Hoofdstuk 4

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 1287 woorden
  • 14 februari 2020
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting 4.2

Engeland veranderde tussen 1750 en 1850 in een industriële samenleving. Er waren veel economische veranderingen. Economie heeft te maken met geld. Economische veranderingen waren bijvoorbeeld de vervanging van huisnijverheid in fabrieken en massaproductie. Huisnijverheid werd vervangen door fabrieken en massaproductie. Voortaan werkten mensen niet meer thuis, maar moesten ze werken in de fabriek. Mensen maakten niet meer thuis kleine hoeveelheden producten, maar maakten in de fabriek grote hoeveelheden van producten. Een andere verandering is dat mensen niet meer op het platteland werkten, maar in de fabriek. Daarnaast is een verandering dat mensen voortaan gingen werken met machines. Ook is een verandering het gebruik van steenkool en ijzererts als grondstoffen. Voorafgaand aan de industriële revolutie werd hout gebruikt als grondstof. Ten slotte is een economische verandering dat landweggetjes werden vervangen door spoorwegen en kanalen. De sociale veranderingen van de industriële revolutie waren als volgt. Mensen werkten voortaan niet meer thuis op het platteland, maar in de fabrieken in de steden. Ook was een sociale verandering de hoge bevolkingsgroei. 

Samenvatting 4.3

De opkomst van de eerste fabrieken had economische, sociale en politieke gevolgen voor de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders. De economische gevolgen waren lange werkdagen, lage lonen en slechte werkomstandigheden. Zo was het werk levensgevaarlijk en ademden de arbeiders vieze lucht in de fabrieken. Er gebeurden veel ongelukken in de fabrieken en de mijnen. Een gezin kon niet rondkomen van het salaris van alleen de man. Ook vrouwen en kinderen moesten werken en zij kregen nog lagere lonen dan de mannen. De arbeiders konden niet protesteren, want dan werden ze ontslagen. Ook was er sprake van kinderarbeid en woonden de mensen in vieze krotjes. Daarnaast had de opkomst van de eerste fabrieken sociale gevolgen voor de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders. Zo groeiden dorpen uit tot industriesteden. Dat noemen we urbanisatie. De mensen gingen dicht bij de fabriek wonen in de stad. Het leven in de arbeiderssteden was smerig door de lucht van de schoorstenen en het afval dat niet werd opgehaald. Er braken besmettelijke ziekten uit in de steden en de gemiddelde leeftijd was laag. Verder had de opkomst van de eerste fabrieken politieke gevolgen voor de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders. Zo organiseerde de overheid geen onderwijs voor de kinderen van de arbeiders en werd kinderarbeid niet verboden door de overheid. Daarnaast organiseerde de overheid geen vakanties voor de arbeiders en regelde de overheid geen kortere werktijden. 

Samenvatting 4.4

Het liberalisme is een politieke stroming. Een bepaalde groep mensen met dezelfde politieke ideeën, noemt zich liberalen. Welke politieke, sociale, culturele en religieuze ideeën hebben de liberalen? Volgens de liberalen moet de overheid zich weinig bemoeien met de burgers. De burgers moeten vrijheid van meningsuiting hebben, evenals inspraak in het bestuur. De liberalen geloofden in de ideeën van de Franse revolutie en de Verlichting. Op economisch gebied waren de liberalen aanhangers van de ideeën van Adam Smith. Volgens Adam Smith moest de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeien met bedrijven en moeten de bedrijven zo veel mogelijk hun eigen gang gaan. Er moeten zo min mogelijk regels zijn voor bedrijven. Immers, dan zal de economie groeien. De ondernemers moeten dus zo veel mogelijk vrijheid hebben. Ten slotte wilden de liberalen geloofsvrijheid voor alle burgers. Iedereen moet zijn eigen godsdienst kunnen kiezen en de overheid moet zich niet bemoeien met de godsdienst van de burgers. 

Samenvatting 4.6

In de negentiende eeuw waren er vijf groepen die opkwamen voor hun rechten: de liberalen, de socialisten, de feministen, de confessionelen en de abolitionisten. De feministen kwamen op voor gelijke rechten voor vrouwen. Zij wilden dat vrouwen hetzelfde loon hadden als mannen, vrouwenkiesrecht en de mogelijkheid voor vrouwen om te kunnen studeren. De confessionelen waren katholieken en protestanten. In de grondwet van 1848 stond onder andere dat er vrijheid van onderwijs was. Mensen mochten zelf hun scholen oprichten en hun eigen onderwijs inrichten. De confessionelen begonnen hun eigen scholen op te richten vanaf 1848. Echter, deze scholen werden niet betaald door de overheid. In de tweede helft van de negentiende eeuw waren er vooral liberalen in de Tweede Kamer. Hun scholen waren van de overheid en hun onderwijs heette openbaar onderwijs. De scholen van de liberalen werden betaald door de overheid. De liberalen vonden de scholen van de confessionelen maar niets. Geloof moest geen invloed hebben in de scholen. Onderwijs moest namelijk neutraal zijn. Maar de confessionelen gaven zich niet zomaar gewonnen. Via handtekeningenacties, preken in kerken en het oprichten van politieke partijen kregen ze het voor elkaar dat in 1917 hun onderwijs betaald werd door de overheid. Voortaan moest de regering ook geld geven aan de scholen van de confessionelen. De abolitionisten wilden dat de slavernij werd afgeschaft. In 1863 kregen ze hun zin: de afschaffing van de slavernij in Nederland was een feit. 

De industriële revolutie zorgde ervoor dat handwerk werd overgenomen door machines. Huisnijverheid werd vervangen door werk in de fabrieken in de steden. In de steden werkten mensen voor een laag loon in de fabrieken. De werkomstandigheden waren gevaarlijk door explosies of instortingsgevaar in de mijnen en er was kinderarbeid. De mensen moesten vele dagen in de week werken met de machines of in de hoogovens. Door de industriële revolutie kwamen er drie klassen. Anders gezegd, door de industriële revolutie kwamen er drie groepen mensen: de rijke bovenklasse, de middenklasse en de arme arbeidersklasse. De socialisten maakten zich sterk voor de arme arbeiders. De socialisten geloofden in de ideeën van Karl Marx. De ideeën van Karl Marx noemen we het socialisme. Volgens het socialisme zijn er twee klassen: de rijke bovenklasse en de arme arbeidersklasse. Deze twee klassen zijn in strijd met elkaar, ze zijn vijanden. Karl Marx wilde dat er een gewelddadige revolutie zou komen van de arme arbeiders. Ze moesten de wapens grijpen en de rijke bovenklasse vermoorden. Daarna zou de arme arbeidersklasse alle grond, eigendom, spoorwegen en geld overgeven aan de staat. De staat moest vervolgens al het geld over de mensen eerlijk verdelen. De staat heeft dus een grote rol in het leven van de mensen. De socialisten streden voor gelijkheid. De socialisten moesten niets hebben van geloof. Ze waren tegen kerken, het christendom of een ander geloof.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

De industriële revolutie zorgde ervoor dat handwerk werd overgenomen door machines. Huisnijverheid werd vervangen door werk in de fabrieken in de steden. In de steden werkten mensen voor een laag loon in de fabrieken. De werkomstandigheden waren gevaarlijk door explosies of instortingsgevaar in de mijnen en er was kinderarbeid. De mensen moesten vele dagen in de week werken met de machines of in de hoogovens. Door de industriële revolutie kwamen er drie klassen. Anders gezegd, door de industriële revolutie kwamen er drie groepen mensen: de rijke bovenklasse, de middenklasse en de arme arbeidersklasse. De socialisten maakten zich sterk voor de arme arbeiders. De socialisten geloofden in de ideeën van Karl Marx. De ideeën van Karl Marx noemen we het socialisme. Volgens het socialisme zijn er twee klassen: de rijke bovenklasse en de arme arbeidersklasse. Deze twee klassen zijn in strijd met elkaar, ze zijn vijanden. Karl Marx wilde dat er een gewelddadige revolutie zou komen van de arme arbeiders. Ze moesten de wapens grijpen en de rijke bovenklasse vermoorden. Daarna zou de arme arbeidersklasse alle grond, eigendom, spoorwegen en geld overgeven aan de staat. De staat moest vervolgens al het geld over de mensen eerlijk verdelen. De staat heeft dus een grote rol in het leven van de mensen. De socialisten streden voor gelijkheid. De socialisten moesten niets hebben van geloof. Ze waren tegen kerken, het christendom of een ander geloof.

Samenvatting 4.5

De industriële revolutie zorgde ervoor dat handwerk werd overgenomen door machines. Huisnijverheid werd vervangen door werk in de fabrieken in de steden. In de steden werkten mensen voor een laag loon in de fabrieken. De werkomstandigheden waren gevaarlijk door explosies of instortingsgevaar in de mijnen en er was kinderarbeid. De mensen moesten vele dagen in de week werken met de machines of in de hoogovens. Door de industriële revolutie kwamen er drie klassen. Anders gezegd, door de industriële revolutie kwamen er drie groepen mensen: de rijke bovenklasse, de middenklasse en de arme arbeidersklasse. De socialisten maakten zich sterk voor de arme arbeiders. De socialisten geloofden in de ideeën van Karl Marx. De ideeën van Karl Marx noemen we het socialisme. Volgens het socialisme zijn er twee klassen: de rijke bovenklasse en de arme arbeidersklasse. Deze twee klassen zijn in strijd met elkaar, ze zijn vijanden. Karl Marx wilde dat er een gewelddadige revolutie zou komen van de arme arbeiders. Ze moesten de wapens grijpen en de rijke bovenklasse vermoorden. Daarna zou de arme arbeidersklasse alle grond, eigendom, spoorwegen en geld overgeven aan de staat. De staat moest vervolgens al het geld over de mensen eerlijk verdelen. De staat heeft dus een grote rol in het leven van de mensen. De socialisten streden voor gelijkheid. De socialisten moesten niets hebben van geloof. Ze waren tegen kerken, het christendom of een ander geloof.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.