Kenmerkende aspecten Hoofdstuk 1 t/m 13 (m.u.v. H6)

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • vwo | 5525 woorden
  • 19 mei 2015
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
20 keer beoordeeld

Geschiedenis kenmerkende aspecten H1 t/m H13 (m.u.v. H6)

H1 Jagers en boeren

  1. De levenswijze van jagers-verzamelaars

Ze leefden in groepen van 20-30 personen. Onderling dreven de groepen handel. Er was geen sprake van sociale verschillen. Wel was er rolverdeling tussen man-vrouw: mannen deden de jacht, terwijl de vrouwen op de kinderen letten, het vuur brandende hielden, huiden schoonmaakten en eetbare planten, vruchten en kleine dieren verzamelden.

  1. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

De overgang naar landbouw werd opgang gebracht door klimaatwijzigingen. Rond 12.000 v.Chr liep de ijstijd ten einde in het Midden-Oosten. Het werd warmer en er viel meer regen, waardoor de grond vruchtbaarder werd. De natuur bood nu zoveel voedsel, dat men zich langer op één plek konden vestigen. Rond 7500 v.Chr is men ook wilde dieren gaan temmen.

  1. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

Steden konden alleen maar ontstaan als boeren veel meer opbrengst hadden dan nodig was voor het eigen levensonderhoud. Niet iedereen hoefde meer boer te zijn door het voedseloverschot. Mensen konden ook andere beroepen kiezen, zoals ambachtsman of handelaar. Sommige dorpen groeiden uit tot steden met stenen huizen, stadsmuren en een bestuur. In steden waren verschillen in rijkdom, macht en aanzien tussen de mensen groter, waardoor er verschillende sociale lagen ontstonden. Dit gebeurde vanaf 3300 v. Chr in Mesopotamië. Er ontstonden nieuwe wetten. Ook is het schrift in deze tijd ontstaan.

H2 De klassieke oudheid

  1. De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

De Grieken woonden in stadstaten met verschillende bestuursvormen: democratie, alleenheerschappij of aristocratie. De Grieken vroegen zich af welke bestuursvorm het best was. Ze dachten dus na over politiek. De Atheners kozen voor democratie. Het idee was dat het volk niet onderdanig moest zijn, maar moest meebeslissen. Mannen van de stadstaat moesten burgers zijn, deelnemers aan de politiek. Ze moesten zelf keuzes maken en niet zomaar van alles aannemen. Zo’n kritische houding pasten de Grieken ook op andere gebieden toe, zoals de geneeskunde en de filosofie. Zo ontwikkelde zich het wetenschappelijke denken.   

  1. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

In de bouw- en beeldhouwkunst ontwikkelden de Grieken een eigen stijl. Overal waar de Grieken kolonies stichtten, bouwden zij tempels voor hun goden. Kenmerkend zijn de zuilen en het driehoekige front bovenaan de gevel (het timpaan).  De Romeinen namen deze stijl over en exporteerden hem via veroveringen naar andere delen van Europa. Na de val van Romeinse rijk bleef de Grieks-Romeinse vormentaal het voorbeeld voor bouwmeesters en kunstenaars. De Romeinen waren goed in het bouwen van koepels en bogen. Dat is technisch ingewikkeld. Aan de Griekse stijl voegden de Romeinen dus hun techniek toe.

  1. De groei van het Romeins imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich verspreidde

Rome ontstond rond 750 v.Chr. Door veroveringen groeide het dorpje in duizend jaar tijd uit tot een groot en machtig rijk. Overal waar de Romeinen kwamen voerden ze hun wetten en bestuur in. Overwonnen volken boden ze het Romeinse burgerrecht aan. Zo werden deze volken beïnvloed door de Romeinse cultuur, die op haar beurt weer sterk was beïnvloed door de cultuur van de Grieken. De Grieks-Romeinse cultuur werd de heersende cultuur in Europa.    

  1. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

De Romeinen stuitten op de Germanen in het huidige Nederland en Duitsland. Eerst probeerden ze het Germaanse gebied te veroveren. Toen dat niet lukte, maakten ze de Rijn tot grensrivier. Aan de grens woonden ook Germanen binnen het Rijk, zoals de Bataven in het tegenwoordige Nederland. Die Germanen namen veel van de Romeinen over, omdat hun eigen cultuur lager ontwikkeld was (ze kenden bijvoorbeeld geen schrift). Voorbeeldverschijnsel: religie. Goden werden gecombineerd tot één god. Ook zijn er zijn resten van tempels opgegraven die er Romeins uit zien.

  1. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische

Vanaf circa 1200 v. Chr. leefde in Palestina het joodse volk. De joden geloofden in één god, die alléén met hen een verbond had gesloten. Andere volkeren in die tijd geloofden dat er heel veel goden waren. Omstreeks het begin van onze jaartelling predikte de joodse geestelijke leider Jezus Christus een nieuwe boodschap: God was er voor iedereen, niet alleen voor de joden. Zo ontstond uit het jodendom het christendom. De bijbel van de christenen bevat naast de joodse geschriften ook verhalen over Jezus. Nadat Jezus omstreeks het jaar 30 door de Romeinen gekruisigd was, verspreidde het christendom zich snel over het Romeinse rijk. Uiteindelijk werd heel Europa christelijk.  

H3 De vroege middeleeuwen

  1. De verspreiding van het christendom in geheel Europa

De Frankische vorst Clovis roeide de andere Frankische vorsten uit waardoor alleen hij over het Frankische rijk regeerde. In zijn rijk leefden nog veel Galliërs die de Rooms-katholieke leer nog uit de Romeinse tijd hadden. De Bisschop Remigius van Reims schreef een brief aan Clovis met alle voordelen van het christelijke geloof. Als hij het christendom gunstig gezind was, zouden de bisschoppen het steun geven bij het besturen van het land. Clovis liet zich rond 500 dopen met duizenden van zijn soldaten. Hierdoor verspreidde het christelijke geloof in het Frankische rijk. Vele keizers na hem hebben het christelijke geloof naar de rest van Europa verspreid. Vaak ging dat met geweld, zoals Karel de Grote deed rond het jaar 800.

  1. Het ontstaan en de verspreiding van de islam

Mohammed riep hij de mensen om nog maar één god te eren: Allah, de god van zijn stam. Het stadsbestuur dacht dat de verering van één god nadelig werd voor de handel en de bedevaarten. Hierdoor werd Mohammed verbannen uit Mekka, en is hij in 622 vertrokken naar Medina waar hij veel aanhangers kreeg door middel van diplomatie, militaire strijd en religieuze inspiratie. Een belangrijk principe van de Islam was de Jihad, het uitbreiden van de Islam door een heilige oorlog. Ook verschillende nomadische stammen werden verenigd, wat zorgde voor saamhorigheid. In snel tempo werd het Midden-Oosten veroverd, ook door de waarschijnlijk relatief zwakke tegenstanders.

  1. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via het hofstelsel en horigheid

De agrarische-stedelijke samenleving uit de Romeinse tijd verdween. Dit kwam door het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk. Lokale edelen maakten gebruik van het wegvallen van het centrale gezag door oorlog te voeren. Het werd onveilig voor de inwoners om handel te drijven, omdat de Romeinse soldaten hen niet meer beschermden langs handelsroutes. Handel verdween, dus ontstond ruilhandel. Een boer moest zelf voor alles zorgen wat zijn gezin nodig had. Horigheid hield in dat boeren niet ergens anders mochten wonen als ze nog op de grond van de leenheer een boerderij hadden. Het hofstelsel hield in dat de economische macht en het bestuur in handen waren van een grondheer. Vrijwel iedereen woonde op een boerderij op een domein, daarom werd de agrarisch-urbane samenleving tijdens het Romeinse Rijk vervangen door een vrijwel volledige agrarische samenleving in de vroege middeleeuwen.

  1. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

In het Romeinse Rijk was een goed georganiseerd bestuur mogelijk door goede wegen, een sterk leger en een efficiënt ambtenarenapparaat. Door de invallen van de Germanen in het rijk verdwenen deze omstandigheden. De Germanen bestuurden hun gebied op feodale wijze. De koning (leenheer) gaf zijn land in leen aan edelen (vazallen), die hem in ruil moesten dienen. Op den duur gedroegen de edelen zich echter als onafhankelijke vorsten, die zich weinig aantrokken van hun leenheer. Het bestuur raakte nog meer gedecentraliseerd.       

H4 De late middeleeuwen

  1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving

Na het jaar 1000 zorgden ontginningen en nieuwe technieken voor hogere landbouwopbrengsten. De bevolking groeide en omdat de grond meer opbracht, hoefde niet iedereen op het land te werken. Er kwamen meer handelaren en ambachtslieden. Zij gingen naar plekken waar ze hun producten goed konden verkopen: op kruispunten van wegen en rivieren, bij kastelen of kloosters. Marktplaatsen groeiden uit tot steden en oude steden kwamen tot bloei. 

  1. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

In de late middeleeuwen bloeiden in West-Europa door handel de steden op. Officieel vielen steden onder het gezag van een heer (een graaf, bisschop of koning). Nu de steden rijker werden door handel, trad een zelfbewuste burgerij naar voren, die van de heer meer zelfbestuur vroeg. Een stad kreeg dan stadsrechten van de heer, die niet zoveel keus had, omdat hij financieel van de steden afhankelijk was.  

  1. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

Omstreeks 1100 waren de paus van Rome en de keizer van het Duitse rijk de twee machtigste leiders in Europa. Tussen die twee ontstond een strijd om de macht. Het conflict draaide om de benoeming van hoge geestelijken. De paus vond dat alléén de kerk dat mocht doen. Daarom verzette hij zich tegen de benoeming van bisschoppen door de keizer. Na een lange strijd kwam er een oplossing. De paus benoemde bisschoppen in hun geestelijke ambt; de keizer benoemde hen in hun wereldlijke ambt. Zo werden kerk en staat meer van elkaar gescheiden.

  1. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten

Rond het jaar 1100 vroeg de keizer van het Byzantijnse rijk hulp bij de paus tegen de Turkse stammen die in een halve eeuw grote delen van de Arabische wereld veroverd hadden. Omdat deze ook het christendom bedreigden riep de paus vrijwilligers op voor een kruistocht. Grote aantallen melden zich aan voor deze heilige oorlogen. De redenen hiervoor waren:

  • De bevolkingsgroei in Europa. Land en macht moesten verdeeld worden, waardoor velen hoopten in Palestina een beter bestaan te hebben.
  • Vergeving van zonden beloofd door de paus zodat ze in de hemel zouden komen
  • Macht en roem voor edelen en ridders
  1. Het begin van staatsvorming en centralisatie

In de late middeleeuwen breidden vorsten hun macht uit. Ze probeerden hun onderdanen eenheid van bestuur en rechtspraak op te leggen. Dat deden ze vanuit één regeringscentrum en met behulp van ambtenaren. Door deze staatsvorming kregen onderdanen meer het gevoel dat ze bij elkaar hoorden, dat ze een natie vormden: een groep mensen met dezelfde oorsprong.   

H5 Veranderend wereldbeeld

  1. Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling

Aan het eind van de Middeleeuwen ontstond in rijke steden (het eerst in Italië) een grote opleving van kunst en wetenschap. De kritische, onderzoekende houding van Grieken en Romeinen werd weer aangenomen. Daarbij stond kennis van de mens en de wereld in het middelpunt van de belangstelling, meer dan kennis van godsdienst, zoals in de Middeleeuwen gebruikelijk was. Een mens kon op eigen kracht heel wat bereiken, zo werd gedacht.

  1. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid

Door de renaissance raakte de klassieke oudheid in Europa erg in de mode. Er ontstond in de Italiaanse steden een nieuwe belangstelling voor de Grieks-Romeinse beelden, ruïnes en geschriften. Men voelde zich verwant met de Grieks-Romeinse cultuur, waarvan de restanten nog overal zichtbaar waren. Ook werden verloren gewaande klassieke teksten ontdekt, mede door de kruistochten. In de Arabische wereld had men namelijk vertalingen van onbekende Griekse geschriften. Een voorbeeld is het kopiëren van de Grieks-Romeinse bouwkunst. Men gebruikte zuilen, timpanen, een koepelvormig dak en beeldhouwwerk.

  1. Het begin van de Europese expansie

In de loop van de 15e eeuw ontdekten de Europeanen zeeroutes naar Afrika, Azië en Amerika. Ze konden op verkenning doordat het Mongoolse Rijk inviel en nu veilig door Azië konden reizen, en doordat men betere technieken had. Langs de kusten van deze werelddelen stichtten ze forten, van waaruit ze handel dreven met de plaatselijke bevolking. In Amerika beperkten de Europeanen zich niet tot handel aan de kust. Ze veroverden er gebieden die ze als vestigingsplaats of wingewest gingen exploiteren. Deze expansie ging ten koste van de oorspronkelijke bewoners, de Indianen, die niet tegen de Europese indringers opgewassen waren.        

  1. De protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

Tegen de rijkdom van de kerk en misstanden (zoals aflaatbrieven) ontstonden aan het eind van de Middeleeuwen protesten. Het bekendst is het optreden van de monnik Maarten Luther. Hij publiceerde 95 stellingen tegen de aflaathandel. Toen de paus en de Duitse keizer hem vroegen zijn geschriften tegen de rooms-katholieke kerk te herroepen, weigerde hij dat. Zo ontstond een nieuwe christelijke kerk: de protestanten. Veel Duitse vorsten kozen Luthers kant, en daarmee ook hun onderdanen. De katholieke kerk reageerde met de Contrareformatie.

H7 Koningen, heren en denkers

  1. Het streven van vorsten naar absolute macht

In de vroegmoderne tijd werden veel staten steeds centraler bestuurd. Vorsten waren de spil in dit centralisatieproces. Zij trokken steeds meer macht naar zich toe. Op den duur regeerde de vorst absoluut: zijn wil stond boven de wet. Er kwamen theorieën die dit absolutisme verdedigden. Zo zou de macht van de vorst door God gegeven zijn. De vorst hoefde aan niemand verantwoording af te leggen, behalve aan God.

Hij stond boven de standen. Dat was de natuurlijke orde. Er verandering in willen brengen zou in strijd zijn met Gods wil. De Engelsman Thomas Hobbes publiceerde in 1660 het boek ‘Leviathan’. In dat boek pleit Hobbes voor een sterk vorstelijk gezag om de burgers tegen zichzelf en tegen vijanden te beschermen. Als er geen gezag was, zouden de mensen elkaar ‘verslinden’: ‘de ene mens is voor de andere een wolf’.  Deze theorie paste goed bij het absolutisme: de vorst moest gezag uitoefenen, de onderdanen moesten hem onvoorwaardelijk gehoorzamen. Anders zou het een chaos worden, meende Hobbes.

  1. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek

In een tijd waarin Europa bijna alleen maar monarchieën kende, was Nederland een republiek. Bijzonder was dat de macht niet bij een centrale regering lag, maar bij de zeven gewesten. Bijzonder was ook dat het kleine land economisch sterker was dan de grotere mogendheden. Niet alleen met handel, ook met nijverheid, landbouw en visserij werd veel geld verdiend. Van dat geld werd een sterke militaire vloot opgebouwd. In de 17e eeuw bereikten de macht en de culturele bloei van de Republiek een hoogtepunt. Dat uitte zich in kunst en wetenschap, die op een heel hoog peil stonden.

  1. De wetenschappelijke revolutie

Door de nieuwe wetenschappelijke houding die in de renaissancetijd was ontstaan, werd er steeds vaker onderzoek gedaan met waarnemingen en proeven. Daardoor ging de wetenschap sterk vooruit. Steeds meer mensen dachten dat niet uit oude gezaghebbende boeken, maar door experiment en onderzoek veel geleerd kon worden. Vorsten en regeringen zagen het belang van wetenschap in.

H8 Verlichting en revoluties

  1. Het rationeel optimisme en verlicht denken in godsdienst, economie, politiek en sociale verhoudingen

Door wetenschappelijke ontdekkingen in de 17e eeuw was gebleken dat de mens door eigen onderzoek de wereld om zich heen kon verklaren en er ook verbetering in aan kon brengen. In de 18e eeuw ging men zo ook over de samenleving denken. Mensen die hun verstand gebruikten, zouden vanzelf ‘het licht zien’: ze zouden er door kennis op vooruit gaan. Ze moesten dan wel de ruimte krijgen om zelfstandig na te kunnen denken. Alles wat dat in de weg stond – (bij)geloof, armoede, onderdrukking – moest bestreden worden. Deze manier van denken wordt Verlichting genoemd.

  1. Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).

Veel vorsten hielden vast aan hun absolute macht en de voorrechten van de adel, maar probeerden wel een verlicht bestuur te voeren. Door de Verlichting groeide de kritiek op het absolutisme. Sommige vorsten verdiepten zich in de ideeën van verlichte denkers trokken zich deze kritiek aan. Zij gingen ‘modern’ regeren, dat wil zeggen meer in dienst van staat en volk. Bij hen waren onderdanen er niet meer alleen voor de vorst, maar de vorst was er ook voor de onderdanen.

  1. De democratische revoluties in westerse landen, discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

Eind 18e eeuw vonden in Noord-Amerika, Frankrijk en de Republiek de Nederlanden democratische revoluties plaats. In grondwetten werden burgerrechten vastgelegd. Adellijke voorrechten werden afgeschaft. De resultaten waren echter verschillend. De Amerikaanse revolutie leidde tot de stichting van de Verenigde Staten, met een democratische grondwet. De Franse revolutie liep uit op een bloedig terreurbewind onder leiding van de jakobijnen (geleid door Robespierre), gevolgd door de dictatuur van Napoleon, die heel Europa in oorlog zou storten. En in de Nederlanden werd met behulp van een Frans leger de stadhouder afgezet. Hierdoor werd Nederland een democratie. Uiteindelijk liep de Franse hulp uit op een bezetting en werd met behulp van Napoleon een eind gemaakt aan de democratie in Nederland.

  1. De uitbouw van de Europese overheersing, plantagekoloniën en trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme

Handelaren uit landen als Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland brachten Afrikaanse slaven naar Amerika om op plantages, gewassen voor de export te verbouwen. Dit was de trans-Atlantische slavenhandel, een driehoekshandel tussen Europa, Amerika en Afrika. Hierdoor ontstond een nieuwe richting die ontstond door de verlichting, de abolitionisten. Zij streefden naar afschaffing van de slavernij.

H9 De economische sprong van Europa

  1. De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving

Eerst in Engeland (vanaf circa 1780), in andere Europese landen later, werden ambachtelijke productie en huisnijverheid vervangen door grootschalige gemechaniseerde productie. Deze industrialisatie veranderde de samenleving ingrijpend. Waar fabrieken kwamen, ontstonden grote steden. Op den duur woonden meer mensen in steden dan op het platteland. Er kwamen meer goede goedkope producten, dus meer consumptie. Zo ontstond de consumptiemaatschappij. Door de industrialisatie kon goedkoper geproduceerd worden, waardoor meer producten toegankelijk werden voor de grote massa, zoals katoenen kleding,

  1. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

De geïndustrialiseerde landen zochten naar grondstoffen en afzetmarkten, vooral in Afrika. Zij gingen hun kolonies eens beter onderzoeken om te kijken wat er verder nog te halen viel. Door uitbreiding van hun imperium kregen de Europese landen nog meer macht.

  1. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
    Omdat in de 19e eeuw de bevolking steeds meer betrokken raakte bij het bestuur, ontstonden ook politieke stromingen waarin verschillende meningen over dat bestuur werden georganiseerd.
  • Liberalisme: persoonlijke vrijheid
  • Nationalisme: groepsbewustzijn, een sterke voorkeur voor eigen land of volk
  • Socialisme: gelijkheid en sociale rechtvaardigheid
  • Confessionalisme: de politiek moet op religieuze grondslagen gebaseerd zijn
  • Feminisme: rechten van vrouwen

H10 Politieke strijd en emancipatie

  1. De opkomst van emancipatiebewegingen

Vorsten, adel en geestelijkheid hadden de macht (vaak wel gedeeld met een klein deel welgestelde mannen), de rest van de burgers hadden vrijwel geen inspraak. Ook werden zij vaak achtergesteld. Daarom eisten o.a. de confessionelen, socialisten en feministen gelijkberechtiging tussen slaaf-burger, man-vrouw en arm-rijk.

  1. Discussies over de ‘sociale kwestie’

De burgerij in de 19e eeuw kreeg steeds meer oog voor sociale wantoestanden. Door de industrialisatie namen die soms in omvang toe: problemen in de steden, in de fabrieken, tussen lage en hoge klassen. De traditionele aanpak van zulke problemen was liefdadigheid door kerk en particulieren. Nu gingen regeringen zich er actief mee bemoeien. In de politiek ontstond discussie over de vraag hoever deze overheidsbemoeienis moest gaan. Een voorbeeld was kinderarbeid. Zwaar, eentonig werk en lange werkdagen, stompten kinderen af. In de tweede helft van de 19e eeuw groeiden de protesten tegen kinderarbeid. Onder invloed van liberale ‘verlichte’ denkbeelden was men onderwijs belangrijker gaan vinden. Kinderen moesten naar school, niet naar de fabriek.

  1. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen vrouwen aan het politieke proces

Tot 1887 was het kiesrecht in Nederland beperkt. Daarom gaven ‘liberale heren’ - fabrikanten, bankiers, handelaren, advocaten -  de toon aan in regering en parlement. Groepen die zich achtergesteld voelden, gingen zich organiseren om het beter te krijgen. Confessionelen wilden zoveel mogelijk vrijheid om hun geloof te belijden. Vrouwen wilden dezelfde rechten als mannen. Arbeiders wilden algemeen kiesrecht en verdeling van bezit. Uit deze emancipatiebewegingen kwamen de zuilen voort: bevolkingsgroepen die hun overtuiging in georganiseerd verband uitdragen. Protestanten en katholieken mochten wel eigen scholen beginnen, maar die werden niet door de staat gefinancierd. Uit protest tegen deze ‘achterstelling’ deden de protestanten een beroep op de koning om de schoolwet terug te draaien. Ze verzamelden daarbij zoveel mogelijk handtekeningen. 

H11 Leven in een massasamenleving

  1. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme               Communisme: In 1917 heerste er grote onvrede onder de Russische bevolking door de verliezen in de Eerste Wereldoorlog. Ook waren zij erg arm en hadden ze weinig inspraak in het bestuur van de tsaar. Zij kwamen in opstand, en de bolsjewieken (communisten) grepen de macht. In Duitsland leidde deze gebeurtenis tot de Spartakusopstand, en in Frankrijk leidde dit tot de oprichting van een communistische partij.                                                                         Fascisme: Het fascisme maakt zijn intrede na de Eerste Wereldoorlog. Men was het vertrouwen in de democratie en het kapitalisme verloren. De parlementen werkten niet goed samen, wat leidde tot een onstabiele regering. Ook ontstond er begin jaren ’20 een economische crisis. Duitsland en Italië moesten hierbij ook nog eens vernederende vredesverdragen tekenen. Wat ook nog meespeelde, was de angst voor het opkomende communisme. De conclusie was dus dat het beter was om de zwakke democratische regeringen te vervangen.       Nationaalsocialisme: Hitler ontleende het nationaalsocialisme aan het fascisme. Hij voegde er één ding aan toe: het antisemitisme.                                                                                                
  2. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie

Met de uitbreiding van de democratie in de 19e eeuw raakte de bevolking massaal bij de politiek betrokken. Politieke partijen maakten propaganda voor ideologieën. Er kwamen massaorganisaties, bijvoorbeeld vakbonden. Propaganda was geen nieuw verschijnsel, maar door nieuwe communicatiemiddelen konden wel veel meer mensen worden bereikt. Ook werd de propaganda door die nieuwe middelen intenser en verfijnder.

  1. Het voeren van twee wereldoorlogen

Eerste Wereldoorlog: De aanleiding van de Eerste Wereldoorlog was de moordaanslag op de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije op 28 juni 1914 in Sarajevo. Het was de druppel die de emmer deed overlopen. Men was de jaren daarvoor al bezig met het sluiten van bondgenootschappen en het produceren van enorm veel wapens. Ook waren er al spanningen door het modern imperialisme en de industrialisatie. De landen hemelden hun eigen natie op en kraakten de andere naties af. De onderliggende diepere oorzaken kwamen tot uitbarsting en legers van de betrokken landen mobiliseerden en hoopten op een snelle overwinning. De oorlog werd vier jaar lang grotendeels in loopgraven uitgevochten. Het resultaat:

  • Miljoenen gesneuvelde en verminkte soldaten
  • Een revolutie, burgeroorlog, hongersnood en chaos in Rusland
  • Oprichting van nieuwe staten als Joegoslavië en Tsjecho-Slowakije, onafhankelijkheid van Hongarije en Polen

Een overheersende gedachte was: een wereldoorlog mocht niet meer plaatsvinden. Speciale verdragen zoals het verdrag van Versailles het bekendste is, moesten dat voorkomen. Helaas leken de bepalingen in de vredesverdragen bijna garant te staan voor nieuwe internationale conflicten en was de nieuw opgerichte Volkenbond die als ‘scheidsrechter’ moest werken niet daadkrachtig genoeg om deze op te lossen.

Tweede Wereldoorlog: De economische crisis van 1929 was een gunstige voedingsbodem voor de linkse ideologie van het communisme en voor rechtse ideologieën als fascisme en nationaalsocialisme. Door middel van moderne communicatiemiddelen werden deze ideeën verspreid waardoor de politieke verhoudingen radicaliseerden. Op 1 september 1939 liep dat uit op een aanval van Duitsland op Polen waarmee de Tweede Wereldoorlog ontstond.

  1. De crisis van het wereldkapitalisme

Op 24 oktober 1929 kelderden de aandelenkoersen op de beurs van New York. Beleggers verkochten in paniek hun aandelen. Bedrijven die van aandelen afhankelijk waren gingen failliet. In enkele jaren tijd werden miljoenen Amerikanen werkloos. Snel sloeg de crisis van de VS over naar andere delen van de wereld. Ook in Europa, met name in Duitsland, ontstond massale werkloosheid.  Een structurele oorzaak was het overspannen consumptiepatroon in de jaren twintig; met advertenties werden Amerikanen aangemoedigd om zoveel mogelijk te kopen, desnoods op afbetaling. Mensen kochten zelfs aandelen met geleend geld. Er ontstond een ‘zeepbeleconomie’: de uitgaven (consumptie) werden niet gedekt door echte inkomsten (productie). Eén speldenprik en de boel zou uit elkaar spatten. Dat was precies wat in 1929 gebeurde. Het meest directe gevolg was de enorme werkloosheid, die alle records brak.

  1. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogsvoering

De Tweede Wereldoorlog was een totale oorlog. Niet alleen soldaten waren erbij betrokken, maar de hele burgerbevolking. Op twee manieren: burgers hielden de oorlogseconomie draaiende en burgers waren slachtoffer van bombardementen op steden, onder andere met atoomwapens. Daarnaast werden miljoenen onschuldige burgers – vooral joden – vermoord. Door de massaproductie in die tijd, hadden alle wapens veel meer vernietigingskracht. In de tijd van de Wereldoorlogen zijn veel soorten wapens ontwikkeld. Denk aan de vlammenwerper, de duikboot, en de tank. Het meest afschrikwekkende strijdmiddel uit de Eerste Wereldoorlog is waarschijnlijk het gifgas. De Duitsers testen gifgas in januari 1915 voor het eerst aan het Oostfront. In april 1915 werd gas op grote schaal aan het West front, bij het Belgische leger, ingezet. In de Tweede Wereldoorlog werden vliegtuigen massaal ingezet. Vooral om steden te bombarderen. Voor het eerst werden atoombommen gebruikt in de oorlogsvoering. Op 6 en 9 augustus 1945 werden de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki van de aardbodem weggevaagd. Vanaf dat moment vormen atoomwapens een bedreiging voor de hele mensheid.

H12 De Tweede Wereldoorlog

  1. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme

In de Europese koloniën in Azië ontstonden na de Eerste wereldoorlog nationalistische bewegingen die streefden naar onafhankelijkheid.De Japanse propagandamachine maakte met name werk van Nederlands-Indië. Nadat de Japanners in 1941 de oorlog in Azië begonnen met de aanval op Pearl Harbor, volgden steeds meer gebieden in Azië, waaronder ook Nederlands-Indië. De economie werd in dienst gesteld van de Japanse oorlogsvoering en de Nederlanders werden opgesloten in kampen. Ondanks de harde behandeling van de eigen bevolking waren Indonesische nationalisten zoals Ahmed Soekarno en Mohammed Hatta op de hand van de Japanners. Zij hoopten op die manier het nationalisme onder de bevolking verder aan te wakkeren en uiteindelijk hun droom van een onafhankelijke staat te verwezenlijken. Hun streven leidde uiteindelijk tot resultaat. Toen Japan op 15 augustus, na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, capituleerde riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de onafhankelijke Republiek Indonesië uit.

  1. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op Joden

Nadat de nazi’s in 1933 in Duitsland de macht hadden overgenomen, brachten zij hun rassenleer in de praktijk. Volgens deze leer was het Arische ras sterker en beter dan ‘rassen’ als zigeuners, slaven, zwarten en joden. In de joden zagen de nazi’s een groot gevaar: door in de Duitse samenleving te integreren zouden joden het Duitse volk zwakker willen maken. Alleen uitroeiing van joden zou Duitsland van de ondergang redden. De nazi’s vervolgden de joden dan ook keihard, eerst in eigen land, en later in heel Europa. Uiteindelijk vermoordden ze zes miljoen joden in speciaal daarvoor ingerichte kampen. Joden worden in Warschau opgepakt en naar de kampen vervoerd. De nazi’s isoleerden joden in aparte wijken, waarna ze hen naar de vernietigingskampen deporteerden.

  1. De Duitse bezetting van Nederland

Op 10 mei 1940 vielen de nazi’s Nederland binnen. Zij bleven er de baas tot 5 mei 1945. Met terreur en propaganda legden zij hun heerschappij op aan de Nederlandse bevolking en probeerden de samenleving gelijk te schakelen aan de nationaalsocialistische ideologie. Een klein deel van de bevolking werkte met hen samen. Een klein deel pleegde verzet. De meeste Nederlanders maakten geen keuze: zij probeerden in deze moeilijke tijd te overleven.

H13 De wereld na 1945

  1. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog

Na 1945 vormden zich twee vijandige blokken: de Sovjet-Unie en haar satellietstaten tegenover de VS met haar bondgenoten. Het Westen geloofde in de waarden van de Verlichting en de Franse en Amerikaanse revoluties. De Sovjet-Unie en zijn satellietstaten waren communistisch. Oost en West hadden ieder een eigen denkkader en kernwapens. Een kernoorlog dreigde, maar toen in 1989 het Sovjetimperium uiteenviel, kwam de Koude Oorlog vreedzaam ten einde. 

  1. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld

In de kwarteeuw die volgde op de Tweede Wereldoorlog werden vrijwel alle Aziatische en Afrikaanse koloniën onafhankelijk. Het leidde tot het afnemen van de Westerse hegemonie in de wereld. De oorzaken van de dekolonisatie liggen in de tijd van het moderne imperialisme. 

  • De grote uitgestrekte overzeese bezittingen konden alleen worden bestuurd met behulp van goed opgeleide bestuursambtenaren. Deze bestuursambtenaren kwamen zo in contact met westerse ideeën van vrijheid en gelijkheid, nationalisme en democratie. Ideeën die ze graag in praktijk wilden brengen. Het inheemse nationalisme groeide en het verlangen naar zelfbestuur werd sterker. 
  •  De Aziatisch nationalisten werden gemotiveerd door de nederlagen van de Britten, Fransen en de Nederlanders tegen Japan in 1940-1942, in hun ogen een verbijsterende afgang. 
  • De VS en de Sovjet-Unie kregen het na de Tweede Wereldoorlog voor het zeggen. Ondanks hun tegenstellingen waren ze het eens over het feit dat het kolonialisme verwerpelijk was. 

De Europese landen hielden ondanks de onafhankelijkheid toch nog veel invloed in haar koloniën.

  • Het Westen behield economische invloed
  • De voormalige kolonies kregen te maken met grote problemen: overbevolking, een gebrekkige infrastructuur, lage grondstofprijzen en een corrupt en onbekwaam bestuur. 
  • De erfenis van de koloniale grenzen die vaak dwars door verschillende stamgebieden liepen die toch in hetzelfde staatsgebied waren opgenomen. Hierdoor ontstonden etnische haat en stammenoorlogen.
  1. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20ste eeuw aanleiding gaf tot sociaal-culturele veranderingsprocessen

Na 1948 groeide in de Westerse wereld ongekende welvaart. Er waren verschillende redenen:

  • De West-Europeanen werkten hard, waren goed gemotiveerd én uitstekend geschoold. 
  • De Europese landen beschikten over een behoorlijke infrastructuur.
  • De Marshallhulp was een welkome financiële injectie en was psychologisch een stimulans.
  • In 1944 was er bovendien een systeem van vaste wisselkoersen afgesproken, zodat internationaal betalingsverkeer soepeler verliep dan voor de oorlog.

In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw veranderde de leefstijl in Nederland ingrijpend. Twee processen traden gelijktijdig op: ontkerkelijking en individualisering (elke burger wenste voor zichzelf uit te maken hoe hij zijn leven inrichtte). Vooral door middel van de popmuziek vond de vrijheidsdrang van jongeren een weg. In Nederland maakten provo's er een sport van om gezagsdragers te provoceren. Ook radicale feministes kwamen op voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Bekend werd de actiegroep Dolle Mina met de leus ‘Baas in eigen buik' waarmee men het recht op abortus bepleitte.

  1. De eenwording van Europa

Om de vrede in Europa na twee vernietigende oorlogen te verzekeren en om iets te doen aan zijn zwakke positie t.o.v. de VS en de Sovjet-Unie, kozen een aantal Europese staten ervoor om voortaan hecht te gaan samenwerken. Vooral een samenwerking tussen Frankrijk en Duitsland met een wederzijdse economische afhankelijkheid, zou een oorlog in Europa zeer onwaarschijnlijk maken. Zo werd in 1957 de Europese Economische Gemeenschap (EEG) van zes landen opgericht. In de loop van de jaren ’70 en ’80 breidde deze zich uit met steeds meer lidstaten en vormde zich om tot Europese Unie. Na de val van het communisme in 1990 konden ook voormalige communistische Oost-Europese landen lid worden. In 1999 werd de Europese Monetaire Unie (EMU) gerealiseerd.

  1. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen

De snelle groei van de economie in de westerse landen maakten het aantrekken van arbeidskrachten van elders noodzakelijk, omdat niet al het beschikbare werk door eigen volk gedaan kon worden. Er waren gastarbeiders nodig: Turken, Marokkanen en Italianen. Hierdoor ontstond een aanzienlijke islamitische bevolkingsgroep in het traditioneel christelijke werelddeel. Onder invloed van de snel groeiende welvaart werd de aantrekkingskracht van de rijke westerse landen op de rest van de wereld steeds groter, waardoor de migratie bleef aanhouden. In 1975 kwamen ook veel Surinamers, en later ook veel asielzoekers. Sommige landen spraken al van een multiculturele samenleving, en ook de pluriformiteit van de samenleving nam toe, waardoor zich een steeds grotere diversiteit aan leefpatronen en steeds meer individualisme ontwikkelden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.