Kenmerkende aspecten alle tijdvakken

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 721 woorden
  • 23 april 2017
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
8 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Kenmerkende aspecten

I. Tot 3000 v.C. – Tijd van jagers en boeren (prehistorie)

1. De levenswijze van jager-verzamelaars

2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

II. 3000 v.C. – 500 n.C. – Tijd van de Grieken en Romeinen (oudheid)

4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

5. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde

6. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

III. 5000-1000 – Tijd van monniken en ridders vroege middeleeuwen (middeleeuwen)

9. Het ontstaan en de verspreiding van de islam

10. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van het agrarisch-urbane hofstelsel door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid

11. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

12. De verspreiding van het christendom in geheel Europa

IV. 1000-1500 – Tijd van steden en staten hoge en late middeleeuwen (middeleeuwen)

13. De opkomst van handel en ambacht legde de basis voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving

14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

15. Het begin van staatsvorming en centralisatie

16. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldrijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

17. De expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van de kruistochten

V. 1500-1600 - Tijd van ontdekkers en hervormers renaissancetijd 16e eeuw (vroegmoderne tijd)

18. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling

19. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid

20. Het begin van de Europese expansie overzee

21. De protestantse reformatie had splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg

22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat

VI. 1600-1700 – Tijd van regenten en vorsten Gouden Eeuw 17e eeuw (vroegmoderne tijd)

23. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek

25. Het streven van vorsten naar absolute macht

26. De wetenschappelijke revolutie

VII. 1700-1800 - Tijd van pruiken en revoluties eeuw van de verlichting 18e eeuw (vroegmoderne tijd)

27. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen

28. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)

29. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

30. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van abolitionisme

VIII. 1800-1900 – Tijd van burgers en stoommachines industrialisatietijd 19e eeuw (moderne tijd)

31. De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving

32. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

33. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

34. De opkomst van emancipatiebewegingen

35. Discussies over de ‘sociale kwestie’

36. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

IX. 1900-1950 – Tijd van de wereldoorlogen 1e helft 20e eeuw (moderne tijd)

37. Het voeren van twee wereldoorlogen

38. De crisis van het wereldkapitalisme

39. Het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën communisme en facisme/nationaal-socialisme

40. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie

41. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme

42. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering

43. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden

44. De Duitse bezetting van Nederland

X. 1950-heden – Tijd van televisie en computer 2e helft 20e eeuw (moderne tijd)

45. De dekolonisatie maakte een eind aan de westerse hegemonie in de wereld

46. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog

47. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen

48. De eenwording van Europa

49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.