeventig kwam er een einde aan het economische wonder. In 1973 vormden de Arabische landen een kartel en de olieproducerende landen dicteerden nu de olieprijs, als reactie op de Midden-Oosten politiek van het Westen. Direct gevolg was dat de economische groei stokte. Er ontstond een tweede oliecrisis in 1979 die uiteindelijk tot een wereldwijde recessie zou leiden in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Naast de hoge olieprijzen waren ook de gestegen lonen een zware last voor bedrijven. Steeds meer ging men automatiseren en arbeidsintensieve productie overbrengen naar lagelonenlanden, een toenemende werkloosheid tot gevolg. Omdat de kosten van de sociale zekerheid steeds moeilijker waren op te brengen werd deze daarom gedeeltelijk weer afgebroken.
De afschaffing van de geleide loonpolitiek betekende dat niet alleen de elite maar steeds meer mensen zich een vakantie naar tot dan toe onbekende bestemmingen konden veroorloven. Ook op andere vlakken nam de scheiding tussen de klassen af. Het onderwijs werd nu ook voor arbeiderskinderen bereikbaar.
Daartegenover stond dat de kloof tussen de generaties steeds groter werd. Jongeren kregen een eigen levensstijl en mode. Voor het eerst hadden jongeren geld te besteden en werden ze een belangrijke doelgroep voor de consumptiegoederenindustrie.
Muziek speelde daarbij een belangrijke rol. Rock-´n roll en popmuziek werden razend populair. Ook kleding speelde daarbij een grote rol. Daarbij ontstond ook een andere seksuele moraal en een beeld dat jongeren zich niets meer gelegen lieten liggen aan de mening van de ouders. Ouders vond men bekrompen, burgerlijk en braaf. Er was een kloof ontstaan tussen de generatie die de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog had meegemaakt, en de naoorlogse generatie die met welvaart was opgegroeid.
Halverwege de jaren zestig kwamen veel jongeren in verzet tegen allerlei aspecten van de samenleving. Studenten sloten zich aan bij arbeiders en eisten meer inspraak en minder hiërarchie in het bedrijfsleven en op de universiteit. De politiek moest ook democratischer worden. Jongeren protesteerden ook tegen de behoudendheid en bemoeizucht van de overheid. Zij pleiten voor vrij drugsgebruik en de legalisatie van abortus. Traditionele waarden en normen stonden ter discussie en werden doorbroken zoals die op echtscheiding, abortus en seks. Machtsverhoudingen werden overal in de samenleving doorbroken. Ook was er sprake van ontkerkelijking. De toegenomen welvaart, de televisie en de uitbreiding van het onderwijs maakten mensen mondiger en droegen bij tot een versnelling van de secularisering.
In 1951 kwam de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) tot stand. Dit was een gezamenlijke supranationale instelling, die letterlijk ‘boven’ de nationale staten stond. Zes West-Europese landen deden eraan mee: Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg
3 Noord en Zuid
Na de Tweede Wereldoorlog voltrok het proces van dekolonisatie zich met grote snelheid. In dertig jaar kwamen er bijna tachtig nieuwe staten bij. Grofweg kunnen er twee golven worden onderscheiden. In de periode 1945-1957 werden de koloniën in Zuid-Oost Azië en het Midden Oosten onafhankelijk. Tussen 1954 en 1964 nam het aantal onafhankelijke staten in Afrika sterk toe.
De Europese mogendheden dachten dat men het gezag in hun koloniën na de Tweede Wereldoorlog weer kon herstellen Ze vonden dat die koloniën nog niet in staat waren om op eigen benen te staan. Daarnaast had men de inkomsten uit die koloniën nodig en gaven de koloniën hen prestige.
Na de Tweede Oorlog wilden zij de hegemonie (overwicht) over hun koloniën herstellen
Toch moest de ene na de andere Europese mogendheid haar overzeese bezittingen opgeven.
Onder leiding van Japan werd het nationale bewustzijn in Azië ondersteund met de strijdkreet ‘Azië voor de Aziaten’. Na de door Japan verloren oorlog verzetten de landen in Azië zich tegen hun koloniale overheersers.
Het kolonisatieproces werd ook bevorderd door het feit dat de beide supermachten, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, tegenstanders waren van het Europese imperialisme. Daarbij speelde de Koude Oorlog ook een rol. Beide supermachten hoopten onder de nieuwe onafhankelijke staten bondgenoten te vinden.
In een aantal gevallen moest er een gewapende strijd worden geleverd door de koloniën om de onafhankelijkheid te bereiken. Nederland was pas na militaire strijd bereid Indonesië de onafhankelijkheid te verlenen. Frankrijk voerde in Vietnam een jarenlange strijd en trok zich daar in 1954 terug. Engeland voerde geen oorlog en trok zich in 1947 terug uit India.
De nationalistische bewegingen in Afrika ontstonden pas na de Tweede Wereldoorlog. Veel Afrikaanse soldaten hadden aan de kant van de moederlanden gevochten om het nazisme en fascisme te bestrijden. Voor welke vrijheid streden ze echter. Indische soldaten brachten ook hun ideeën over op Afrikaanse soldaten en het succes van onafhankelijkheidsbewegingen in Azië stimuleerden het nationalisme in Afrika.
De nieuwe regeringen stonden aan het begin van hun afhankelijkheid voor grote problemen.
Een van de oorzaken was de bevolkingssamenstelling. Europese mogendheden hadden bij de verdeling van Afrika loodrechte grenzen getrokken, die dwars door de stamgebieden heen liepen. Daardoor waren sommige stammen over meerdere landen verdeeld of werden verschillende volken juist gedwongen om met elkaar samen te leven.
Bestuurlijk waren veel landen instabiel en volgde de ene dictator de andere op. Dat had alles te maken met het ontbreken van een democratische traditie.
Het ontbrak leiders aan bestuurlijke ervaring en er was een groot gebrek aan geschoold personeel.
Ook economisch stonden de nieuwe koloniën er zwak voor.
Ondanks de onafhankelijkheid hadden de staten toch nog een afhankelijke positie van het moederland.
Men had net als voorheen weinig meer te beiden dan agrarische producten en onbewerkte grondstoffen.
Het ontbrak aan kennis en geld om een sterke industriële sector op te bouwen.
Lucratieve mijnbouwtrajecten werden overgelaten aan westerse bedrijven.
De politieke elite werd met steekpenningen gepaaid.
In feite was het zo dat rijke landen om economische redenen indirect hun voormalige koloniën nog steeds uitbuiten en overheersen. We zijn dat neokolonialisme gaan noemen.
De afgelopen jaren is Afrika minder afhankelijk geworden van de westerse landen. China is er als nieuwe handelspartner bijgekomen. Maar dat is ook in China´s eigenbelang. China heeft vooral grondstoffen nodig om de snel groeiende Chinese economie te kunnen laten groeien.
Omdat de meeste landen met een lage economische ontwikkeling op het zuidelijk halfront liggen, wordt ook wel gesproken van de Noord-Zuidtegenstelling. Bij het geven van Ontwikkelingshulp was het Noorden echter niet consequent omdat men handelsbarrières in stand hield en geregeld corrupte regimes steun verlenen.
Toch is in Afrika de welvaart in het algemeen toegenomen. De middenklasse is gegroeid en de levensverwachting toegenomen. Maar in de onderlaag heerst nog echte armoede.
In Azië gaat het economisch een stuk beter dan in Afrika. Voormalige koloniën als India, Indonesië en Vietnam hebben de laatste jaren een sterke groei doorgemaakt.
BEGRIPPEN HOOFDSTUK 11
atoomoorlog een oorlog waarbij de strijdende partijen kernwapens inzetten
blokvorming het ontstaan van groepen landen met hetzelfde economische politieke systeem
containmentpolitiek Amerikaanse politiek tijdens de Koude Oorlog die erop was gericht te voorkomen dat het communisme zich zou verspreiden en waarbij Amerikaanse steun qwes beloofd en verleend aan landen die door het communisme werden bedreigd (staat ook bekend als de Trumanleers; zie ook dominotheorie)
dekolonisatie proces waarbij de koloniën onafhankelijk worden van het moederland
dominotheorie het idee dat als één land communistisch wordt, de buurlanden zullen volgen (zie ook containmentpolitiek)
Europese Economische Gemeenschap (EEG) van 1958 tot 1992 een economisch samenwerkingsverband tussen enkele Europese staten (in eerste instantie België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland) met als doel het wegnemen van handelsbelemmeringen tussen de aangesloten staten
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) de eerste supranationale organisatie voor economische samenwerking in Europa, in 1951 opgericht door zes Europese landen om te zorgen voor meer stabiliteit in Europa
guerrillatactiek militaire strijd door kleine, onverwachte aanvallen met lichte wapens in plaats van grote veldslagen met tanks en vliegtuigen
hegemonie overwicht van een staat of een machtsblok over (een deel van) de wereld.
Koude Oorlog de permanente oorlogsdreiging tussen 1945 en 1989 tussen het communistische Oosten onder leiding van de Sovjet-Unie en het kapitalistische Westen onder leiding van de Verenigde Staten; beide blokken streden wereldwijd om invloed
Koude Oorlog de permanente oorlogsdreiging tussen 1945 en 1989 tussen het communistische Oosten onder leiding van de Sovjet-Unie en het kapitalistische Westen onder leiding van de Verenigde Staten; beide blokken streden wereldwijd om invloed
Marshallplan economisch hulpplan van de Verendigde Staten om Europa na de Tweede Wereldoorlog economisch weer op de been te krijgen
neokolonialisme het verschijnsel dat westerse staten grote invloed hebben op voormalige koloniën, ook al zijn die formeel onafhankelijk
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) militair bondgenootschap tussen westerse landen die hevve afgesproken dat als een van de ,lidstaten wordt aangevallen, de andere militair te hulp zullen schieten
secularisatie het verschijnsel dat steeds minder mensen in een god of goden geloven; ook wel ‘ontkerkelijking’ genoemd
supranationaal letterlijk ‘boven’ (supra) ‘de staat’ (natie); gezegd van organisaties waarin een aantal staten zich heeft verenigd en die afspraken en regels aan die staten kunnen opleggen
verzorgingsstaat een samenleving met een dermate hoog niveau van door de staat georganiseerde maatschappelijke voorzieningen, dat mensen hun leven lang verzekerd zijn van een behoorlijk inkomen en behoorlijke zorg
wapenwedloop een strijd tussen grootmachten waarbij men de overhand probeert te krijgen door meer en geavanceerde wapens te produceren dan de ook (zie ook wederzijdse afschrikking)
wederopbouw een periode van herstel van de Europese landen na de Tweede Wereldoorlog (1945-1960)
wederzijdse afschrikking het verschijnsel dat er tussen grootmachten niet snel een oorlog zal uitbreken, doordat zij over zulke grote hoeveelheden massavernietigingswapens beschikken, dat oorlog catastrofale gevolgen zou hebben voor beide partijen (zie ook wapenwedloop)
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden