Tijdvak II: tijd van Grieken en Romeinen (oudheid, 3000 v. v. Chr. – 500 n. Chr.)
Kenmerkend aspect 4: de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
Athene was een in de 5de eeuw voor Christus een polis/ stadstaat: een stad met platteland die zichzelf bestuurde, Athene werd bestuurd door middel van directe democratie. Ze is niet altijd een democratie geweest, Athene is ook bestuurd door koningen, de adel ( zagen zich als ‘de besten’, aristocratie) en soms was er een tiran, een tijdelijke alleenheerser. Oorzaak dat Athene een democratie werd: Door veranderingen in oorlogvoeringen werden de burgers steeds belangrijker, ze waren bijvoorbeeld soldaten of roeiers. Zij eisten invloed bij belangrijke beslissingen, eerst bij oorlog en vrede en later meer. Die hebben ze gekregen, door middel van directe democratie. Dat werkt als volgt:
- Alle vrije, volwassen (20 + ) , mannen met Atheens Burgerrecht, de rechten van een Athener, konden zitting nemen in de Volksvergadering (Ekklesia). Hierin werden de grote beslissingen genomen, bijvoorbeeld over oorlog.
- Uit de Volksvergadering kwamen elk jaar 500 mannen, die de Raad van 500 vormden, dit was het stadbestuur.
- Het dagelijks bestuur hiervan bestond uit 50 mannen, die elke maand opnieuw werden gekozen, om te voorkomen dat iemand te veel macht kon krijgen. Ook werd er elk jaar 1 man weggestemd , die teveel macht had.( ostracisme)
Athene had veel macht over de ander Griekse poleis, die lid waren van het Attisch-Deltisch zeebond. Later ontwikkelde dit tot een Atheens Imperium. Athene had hegemonie (heerschappij) over de ander poleis. Deze accepteerden de hegemonie van Athene, want ze hoefden alleen maar belasting te betalen, Athene bemoeide zich niet met het bestuur van de poleis.
Over de democratie ontstond ook kritiek, door filosofen, wijze mannen die allerlei aspecten van het bestaan onderzochten, bijvoorbeeld over de natuur, ethiek en politiek. Griekenland was voor de filosofen een gunstig klimaat, ze waren vrij om te (bijna alles) te zeggen wat ze wilden. Een bekende filosoof is Socrates , die stelde dat hij niets wist, behalve dat hij niets wist. Hij had op alles kritiek, zo ook de Griekse godsdienst, en werd daarom ook veroordeeld tot het drinken van de gifbeker in 399 v. C.
Zijn leerling Plato ( 427 – 347 v. C.) , was ervan overtuigd dat een stad het beste bestuurd kon worden door onpartijdige, wijze mannen. Want het volk is wispelturig, liet zich makkelijk ompraten door volksmenners en hadden geen daadkracht. Aristoteles (384 – 322) was Plato’s leerling, die vond dat kennis van groot belang was om tot de juiste beslissingen te komen. Hij was de eerste die alle informatie echt systematisch begon op te schrijven. Hij nam hierdoor afstand van het speculatieve denken van de ander filosofen.
De filosofen stonden aan het begin van de wetenschap, het kritisch bestuderen van de werkelijkheid om die beter te begrijpen. Hun eerste ideeën kwamen wel van Egyptenaren en de Mesopotamiërs, maar de Grieken boekten wel vooruitgang, met name op gebied van Wiskunde.
Kenmerkend aspect 5: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Het rijk van Alexander de Grote:
Alexander de Grote erfde van zijn vader heel Griekenland. De autonomie van de poleis was eigenlijk al ten einde. Hij wilde het Perzische rijk veroveren, van West-Turkije tot aan Afghanistan, wat lukte dankzij zijn enorme veroveringsdrift.
De Griekse cultuur is daar nog honderden jaren dominant geweest. Oorzaken:
- Alexander had een enorm doorzettingsvermogen en een sterk geloof in het eigen kunnen. Hij was een groot strateeg en was ook wispelturig, waardoor vijanden wel twee keer nadachten.
- Hij speelde goed in op de tradities van andere landen, zoals in Egypte zichzelf voor te stellen als farao.
- Hij streefde naar een gemengde elite, om losse brokken in zijn rijk te voorkomen. Zijn soldaten vermengden zich spoedig met de lokale bewoners.
Hellenisme is de Griekse beschaving uit deze periode. De Griekse cultuur verspreide over het veroverde gebied tot aan Azië.
Aspecten van de verbreiding van de Griekse cultuur:
- Het bestuur veranderde in een oligarchie: een bestuur door de kleine elite. Volksvergaderingen bleven in theorie wel bestaan maar hadden alleen op lokaal niveau nut.
- Het Grieks werd de bestuurstaal
- Steden kregen een Grieks uiterlijk met een recht stratenplan en typisch Griekse ontmoetingsplekken zoals het theater.
- De Griekse godenwereld
- Griekse beeldende kunst hebben de Indiase kunst beïnvloed
Dit gebeurde vooral aan de bovenkant van de bevolking. Aan de onderkant leefde de inheemse cultuur voort.
Overeenkomsten Griekse en Romeinse cultuur:
De Romeinse cultuur is sterk beïnvloed door de Griekse cultuur, daarom spreken we ook wel van Grieks-Romeinse cultuur. Zo vertoonde de Romeinse religie al vroeg overeenkomsten met de Griekse. De Romeinen bewonderden de Griekse architectuur, beeldende kunst, literatuur en filosofie en namen grote delen hiervan ook over. Deze cultuur wordt ook wel klassieke cultuur genoemd, omdat het een voorbeeld was in o.a. de renaissance.
Kenmerkend aspect 6: de groei van het Romeinse imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
Rome was in de 5de eeuw voor Christus een bescheiden herdersdorpje, maar groeide snel uit tot een grote stad in een groot rijk. In de 3de eeuw voor Christus behoorde een groot deel van Italië erbij, later volgden Spanje, Griekenland, Noord-Afrika, Gallië en delen van het Midden-Oosten. In de 2de eeuw na Christus was het rijk op zijn grootst en behoorde ook Noordwest- Europa erbij. Er woonden toen circa 50 miljoen mensen.
De stimulans om hun rijk te vergroten kwam door een grote behoefte aan veiligheid en de wens naar macht en roem. Verder wilden ze hun inkomsten generen door gebied te veroveren. De uitbreiding van het rijk begon in de tijd van de Romeinse Republiek, die als volgt werkte:
- Het volk stemde voor de senaat, waar de patriciërs, de rijke mensen,(en later ook de rijke plebejers) in zaten. De senaat nam de belangrijkste besluiten.
- Zij koos ieder jaar 2 consuls, zodat de 1 de ander kon tegenhouden met zijn vetorecht, mocht dat nodig zijn.
- De elite had veel macht, onder andere door patronage: een rijke patroon beschermde zijn cliënt uit de plebs in ruil voor politieke steun.
- De wetten die de senaat maakte, moesten worden goedgekeurd door 1 van de 2 volksvergaderingen. Om te voorkomen dat de wetten in nadeel waren van de plebejers of besluiten in strijd waren met de wet, waren er ook 10 volkstribunen, die uit de plebs kwamen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden